De Boekenwereld. Jaargang 19
(2002-2003)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 287]
| |
BerichtenReactie op de bespreking van Guicciardini illustratusHet is niet de gewoonte van de leden van de redactie van de Utrechts Historisch-Kartografische Reeks om te reageren op een bespreking. Wanneer een bespreking onterechte kritiek uit, dan kunnen we echter niet zwijgen. De bespreking in dit tijdschrift (jrg. 19, pp. 86-100) van Guicciardini Illustratus, het tweede deel van de reeks, bevat - naast een hoeveelheid terechte kritiek waarop we hier niet ingaan, maar waaruit natuurlijk de nodige lering getrokken wordt - een aantal punten die blijk geven van onvoldoende kennis of aantonen dat de heer Forrer niet voldoende kennis heeft van de (karto-) bibliografie om een dergelijk werk met enige autoriteit te kunnen bespreken. Deze punten hebben betrekking op de doelstelling en de methode van onderzoek, zoals die door de redactie voorgeschreven is. Een van onze belangrijkste bezwaren tegen de inhoud van deze bespreking is dat de heer Forrer een tweetal nieuwe doelstellingen voor Guicciardini Illustratus formuleert. Ten eerste schrijft hij dat (p. 88) deze studie ‘vooral een beschrijving [beoogt] te geven van uitsluitend de volledig geïllustreerde edities (...), aangevuld met wat hier een “kartobibliografie” wordt genoemd’. Hierbij draait hij de doelstelling om. Het hoofddoel is de kartobibliografie: het beschrijven van alle kaarten en prenten in de Guicciardini-edities, de bibliografie met de beschrijving van de 26 volledige edities is daarbij een aanvulling. Ten tweede meent hij dat het werk een volledig overzicht wil geven van alle bewaarde exemplaren van de verschillende Guicciardini-uitgaven en keurt het boek vervolgens af omdat het daaraan niet voldoet (p. 88)! Hij geeft zelfs een lijst van door hem gevonden exemplaren die niet in het boek staan (pp. 99-100). Op p. 27 van Guicciardini Illustratus, aan het eind van de toelichting bij de editiebeschrijvingen had de heer Forrer echter kunnen lezen: ‘Tenslotte volgt steeds een overzicht van de geraadpleegde exemplaren’ (cursivering toegevoegd), dat is iets anders dan ‘... wordt (...) verwezen naar de bibliotheken en archieven waar de betreffende druk te vinden is’ (p. 88). Zo weet de heer Forrer een exemplaar van de eerste Italiaanse editie uit 1567 in de bibliotheek van het Rijksmuseum Amsterdam. Zou dat exemplaar echt zo anders zijn dan de 23 (!) exemplaren die de auteurs geraadpleegd hebben? Waarschijnlijk niet, want anders had de heer Forrer daar ongetwijfeld een opmerking over gemaakt. De auteurs hebben van elke editie minstens 5 à 10 exemplaren bestudeerd, voor een bibliografie als deze is dat voldoende. Het geven van een volledig overzicht is nooit de bedoeling geweest, en zou, voor een relatief veel voorkomend werk als dit, weinig zin hebben. Elke zichzelf respecterende bibliotheek heeft wel enige exemplaren. De auteurs beschikten over een overzicht - grotendeels bekend geworden door onderzoek in de diverse catalogi, zowel on line als gedrukt of als fiches - dat nog uitgebreider was dan het door de heer Forrer gegeven lijstje. Dit overzicht heeft het mogelijk gemaakt dat een aantal ghost editions ontmaskerd kon worden, onder meer de in de on-line-catalogus van de universiteitsbibliotheek van Jena voorkomende editie van 1566 (zie p. 21 van Guicciardini Illustratus). Het zonder nader onderzoek overnemen van een lijst edities uit catalogi, al dan niet on line, is daarom ook een weinig nauwkeurige methode. Het is ons niet duidelijk waarom de heer Forrer er zoveel waarde aan hecht. De heer Forrer schrijft verder dat hij altijd formaten in millimeters aangeeft en vergelijkt de opgave van het formaat in Guicciardini Illustratus met een door hem geraadpleegd exemplaar (p. 91 tweemaal, 93 en 95). Dat hij daarbij verschillen aantreft is vanzelfsprekend. Eenieder die met gedrukte prenten (vergeef ons het pleonasme) werkt kent het verschijnsel van rek en krimp van het papier, waardoor grote afwijkingen in afmetingen voorkomen. In een kartobibliografie wordt het formaat gegeven als indicatie van de grootte. De opgegeven waarde moet gelden voor alle exemplaren, en natuurlijk niet alleen voor het exemplaar dat de onderzoeker toevallig in | |
[pagina 288]
| |
handen heeft. Opgave van het formaat in millimeters gaat dan ook volledig voorbij aan de papierdeformatie en getuigt van onkunde en niet van nauwkeurigheid, zoals de heer Forrer ons wil doen geloven. In een catalogus van tekeningen of zelfs van prenten in een bepaalde collectie, waar slechts één enkel exemplaar beschreven wordt, kan een formaat natuurlijk wel in millimeters gegeven worden als men dat nodig vindt. Ook voor een catalogus ontgaat ons echter het belang van het aangeven van een formaat als ‘154 (links) - 152 (rechts) × 177 (onder) - 176 (boven) mm’ in plaats van ‘15,5 × 18 cm’ (p. 91). De heer Forrer kent echter het verschil tussen een bibliografie en een catalogus niet, getuige zijn opmerking dat de inleiding bij de kartobibliografie ook gewoon ‘noten bij de catalogus’ (p. 89) genoemd had kunnen worden. Dat de heer Forrer het spoor bijster raakte bij de kaart Holland-4.1 (blz. 95) is ook te wijten aan zijn onbekendheid met de bibliografie, of meer specifiek de kartobibliografie. Kort gezegd is een kartobibliografie een overzicht van alle kaarten die aan een bepaald criterium voldoen. In het geval dat een kaart in verschillende staten voorkomt, komen alleen de staten die aan het criterium voldoen in aanmerking om in de kartobibliografie opgenomen te worden. Wanneer het criterium de afbeelding van een bepaalde regio is (zoals in het werk van Blonk) dan betekent het verschil in staat niet dat de kaart niet meer aan het criterium voldoet. Maar in het geval van Guicciardini Illustratus is het criterium dat de kaart voor moet komen in een van de volledige uitgaven van Guicciardini's boek. Voor Saenredams kaart van Holland betekent dat, dat de eerst vermelde staat diegene is die voorkomt in de uitgave van Cornelis Claesz. uit 1609, en de tweede staat die met het bijgegraveerde nummer 36. Dat Claesz. een van zijn oude uitgaven gebruikte en dat de kaart in een vroegere staat reeds in 1591 gebruikt was, is voor deze kartobibliografie alleen maar een annotatie. De auteurs hebben dus volledig correct gehandeld door de staat uit 1609 (met de weggeslepen golfjes) als de eerste staat, ‘Holland-4.1’, te beschouwen, terwijl het bij Blonk de tweede staat is (kaart 20.2). De toevoeging van het nummer ‘36’ door Blaeu voor zijn Guicciardini-uitgave levert de tweede staat op in een Guicciardini-uitgave, dus ‘Holland-4.2’, die voor Blonk natuurlijk de derde staat (kaart 20.3) is. Omdat de verschillende staten verder bij Blonk goed beschreven zijn, hebben de auteurs het niet nodig geacht daar specifieke details van te vermelden en zich beperkt tot een verwijzing naar Blonk (dat boek had natuurlijk wel in de bibliografie moeten staan, daar heeft de heer Forrer een terecht punt). Ook had natuurlijk naar Hollstein verwezen kunnen worden, maar zoals de heer Forrer aantoont staat daar niets wezenlijks anders in. Zelf maakt Forrer echter een fout (in de historisch-kartografische traditie althans) om een vierde staat in te voeren, die alleen gebaseerd is op het voortschrijden van een beschadiging op de plaat. In de geschiedenis van de kartografie wordt alleen een opzettelijke verandering van de koperplaat (door een graveur) als een nieuwe staat beschouwd. Het wegslijpen van golfjes en het toevoegen van een nummer zijn zulke opzettelijke veranderingen, het voortschrijden van een breuk en het afbreken of ombuigen (?) van een hoek niet. Na deze bespreking van de kaart van Holland, maakt de heer Forrer de opmerking dat de kunsthistorische traditie helder kan zijn. Deze opmerking is voor ons niet duidelijk. Zij lijkt te slaan op de invoering van deze vierde staat door het afbreken van een hoek. Maar, ook de samenstellers van Hollstein (kunsthistorici, naar wij menen) beschouwen dat niet als een nieuwe staat. Natuurlijk is de historische kartografie een voorstander van een dialoog met de verwante discipline kunstgeschiedenis. Maar wanneer een kunsthistoricus vindt dat zijn traditie ‘helder’ is en daarmee tegelijkertijd suggereert dat de kaarthistorische traditie onduidelijk en foutief is (waardoor hij het spoor bijster raakt), dan zal duidelijk zijn dat er geen sprake is van een dialoog maar van oplegging van de ene traditie aan de andere. Het is jammer dat de bespreking van de heer Forrer over het algemeen zo negatief gesteld is. Positieve punten worden niet - genoemde ontmaskering van enkele ghosts - of slechts terloops genoemd, zoals de vondst van drie nieuwe edities. Dat laatste is toch geen geringe prestatie als | |
[pagina 289]
| |
je bedenkt dat reeds tweemaal eerder een bibliografie van Guicciardini-edities verschenen is. Het moge duidelijk zijn, een uit een gevoel van heimwee voortkomende belangstelling voor de kartografie (p. 127) geeft iemand niet een voldoende basis om een kartobibliografie te bespreken. De redactie van De Boekenwereld had toch ook kunnen weten dat een bespreking van nota bene vijftien pagina's alleen door een expert op het betreffende vakgebied geschreven kan worden. prof. dr. G. Schilder dr. P.C.J. van der Krogt mw. P.J.W. van Gestel-van het Schip | |
Reactie van de auteurZonder twijfel ben ik niet de aangewezen expert om deze publicatie te bespreken. De belangrijkste bezwaren die de redactie naar voren brengt, het vermeende formuleren van twee nieuwe doelstellingen, wil ik echter tegenspreken. Mijn vergelijking van de strekking van de eerdere publicaties van De la Fontaine Verwey en Touwaide met die van de Guicciardini Illustratus is een, naar mijn mening, alleszins gebruikelijke opzet bij boekbesprekingen en zeker niet bedoeld als het formuleren van een nieuwe doelstelling voor deze laatste. Daarenboven kan niet ontkend worden dat ik evenredige aandacht besteedde aan de kartobibliografie als hoofddeel (vanaf halverwege p. 89). Ik ben het volledig met u eens dat onderzoek van meer exemplaren niets zou toevoegen aan het algemene beeld. Mijn aanvulling was primair bedoeld voor de lezers van De Boekenwereld: een exemplaar van de Italiaanse Silvius-editie van 1567 in Amsterdam is immers makkelijker toegankelijk dan de vijftien exemplaren in buitenlandse collecties versus tien binnenslands waarnaar de GI verwijst. Maar dat ik op grond van deze aanvulling de publicatie zou hebben afgekeurd, wil ik tegenspreken. Overigens mag u met recht trots zijn drie niet eerder beschreven edities gevonden te hebben en besloot ik mijn bespreking met mijn welgemeende lof aan de auteurs. Wat betreft enkele van de correcties die u aanbrengt: ik geef graag toe mij onvoldoende gerealiseerd te hebben dat rek en krimp van het papier kennelijk tot verschillen van wel negen millimeter in de afdruk van een plaat kan leiden. Dit zal wel mede afhankelijk zijn van de grootte van de plaat. Ten slotte meen ik te mogen aanvoeren dat mijn identificatie van de afgebroken hoek in de plaat Holland-4.2, namelijk tijdens het drukken van de Latijnse Blaeu-editie van 1613 en daarmee ook voorkomend in vijf latere edities, van meer waarde is dan de simpele signalering van de GI dat deze gezien werd in een bijgebonden plaat in een exemplaar van de Franse 1567 Silvius-editie. Overigens denk ik dat wij het eens zijn over wat een staat is. Toch weet ik niet of wij het achterwege blijven van een reparatie in zes edities niet als ‘opzettelijke’ nalatigheid mogen aanmerken, die daarmee het onderscheiden als een andere staat rechtvaardigt. Helaas laat de samensteller van het Hollstein-deel het optreden van de nummering en het afbreken van de hoek samenvallen. Matthi Forrer | |
[pagina 290]
| |
Een zachtmoedig satiricus. de spotprenten van Marius Bauer in de kroniek (slot)Het artikel over de spotprenten van Marius Bauer heeft tot enkele interessante reacties geleid. Voorzitter mr. L. Wolfsbergen van de Bauer Documentatie Stichting liet weten dat Marius Bauer in 1916 nog één keer een satirische litho heeft gemaakt. Die is, ter gelegenheid van de herdenking van de driehonderdste sterfdag van William Shakespeare, verschenen in De (Groene) Amsterdammer van 23 april 1916. De Bauer Documentatie Stichting is in 1996 opgericht om bekendheid te geven aan het werk van Marius Bauer. Daartoe organiseert de stichting tentoonstellingen, zoals Marius Bauer Oriëntalist (1867-1932) in 2001 in Zutphen en geeft ze publicaties over Marius Bauer uit.Ga naar eind1 De stichting bereidt momenteel de uitgave voor van een oeuvrecatalogus van de olieverven en aquarellen van Marius Bauer. Het onderzoek doen de bestuursleden en ‘vrienden’ van de stichting, onder meer bij het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie in Den Haag. De stichting telt vijftig ‘vrienden’ die elkaar regelmatig ontmoeten en via een nieuwsbrief op de hoogte worden gehouden van ‘Bauer-nieuws’, zoals de verschijning van publicaties over Marius Bauer. Het secretariaat is gevestigd aan de Van Oldenbarneveltweg 25, 2242 ba Wassenaar; e-mail: bauerdocst@planet.nl. Een correctie en enkele aanvullingen kwamen van pershistoricus dr. H.J. Scheffer. Hij wees op een onjuistheid in noot 28 van het eerste gedeelte van het artikel, waarin staat dat het dagblad De Amsterdammer verscheen van 1886 tot 1896.Ga naar eind2 Dat moet zijn van 1 januari 1883 tot 1896. Scheffer wees er ook op dat er wel degelijk een relatie was tussen het weekblad en het gelijknamige dagblad. Het weekblad bestond eerder en het dagblad was een initiatief van hoofdredacteur J. de Koo van het weekblad. Ten slotte vertelde hij dat de bijnaam ‘De Groene’ ontstaan is toen het weekblad De Amsterdammer omstreeks de eeuwwisseling een nieuw uiterlijk kreeg, waarvan een groene band deel uitmaakte. Henk Slechte Deze litho kan tot het satirische werk van Marius Bauer gerekend worden. Links onder zit de toneelschrijver met een blad papier voor zich, terwijl hij kijkt naar personen en scènes uit zijn toneelstukken.
| |
Bibliotheek François Ragazzoni verkochtBegin mei is de Bibliotheque François Ragazzoni in Parijs verkocht. Het gaat hierbij om één van de belangrijkste verzamelingen van twintigste-eeuwse boekbanden van topbinders. In de collectie bevonden zich meerdere banden van Martin, Bonnet, Mathiue, Creuzevault, Cretté, Adler, Canape, Deveauchelle, Gruel, Leroux, Lobstein, Richard, Miguet, Marius Michel en De Gonet. Vooraf werd gerekend op prijzen vanaf €5000 tot €200.000. Voor de verkoop konden de bijzondere kunstboekbanden worden bekeken op een tentoonstelling in de Librairie Blaiziot. Van de collectie is een driedelige catalogus verschenen, die rijkelijk voorzien is van kleurenfoto's. | |
[pagina 291]
| |
Legermuseum mist kostbare prentenUit het Legermuseum Delft zijn de afgelopen vijf jaar kostbare prenten verdwenen. Dat is gebleken tijdens een periodieke, steekproefsgewijze controle van de boekencollectie. Vrijwel alle vermist prenten geven (stads)topografische onderwerpen weer. Ze zijn uit de onderzochte boeken verwijderd. Het museum gaat nu alle circa tweehonderdduizend banden uit de boekencollectie controleren. Ook is er, vooruitlopend op verder intern onderzoek, aangifte gedaan bij de politie en de marechaussee. Informatie over de vermissingen is gemeld bij Interpol, het Art Loss Register, verenigingen van boeken- en prentenhandelaren en enkele internet mailinglists gewijd aan boek- en prentkunst. Verder zijn de beveiligingsprocedures rondom de toegang tot de boekencollectie aangescherpt. Momenteel vindt onderzoek plaats naar de mogelijkheden om herhaling van vermissingen te voorkomen. | |
Uva verwerft collectie van LindonkDe bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam heeft onlangs het complete fonds van Van Lindonk Special Project bv (vlsp) verworven. vlsp is het bedrijf van Peter van Lindonk. De publicaties van Van Lindonk vallen vooral op door de productiewijze en vormgeving en komen zelden in de boekhandel terecht. Het betreft met name jubileumboeken, relatiegeschenken, gelegenheidsuitgaven en jaarverslagen. vlsp, dat vorig jaar zijn veertigjarige jubileum vierde, heeft tot nu toe circa negenhonderd uitgaven gerealiseerd. De universiteitsbibliotheek wijdt van 14 oktober 2003 tot en met 9 januari 2004 een tentoonstelling aan deze collectie. | |
Huntington on demandDe laatste tijd is er in de boekenwereld veel te doen over Printing On Demand (pod), het vanuit een computerbestand op bestelling vervaardigen van één exemplaar van een boek. Hoewel sommige futurologen al fantaseren over een algehele overname van het boekproductieproces door pod, wordt deze techniek momenteel in geringe mate vooral gebruikt voor twee soorten boeken: ten eerste titels waarvan het moeilijk is om de waarschijnlijk toch al erg kleine oplage te bepalen en ten tweede boeken waarvan de reguliere editie is uitverkocht en waarvan een herdruk niet rendabel is. Het is interessant om over deze ontwikkelingen te lezen, maar moeilijk om je er een voorstelling van te maken hoe een pod-productie eruitziet. Eerder dit jaar trof ik echter bij Amazon.com Henry Edwards Huntington. A Biography door James Thorpe aan, in 1994 verschenen bij de University of California Press. Hoewel het boek zestig dollar kostte, vond ik toch dat het niet in mijn collectie mocht ontbreken. Toen ik het enige weken later uitpakte was mijn eerste reactie: wat een lelijk boek. Het is namelijk in een rechte papieren band gestoken en lijkt meer op een school- of een computerboek dan op een uitgave van een prestigieuze Amerikaanse universiteitsuitgeverij, die gewoonlijk haar uitgaven keurig in linnen bindt en van een stofomslag voorziet. Bij het opslaan van de copyrightpagina bleek het hier echter om een pod-uitgave te gaan, die, zo meldt de uitgever, is vervaardigd met toner in plaats van inkt, waardoor het zetsel en de illustraties minder scherp kunnen zijn dan in traditioneel vervaardigde uitgaven. De kwaliteit van de illustraties is inderdaad zeer matig, omdat wat in de oorspronkelijke uitgave een fotokatern was, nu ook uit de printer is gekomen. Wat betreft het zetsel valt het mij echter alleszins mee. De letters zijn inderdaad misschien iets minder scherp dan bij een op een drukpers vervaardigd boek, maar zeker niet op een hinderlijke wijze. Bovendien zijn ze goed zwart en niet bleekjes, zoals soms het geval is met teksten die uit de printer komen. Deze editie van de biografie van de treinmagnaat en exorbitante collectioneur Huntington is dus geen hoogstandje van boekproductie, maar zonder printing on demand was het boek waarschijnlijk helemaal niet meer leverbaar geweest. Wel vroeg ik mij af of ik op de pagina van Amazon.com iets over het hoofd had gezien, maar toen ik haar opnieuw opzocht, bleek dat | |
[pagina 292]
| |
daar inderdaad nergens wordt vermeld dat het hier om een pod-herdruk gaat en dat vind ik toch een gegeven waarvan wel melding gemaakt had mogen worden. Hans Hafkamp Omslag van de biografie van Huntington in een printing on demand-uitgave
| |
Dr. P.A. Tiele-stichting jubileertVijftig jaar geleden werd in Amsterdam door een groep enthousiaste Vrienden van de Universiteitsbibliotheek de Dr. P.A. Tiele-Stichting opgericht. De naamgever, Dr. Pieter Anton Tide (1834-1889), was een befaamd bibliograaf en bibliothecaris die de eenheid in het bibliotheekwezen in Nederland sterk heeft bevorderd. Hij bekleedde onder meer de functies van custos van de Stadsbibliotheek van Amsterdam, conservator van de gedrukte werken aan de Leidse Universiteit en bibliothecaris van de Utrechtse universiteitsbibliotheek. In 1886 werd hem door de Universiteit van Utrecht een eredoctoraat verleend. Het eerste initiatief van de Dr. P.A. Tiele-Stichting in 1953 was de instelling van een bijzondere leerstoel aan de Universiteit van Amsterdam. In 2002 volgde een tweede bijzondere leerstoel, deze keer aan de Universiteit van Leiden. Naast onderzoek bevordert de Stichting educatieve activiteiten, onder meer in de vorm van gastcolleges. Eén keer per jaar wordt een Tiele-lezing gehouden door een internationaal gerenommeerd deskundige. Op 26 juni 2003 vierde de Dr. P.A. Tiele-Stichting haar lustrum in de universiteitsbibliotheek van Amsterdam waar medewerkers van de bibliotheek samen met leden van de werkgroep Dr. N.G. van Huffel speciaal voor deze gelegenheid een tentoonstelling hebben ingericht onder de titel ‘Coloritto: de kunst van het kleurendrukken’. Op deze dag is tevens de tweede Tiele-lezing uitgesproken door Frans A. Janssen onder de titel ‘Verleden en toekomst van het gedrukte boek’. De tekst van deze lezing verscheen op deze dag in een publicatie van de Walburg Pers en de Dr. P.A. Tiele-Stichting. Ook zal de presentatie plaatsvond van De geschiedenis van de Dr. P.A. Tiele-Stichting 1953-2003 van de hand van Hannie van Goinga, eveneens gepubliceerd door uitgeverij Walburg Pers in Zutphen. De Tiele-Stichting wordt in de vorm van een samenwerkingsverband boekwetenschap voortgezet met behoud van de naam. De stichting streeft daarbij naar een nauwere samenwerking tussen alle branches en beroepsgroepen in de wereld van het boek, om te bevorderen dat boekwetenschap een stuwende en inspirerende kracht zal worden voor het bestendigen van de prominente plaats van het boek in de informatiemaatschappij. De Tiele-Stichting wil een coördinerende functie gaan vervullen met betrekking tot beleid, onderzoek en de resultaten daarvan. Bovendien worden de activiteiten mede gericht op onderzoek waarvan de resultaten van belang zijn voor marktgelieerde organisaties en de daarbij aangesloten bedrijven. De brancheontwikkelingen uit het verleden worden bestudeerd om nieuw inzicht te kunnen verschaffen in de actuele (inmiddels grotendeels digitale) praktijk van de moderne branches binnen de wereld van het boek. In het samenwerkingsverband zijn alle geledingen van de boe- | |
[pagina 293]
| |
kenwereld vertegenwoordigd. Er is tevens een Wetenschappelijke Adviesraad geformeerd die het wetenschappelijke niveau en het vernieuwende karakter van de activiteiten en projecten waarborgt. Voor meer informatie over de activiteiten van de Tiele-Stichting kunt u terecht bij Garrelt Verhoeven die met ingang van 1 april j.l. als coördinator van de stichting is aangesteld. De stichting is vanaf die datum gevestigd in de Koninklijke Bibliotheek: Dr. P.A. Tiele-Stichting, Koninklijke Bibliotheek, Postbus 90407, 2509 LK Den Haag |
|