De Boekenwereld. Jaargang 19
(2002-2003)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 250]
| |
In gesprek met Richard Lobbes
| |
[pagina 251]
| |
Richard Lobbes (foto: privé-archief)
finaal weggebombardeerd waren, heeft De Slegte zijn hoofdkantoor naar Amsterdam overgeplaatst. Daar dreef men al sinds 1936 op het adres Kalverstraat 196 een kleine winkel met alleen ramsj. Vanuit Amsterdam werd nu de keten van filialen opnieuw verder uitgebouwd. Als antiquariaat is De Slegte steeds een algemeen antiquariaat gebleven, gericht op de komende en gaande man, zonder catalogi.Ga naar eind5 En wat heel belangrijk was: met vrije entree, hetgeen bij de deftige boekhandelaars van vroeger aanvankelijk veel weerstand opriep: ‘Men stuurde ons een briefkaart met als tekst: “Vrij entree: Schande. Wij hopen dat jullie zaak wordt leeggeroofd”, afzender: “Amsterdamsche Boekhandelaren”. Maar dat was wel in 1936!’ Toch is De Slegte als niet-erkende boekhandel met zijn lage prijzen en marktachtig karakter nog heel lang beschouwd als een luis in de pels van de officiële boekhandelsvereniging. Zelf zagen ze het zo: ‘Wij zijn het noodzakelijk kwaad in de boekhandel. Wij maken het onverkoopbare verkoopbaar. Via De Slegte komen boeken toch terecht bij mensen, voor wie ze uiteindelijk geschreven zijn.’Ga naar eind6 Geen drempelvrees dus om bij De Slegte binnen te stappen. Maar in de antiquariaatsafdeling in Amsterdam, waar Lobbes resideerde, werd je doorgaans toch tegengehouden door een balustrade met dik koord dat de oude boeken en prenten gescheiden hield van de rest van de winkel. Alleen als je op de vraag ‘Wat zoekt u?’ een bevredigend antwoord wist te geven, of wanneer de poortwachter je kende, kon je daar binnen lopen. Twee dingen imponeerden je dan: de reusachtige atlassen (elephant folio) en plaatwerken, die in zeer hoge gesloten kasten achter glas alle wanden bedekten, én de eveneens reusachtige gestalte van ‘meneer Lobbes’. Het woord ‘resideren’ is misschien onjuist, want Lobbes was altijd een en al dynamiek, vriendelijk maar beslist. Je moest goed weten wat je zocht, gezellig rondneuzen gaf hier geen pas. Eerst uit andere berichten begreep ik dat het antiquariaatsbeheer slechts één aspect van Lobbes' werkzaamheden vormde. Daarnaast was er de algemene inkoop en bijvoorbeeld het jaarlijkse bezoek aan de Frankfurter Buchmesse, samen met Jan | |
[pagina 252]
| |
de Slegte himself en zijn betaalmeester Gerard Moerkerk.Ga naar eind7 Ook dat behoort tot het curriculum van Lobbes, maar het komt hier verder niet aan de orde. Richard Lobbes en zijn vrouw ontvingen mij in hun ruime appartement op de derde etage van een torenhoge flat bij het Buiksloterplein. Aan de wand moderne kunst en een kast met boeken, waaronder Lou de Jongs Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, maar niks old and rare. Als je zijn vroegere collega's over Lobbes spreekt, klinkt het eenstemmig: een innemende man. Dat beeld werd ook tijdens het interview bevestigd. Maar wat mij vooral opviel, was de buitengewoon vitale indruk die de 76-jarige Lobbes maakte. Verrassender nog voor mij - die Lobbes alleen meemaakte temidden van stapels oude boeken in de vensterloze binnenruimte van antiquariaat De Slegte - was de wolkenkrabberachtige omgeving met weids uitzicht. Lobbes: ‘Vroeger was alles hier weiland, wij behoorden tot de eersten die hier in 1993 zijn komen wonen en hebben alles rondom zien bouwen. Het dorpje Buiksloot telde maar een stuk of tien huizen. Die zijn helemaal opgeslokt.’
Kunt u iets zeggen ouer uw vooropleiding?
‘Ik ben op 10 december 1925 te Amsterdam geboren. Na mijn middelbare-schooltijd ben ik in 1943 (om aan de Arbeitseinsatz te ontkomen) meteen naar de mts gegaan. Je kon dan een ontheffing krijgen. In de avonduren bezocht ik een instituut in Amsterdam dat opleidde voor staatsexamen gymnasium. Ik heb dit allemaal niet kunnen afmaken, omdat ik in mei 1944 toch in Berlijn tewerkgesteld dreigde te worden. Ik ben daarop tot het eind van de oorlog ondergedoken geweest. Van verder studeren is toen niet veel meer terechtgekomen.’ Niets in Lobbes' jeugd wees in de richting van het antiquariaat. Hij had journalist willen worden en werkte ook een klein jaar bij het persbureau Vaz Diaz, totdat dit opgeheven werd. Maar hij had intussen wel gemerkt dat de vlotte pen hem ontbrak. Lobbes heeft dan ook naar eigen zeggen nooit iets geschreven of gepubliceerd: ‘Als ik eens voor de Rotary of voor de ub Amsterdam een praatje moet houden over mijn ervaringen in het boekenvak, dan gebeurt dat altijd voor de vuist weg.’
Hoe bent u eigenlijk in het antiquarenvak terechtgekomen? En was er vóór u bij De Slegte in Amsterdam iemand op het antiquariaat werkzaam, of was u de eerste in die functie?
‘Ik kwam in 1947 in dienst als secretaris van de baas. De Slegte had toen naast de boekhandel ook nog een eigen uitgeverij, die onder andere kunstboeken op de markt bracht (Rembrandt en dat soort spul). Maar dat is nooit een groot succes geworden. In 1948 kwam Egbert Bonset bij de firma werken, speciaal voor het oude boek. Dat dienstverband heeft echter niet lang geduurd, omdat Bonset al heel snel een compagnonschap is aangegaan met de antiquaar Michiel Huizenga. Ik heb toen zijn plaats ingenomen als chef voor de afdeling antiquariaat in de hoofdvestiging te Amsterdam en daar ben ik, steeds in dezelfde functie, blijven werken tot mijn pensionering in 1990.’ De man die hem als zodanig aanstelde was de oude Jan de Slegte (1900-1961), die hem welbewust meteen ‘in het diepe gooide’. Dat wil zeggen dat hij vanaf het begin eropuit werd gestuurd voor veilingen en inkoop. Deze De Slegte, zelf geen erudiet, had een heel fijne neus voor boeken en meer nog voor de prijs. Ook Evert Mulder kon dat onderschrijven: ‘Van De Slegte Sr. kreeg ik de meer praktische kant van de boekhandel mee. Hij zei: het woord boekhandel bestaat uit twee woorden: “boek” en “handel”. Om je brood te verdienen is de handel het belangrijkst. Maar hij gaf zelf het slechte voorbeeld, want hij hield van | |
[pagina 253]
| |
Richard Lobbes in 1952 in het antiquariaat van De Slegte te Amsterdam (foto: privé-archief)
mooie en bijzondere boeken.’ Met zijn Fingerspitzengefühl wist hij intuïtief of iets zeldzaam was of binnenkort zou worden. ‘Altijd kopen’, was dan zijn opdracht. Taal was daarbij geen probleem. ‘Niet courant, kan me niks schelen, nu misschien niet maar over een jaar wel.’ De jonge Richard Lobbes kreeg van De Slegte Sr. steeds carte blanche en dat is altijd zo gebleven, ook onder De Slegtes zoon en opvolger John (van dezelfde leeftijd als Lobbes, maar al in 1944 in de zaak gekomen), met wie Lobbes het langst en het best heeft samengewerkt. De Slegte Sr. zei altijd: ‘Hier in Amsterdam komt, net als in Londen en Parijs, een speciaal publiek voor speciale boeken. Wat je elders in een vestiging van ons niet voor 10 gulden kwijtraakt, daar kun je hier 100 gulden voor vragen.’ Zo kocht Lobbes op een veiling uit de in 1952 opgeheven Haagse antiquarische boekhandel N. Posthumus eens een grote partij prachtig ingekleurde opticaprenten van Amerikaanse steden voor f5,- per stuk. De Slegte Sr. prijsde ze vervolgens voor f50,- het stuk. Even later kwam er een Amerikaanse antiquaar, Harry Newman uit New York, langs en die nam meteen de hele voorraad over.
Hoe was de situatie in de antiquarische boek- en prentenhandel toen u begon?
‘Toen ik in 1947 begon, was er een overvloed aan oude boeken en prenten. Alle antiquariaten zaten stampvol. Als je in Engeland bijvoorbeeld naar iets vroeg en het lag er toevallig niet, dan was het: kom vanmiddag om drie uur even terug, dan is het er wel. En aldus gebeurde. In Frankrijk hetzelfde verhaal. Maar de prijzen waren zo kort na de oorlog ook uitzonderlijk laag. Een goede De Laet over West-Indië [Joa. de Laet, Nieuwe Wereldt ofte Beschrijvinghe van West-Indien, Leyden, Is. Elsevier, 1625, folio] kocht ik op de veiling voor f25,-. Een Sallieth-de Jong [Cornelis van der Aa, Atlas van de Zeehavens der Bataafsche Republiek in 31 kunstplaaten naar het leven afgebeeld door Dirk de Jong, en zeer fraaij in het koper gegraveerd door M. Sallieth. Amsterdam, J. Allart, 1802] voor f65,-. Dat is pas gaan veranderen in de jaren zestig, toen Duitsland er door het Wirtschaftswunder weer bovenop begon te raken. Vanaf toen kwamen zowel Duitse handelaren als particulieren hier regelmatig inko- | |
[pagina 254]
| |
pen. Zo bijvoorbeeld Konrad Meuschel uit Bonn, Koch uit Berlijn, Helmut Tenner uit Heidelberg, Brumme uit Mainz en Frankfurt, toen de grootste grafiekhandelaar van Duitsland. Maar ze kwamen ook uit andere landen: Rob Douma, R.V. Tooley (van Edwards) en Joseph uit Londen, Louis Loeb-Laroque, Sartoni, François Girand en Paul Prouté uit Parijs, om slechts enkele bekende namen te noemen.’
Het naoorlogse Duitsland bood natuurlijk de beste kansen?
‘Duitsland was vooral voor de decoratieve grafiek in de jaren zeventig en tachtig een geweldige markt. Ga maar na: een land in opbouw, veel geld, grote ruime huizen die zich leenden voor fraaie grafiek, zoals jachtprenten, paarden, bloemen, vogels, noem maar op. Piranesi bijvoorbeeld verkocht je alleen in Duitsland. Kijk ook maar eens naar de grote Duitse hotels als Frankfurter Hof of Die Vier Jahreszeiten in München. Ze hangen vol met grafiek. Hans Marcus vestigde zich niet voor niets in Düsseldorf. Maar in Nederland was er toen nauwelijks interesse. Ik had eens een zeer fraaie oudgekleurde steendruk van het Amstelhotel hier ter stede. Werkelijk heel mooi met calèches voor de ingang. Aangeboden aan dat hotel, prijs f75,-. Geen belangstelling! Ik verkocht het exemplaar later aan een Amerikaan die er alleen maar gelogeerd had.’ Volgens Lobbes was de grootste kracht van ‘zijn’ firma dat ze altijd bereid en in staat was om cash te betalen. Desnoods met een forse aanbetaling van f50.000,- plus twee cheques van elk f25.000,-, die dan binnen twee maanden geïnd konden worden. Zo was er eens een grote bibliofiele collectie van een leraar Huypens uit Antwerpen, waarvoor al f75.000,- geboden was. John Vloemans kwam er ook langs en zei: ‘Moet je laten veilen bij Mak van Waay,’ Hij haalde er vervolgens Wout van Leeuwen bij, die toen nog bij Mak van Waay werkte, en die meende dat er wel anderhalve ton aan opbrengst in zat. Maar het zou wel tijd kosten voor het geveild werd. Lobbes: ‘Ik hoorde van de zaak en belde meteen mijn baas: “Slegte, je zult moeten betalen, dit gaat je geld kosten.” Hij ging meteen akkoord, en ik ben er toen samen met Herman Kras van ons Antwerpse filiaal heen gegaan. Ik bood en kreeg die bibliotheek voor f150.000,-. Dat konden we contant betalen en dat gaf de doorslag. Plus het feit dat Kras de taal van de Vlaming sprak!’ Een ander sterk punt van De Slegte was dat ze altijd voldoende opnamecapaciteit bezaten. Hun centrale depot in Baarn en naderhand in Amersfoort biedt plaats aan wel dertig miljoen boeken. Bovendien hadden de diverse filialen zelf ook nog grote opslagruimten. Zelf heeft Lobbes nooit verzameld of voor zichzelf gekocht; altijd alleen voor de zaak om dubbelzinnige situaties te voorkomen. ‘Bovendien betaalde De Slegte zijn mensen [in 1978 zo'n 130 man, in 1982 150 medewerkersGa naar eind8] zeer goed.’ Gevraagd naar waar hij zelf de meeste affiniteit mee had, zegt hij: ‘een mooi gebonden en mooi geïllustreerd boek’. Het zwaartepunt in het antiquariaat van De Slegte lag in de jaren dat Lobbes daar werkte altijd op Nederlandse en buitenlandse topografie in boek en prent: ‘We hadden soms wel zes exemplaren van [J.L.] Terwen [Het Koningrijk der Nederlanden voorgesteld in eene reeks van naar de natuur geteekende schilderachtige gezigten, Gouda 1858-1862], een Jansonius-atlas, een Blaeuatlas in zes delen en een in elf delen, inclusief de twee stedenatlassen. En dat allemaal tegelijkertijd! We kochten namelijk altijd, of we nu één of acht exemplaren hadden. Als de inkoopprijs maar goed was. Op een gegeven moment leek het toch onverstandig om zoveel kostbare boeken op één locatie op te slaan. Toen werd een deel van de duurste boeken overgebracht naar de privé-woning van De Slegte in Noordwijk. Maar goed ook, want kort erna, op 9 mei 1977, brandde ons pand vooraan in de Kalverstraat [nr. 11-13] tot de grond toe af. Alle kaarten, prenten en daar gelegen boeken met de hele administratie gingen verloren. | |
[pagina 255]
| |
Het afgebrande hotel Polen naast het pand van De Slegte aan de Kalverstraat in Amsterdam gezien vanaf het Rokin op 27 juni 1977 (foto: Gemeentearchief Amsterdam)
Maar dankzij die tijdige verplaatsing van een belangrijk deel kon de stock later weer redelijk worden aangevuld, al is hij nooit meer zo groot geworden als voorheen. De prijzen lagen toen ook anders.’ Die bewuste brand ontstond in het naastgelegen hotel Polen en sloeg van daar over naar De Slegte. Een waar drama, dat 32 dodelijke slachtoffers en 21 zwaar gewonden in het hotel eiste. Wie ook omkwam, was de oude mevrouw Westra, weduwe van de vroegere eigenaar van het pand van De Slegte. Zij was met haar man op de bovenste etage blijven wonen en kwam daar niet meer levend uit. Gedurende een jaar is de zaak van De Slegte toen gehuisvest geweest aan de Nieuwendijk, nr. 200, hoek Gravenstraat. Toen kon John de Slegte het pand in de Kalverstraat waar de firma nu zit [nr. 48-52] van Witteveen modes overnemen. Maar om dat te kunnen betalen moest hij wel de grond van zijn afgebrande vestiging vooraan in de Kalverstraat verkopen. Hij deed dat omdat eventuele nieuwbouw veel te lang zou zijn gaan duren.
De ‘school van Marcus’
Vervolgens kwam het gesprek op een heikele kwestie, waar ik extra nieuwsgierig naar was. Het onderwerp was door Lobbes zelf al even aangeroerd bij een eerdere ontmoeting in de ub Amsterdam, enkele maanden tevoren. ‘De jonge antiquaren van nu’, zei hij toen lachend, ‘weten weinig meer van hoe het vroeger toeging met al die inkleurders uit de school van Marcus.’ Zelf had ik op dat punt al enige kennis opgedaan uit gesprekken met de prentenhandelaren Steef Lemmers uit Lisse en Simon Emmering. Eerstgenoemde zei toen ronduit: | |
[pagina 256]
| |
‘ongekleurd verkoopt niet’. Maar niemand die hier zo openhartig over was als Lobbes. Het kwam erop neer ‘dat de prenthandelaar en gewezen lithograaf Hans Marcus (1912-1992, vader van de huidige antiquaar Johannes Marcus aan de Oudezijds Voorburgwal) op een gegeven moment zes inkleurders in dienst had, die hij zelf opleidde of althans aan het werk zette. Tot dat gilde behoorde bijvoorbeeld de toenmalige provo Bart Hugues, die de krantenkoppen haalde, omdat hij een gaatje [a Third Eye] in zijn schedel had laten boren om beter te kunnen denken.Ga naar eind9 Nu is hij rustig geworden en praktiserend arts hier in Amsterdam. Maar hij was toen een heel knappe inkleurder van kaarten en prenten. Het inkleuren gebeurde, zeker voor het fijnere werk, met het penseel, soms ook met de spuit.’
Kunt u nog andere namen van inkleurders noemen?
‘Allereerst mevrouw Van de Wal, een schoonzuster van Hans Marcus [en niet te verwarren met Truusje Pfann, de echtgenote van antiquaar Frits van der Wal]. Zij was gespecialiseerd in het kleuren van decoratieve prenten, een onderwerp dat naast vogels en bloemen zeer gezocht was op de Duitse markt.’ Volgens Lobbes moet mevrouw Van de Wal ook de inkleurder zijn geweest uit het verhaal van Emmering (dat ik hem vertelde) over diens Maria Sybille Merian op een Zwitserse antiquarenbeurs. Een Duitse handelaar kwam op hem toe en zei: ‘“Lieber Kollege, so schön altkoloriert habe ich es noch nie gesehen.” Het was even slikken, vertelde Emmering, maar na tien minuten heb ik die man toch uit de droom willen helpen. Maar hij bleek niet te overtuigen en kocht die Merian ter plekke.’ ‘Maar verreweg de beste uit de school van Marcus (aldus Lobbes) was de schilder Anton Gulick. Een magistraal inkleurder die ook voor De Slegte werkte. Zo kleurde hij voor ons, naast vele andere werken, een Fouquet- en een Ortelius-atlas, waarvan de juist binnengelopen Duitse handelaar Tenner niet wou geloven dat hij “neu-koloriert war”.’ Lobbes had en heeft, zo benadrukt hij, geen moeite met deze praktijk, al zou hij nooit tegen een klant zeggen dat iets oudgekleurd is als dit niet het geval was: ‘Mijn devies was altijd: wat je weet, weet je, ga geen onzin vertellen, je valt bij de vakmensen altijd door de mand en verliest zo het vertrouwen van de klanten.’ Maar in feite kon hij ook zelf het verschil meestal niet meer zien. ‘Ach’, zei Tenner ten slotte, toen hem de ogen geopend waren inzake die versgekleurde Ortelius-atlas: ‘Dann ist es von der Gulick.’ En zo was het! ‘Anton Gulicks reputatie als inkleurder was dusdanig dat de grote antiquaar Louis Loeb hem vroeg naar Parijs te komen om voor hem te werken en zelfs een appartement voor hem regelde. Maar dat werd wegens privé-redenen - de karakters botsten - geen succes en heeft maar enkele maanden geduurd. Na zijn Parijse avonturen is Anton Gulick compleet van het kleurderstoneel verdwenen. Trouwens, die kleurdersmarkt is er niet meer in die mate als voorheen. Wie nog wel eens kleurde voor bijvoorbeeld Steef Lemmers was mevrouw A. de Jong (kleindochter van de fameuze lijstenmaker Van Poelgeest). Maar de hoogte van de Marcus-school heeft zij nooit gehaald.’
De antiquaar en zijn personeel
Een zaak die Lobbes kennelijk hoog zit is de relatie antiquaar-personeel: ‘In wezen is er in de wereld van het antiquariaat bijna altijd sprake van een one man business. Als je zo'n antiquaar over zijn assistenten of medewerkers hoort praten, dan valt er altijd van alles op ze aan te merken. Of het nu ging om Hertzberger ten opzichte van Dolf van Gendt of later Bob de Graaf om Max Israël ten opzichte van Jaap van Nieuwpoort of Simon Blok, of om Hilde Rosenthal met betrekking tot Anton Gerits - zij deden het nooit goed, “weten nog niets” en | |
[pagina 257]
| |
werden doorgaans zwaar onderbetaald. Zo'n helaas jong [in 1985, op 47-jarige leeftijd] overleden Wim Hommerson, toch een knap boekbeschrijver, verdiende toen hij bij Van Stockum onder mevrouw Kuypers begon een schamele f250,- per maand. Hij vertrok, noodgedwongen, en ging als volslagen leek werken bij een verzekeringsmaatschappij, waar hij al meteen het dubbele verdiende. Later is hij bij veilinghuis Van Gendt gaan werken onder Dolf van Gendt en daarna Landwehr. Maar altijd ondergewaardeerd.’ Impliciet wil Lobbes hiermee aangeven, dat hijzelf bij De Slegte van het begin af als een volwaardige medewerker is behandeld. En omgekeerd is zijn loyaliteit aan de firma ook altijd grenzeloos gebleven.
Inkoop
Elke insider weet dat voor een antiquaar een goede inkoop van cruciaal belang is. Goed (lees: zo voordelig mogelijk) ingekocht betekent bijna automatisch ook: goed verhandelbaar. Voor ramsj (in 1982 60% van hun omzet, tegen 40% voor tweedehands en antiquarische boeken samen) bood directeur J. de Slegte naar eigen zeggen ‘wel eens 20%, soms ook minder’, al naar gelang de aangeboden prijs groter was.Ga naar eind10 Maar hoe ging dat, wilde ik weten, met die inkoop van antiquarische boeken? Lobbes: ‘Collecties van bekende personen hebben wij nooit gehad, wel grote bibliotheken van vier à vijf kamers uit de regio Amsterdam of uit de provincie. Dan was het: kamer voor kamer, boek voor boek bekijken en vooral goed luisteren naar de mensen die verkopen wilden. Het kwam bijna nooit voor dat ze zeiden “we willen wel een miljoen”. Maar als het goed spul was, zoals bij die grote collectie moderne Nederlandse literatuur met alle eerste drukken van Vestdijk in oorspronkelijke omslagen, dan kocht ik coûte que coûte. In dit speciale geval voor 30.000 gulden (contra de firma Kok, die f20.000,- bood). Onze inkoopcode bij tweedehands werd gewoonlijk achterin het boek gezet met een nieuwe letter voor elk jaar. Als “L” stond voor 1979 dan kwam “M” voor 1980, enzovoort. Na drie jaar werd dan opgeruimd. Maar dat alles gold natuurlijk niet voor old & rare. Zulke stukken van waarde werden ons soms aangeboden door handelaren die in Amsterdam langs de deur kwamen. Ik herinner me in dit verband bijvoorbeeld ene Bauman uit Parijs met oude atlassen. Bij inkoop van kostbare boeken kon je ook de mist ingaan door te veel te bieden. Zo kreeg mijn collega Kees Broekema eens een atlas aangeboden. “Hebt u een idee wat u ervoor hebben wil?”, vroeg hij. “Vijfduizend gulden”, antwoordde die man. “Nou, dat is wat weinig, ik geef u zevenduizend gulden”, zei Broekema. Maar hij kreeg hem toen niet, omdat die man argwanend werd en dacht: hij zal wel veel meer waard zijn.’
De klanten
Over zijn klanten kan of wil Lobbes niet veel vertellen. Er komen tijdens ons interview maar weinig namen naar voren. Na lang zoeken: ‘een zekere Ingwersen voor architectuurboeken, [de Zutphense leraar C.] de Zeeuw met een zeer fraaie en grote verzameling zeventiende-eeuwse kaarten. Verder Johan Polak. Een wat tragisch geval was G.M. van Wees, van wie ik, toen hij aan het verkopen sloeg, de indruk kreeg dat hij gechanteerd werd. Hij bezat een luxe slagerij in Utrecht, was een heel verfijnd man, nauw gelieerd aan de boekhandelaar Chris Leeflang (1904-1993) uit Utrecht, met wie (en met Charles Nypels) hij in 1945 de bibliofiele “Stichting De Roos” in het leven riep. Deze Van Wees kwam telkens met een koffertje vol voor de verkoop. Eerst moderne bibliofilie, De Roos-uitgaven en dergelijke, later grafiek en weer later een grote partij exlibris, waarvan Paul Brandt, de veilinghouder, zei: wat een sof heb je daar gekocht, nog geen vijfhonderd gulden waard. Maar alles vond niettemin aftrek. De boeken van Van Wees gingen deels naar Johan Polak en de ex-libris-collectie naar [G.A.L.] | |
[pagina 258]
| |
Lewin, een textielfabrikant uit Tilburg. Dat speelde allemaal in de jaren 1952-1955. Tot de jaren zeventig was dit bibliofiele materiaal niets waard. Een prachtige tekening van Paul Citroen bracht op de veiling nog geen tien gulden op. Onbegrijpelijk nu!’
Onder collega's
Voor het welslagen van een antiquaar is een goede verstandhouding met zijn collega's, die dikwijls tegelijk ook directe concurrenten zijn, heel belangrijk. In het begin meldde ik al, dat Lobbes onder vakgenoten zonder meer als innemend persoon aangeschreven stond. Maar wat waren zijn ervaringen met the trade? ‘Onze grootste concurrent, vooral op de Engelse en Duitse markt, was Henk Pfann [H.D. Jr., 1911-1974], een wildeman, wiens stemming ineens kon omslaan. Die familie Pfann vormt in de boekenwereld een hoofdstuk apart, dat nog geschreven moet worden.Ga naar eind11 De ouwe Pfann (H.D. Sr., 1889-1957) zat vanaf 1924 met een boekenstal in de Oudemanhuispoort. Een flamboyante figuur, bezeten van mooie boeken en prenten, zeker waar het Amsterdam betrof. Hij kocht vaak à tout prix, maar verkopen van bijzondere stukken deed hij beslist ongaarne of helemaal niet. Zijn al genoemde zoon Henk - een moeilijk mens voor zijn collega's - gunde zich nooit rust. Hij kwam uit Hilversum en bouwde razendsnel in Amsterdam en op diverse plaatsen in Nederland een hele keten van ramsjzaken op. Daarnaast had hij hier een apart pand voor het oude boek [hoek Rokin en Spui]. Ook die Pfann Jr. ging op veilingen altijd door met bieden tot hij kreeg wat hij hebben wilde. Hij blufte en verblufte graag. Zo kocht ik eens op de antiquarenbeurs in het Amsterdamse Amicitia een [Gerrit] Groenewegen [Verzameling van Vier en tachtig Stuks Hollandsche Schepen, geteekend en in koper gebragt, Rotterdam 1801; oorspronkelijk verschenen in zes afleveringen, 1786-1791] van C.J. van der Peet voor f750,- minus 10% korting natuurlijk. Later op de avond nodigde Pfann, die lid was van Amicitia, mij en Kees van der Peet uit om daar te eten. En, heb je die Groenewegen verkocht? - vroeg Pfann - en voor hoeveel? Van der Peet voelde al in welke richting het ging en antwoordde: voor f1400,-. Sukkel, zei Pfann, daar had ik wel f3000,- voor willen betalen. Natuurlijk hield ik wijselijk mijn mond. Na de liquidatie van de Pfann-keten werden de oude boeken verkocht aan Bert Hagen en de prenten aan Kok in de Oude Hoogstraat te Amsterdam. Over Kok gesproken: de vader van Ton en Rob Kok werkte vroeger in de Amsterdamse haven en begon toen een klein winkeltje met Sil de Strandjutter-boeken. Hij leeft nog,Ga naar eind12 is 92 jaar oud, en was in zijn jonge jaren een fameus keeper van voetbalclub dws. Hij heeft aan zijn kinderen, Rob en Ton, een mooie zaak overgedragen, die nu wordt gedreven door zoon Ton en diens lieve vrouw Marga. Niek Schors handelde in occultisme (met Joost Ritman als goede klant) en erotica. Hij mocht daarom eerst geen lid worden van de NVvA, maar op aanbeveling van de Israels en mij werd hij later toch geaccepteerd. Wie ook in occultisme handelde was een zekere Hoogendijk, Potgieterstraat 8, te Amsterdam. Ook Ritman kocht daar aanvankelijk. Maar ik vond het halve oplichterij. Zodra er een oud dametje binnenkwam, stak hij kaarsjes met wierook aan. Overigens zijn die erotica waar Schors in handelde niet erg meer gezocht, nu in elke kiosk volop bloot te koop ligt.’ Emmering was volgens Lobbes ‘een levensgenieter pur-sang, zeer royaal tegenover zijn collega's, vooral als hij in zijn ogen grote zaken had gedaan. Zeer gesteld ook op mooie kleren. Toen we samen eens in Londen op weg waren naar een antiquarische beurs in het Bloomington-hotel, kwamen we toevallig langs een sjieke modezaak. En daar wilde Emmering per se eerst een maatpak bestellen. We gingen naar binnen en vervolgens moest kleine Simon op een houten paard om de maat te nemen voor zijn ruitjespak.’ | |
[pagina 259]
| |
Een antiquaar over wie Lobbes met veel waardering spreekt is de nu 86-jarige Michiel Huizenga, antiquaar met klassieken en filosofie als specialisme: ‘Een fantastische boekenkenner en altijd een hulp geweest voor jonge antiquaren. Maar al jaren geen lid meer van de NVvA, omdat hij daar niets meer te zoeken had.’ In dat verband betreurt Lobbes ook dat Anton Gerits met zijn reputatie recent om persoonlijke redenen bedankt heeft als lid van de Nederlandsche Vereeniging van Antiquaren.
De ring
Zo openhartig als Lobbes over de ‘school van Marcus’ sprak, zo vrij laat hij zich ook uit over die andere heikele zaak: de ring van bieders op veilingen. Dat wil zeggen dat een aantal handelaren tevoren afspreekt om niet in het openbaar tegen elkaar op te bieden. In plaats daarvan zal telkens een uit hun midden zich in de veilingzaal als koper manifesteren, waarna de ‘buit’ in een of ander café door middel van een privaatveiling onder de deelnemers verdeeld wordt. Over deze praktijk bestaat in Engeland een hele jurisprudentie en daar is het zelfs bij wet verboden.Ga naar eind13 Maar het gebéurt, hier en elders, en het valt moeilijk precies aan te geven waar de grens ligt tussen vriendendienst en misbruik. Ook de grote Nederlandse bibliotheken spannen immers tegenwoordig zo samen, al krijgt dat - naar men mag aannemen - geen vervolg in een privaatveiling. Lobbes: ‘Op veilingen werd, wordt en zal altijd samengedaan worden. Zo werkte ik in de ring soms samen met Bob Israël uit Arnhem, later met onder anderen Bob Loose en Steef Lemmers. Maar die ring gold alleen voor het duurdere werk. Op een gegeven moment werd zo'n ring te groot. Dan loonde het ook niet meer, zaten er lui bij - “de likkers” noemden we die - die niets kochten en alleen maar meededen om in de geringe winst te delen.’
Na de ‘boom’
Rond 1983 was het volgens Lobbes opeens gedaan met de boom in oude boeken en prenten. ‘En nu lijkt het wel of alles van die aard in de gewone antiquariaten compleet verdwenen is. Het aanbod is minimaal. Echter, ook de vraag is minimaal, zowel wat oude Nederlandse literatuur als topografie (ons specialisme toch) betreft.’ Op mijn vraag hoe die plotselinge omslag op kopersgebied te verklaren valt, volgt een gedecideerd antwoord: ‘Voor de Nederlandse literatuur ligt de oorzaak natuurlijk in het wegvallen van de leraren als kopersgroep sinds de veranderingen in het onderwijs, met name door het verdwijnen van de oude M.O.-opleidingen. Die leraren van nu schijnen niet zoveel boeken meer nodig te hebben. Wat topografie aangaat, spelen andere factoren een rol. Eerst kwam er eind jaren zestig een grote trek van stadsbewoners naar allerlei kleine dorpjes. Ook wijzelf zijn bijvoorbeeld toen van Amsterdam naar Broek in Waterland verhuisd. Al die nieuwkomers toonden grote belangstelling voor streek- en plaatsgeschiedenis. Ze richtten dikwijls lokaal-historische verenigingen en tijdschriften op. Dat gaf een run op oude boeken en topografische prenten. Maar die belangstelling hield ook weer van de ene dag op de andere op te bestaan. Zo midden jaren tachtig. Een kwestie van verzadiging, denk ik.’
Kwam dat door de reprints of door de verdere verstedelijking van Nederland?
‘Nee, want het geldt ook voor Zwitserland en voor Duitsland, waar nog volop platteland is. Vroeger kwamen op zaterdag uit Emmerich hele cohorten bij ons in de Kalverstraat prenten kopen. Maar op een gegeven moment was die markt verzadigd, toen overal in huis wel | |
[pagina 260]
| |
zo'n prent hing. Mijn opvolger als chef-antiquariaat, Eric Schneyderberg, zei tegen me: “Jouw klanten komen helemaal niet meer.” Hij had trouwens ook een andere interesse op boekengebied dan ik en is intussen [in juli 2000 als antiquariaat Aenigma te Amsterdam] voor zichzelf begonnen onder de paraplu van De Slegte.’ Sprekend over de situatie van nu toont Lobbes zich dan ook zeer pessimistisch over de toekomst van het antiquariaat, hier en elders: ‘Over tien jaar zijn alle winkeltjes verdwenen en daarmee het geweldige contact en de gezelligheid die mijn generatie in dit vak heeft gehad. Onder de jonge antiquaren van nu mis ik wel eens de vroegere gezelligheid: “Daar hebben we geen tijd meer voor”, zeggen of denken ze. Alles is zo veel zakelijker en killer geworden.’ De beste vriendschappelijke relatie heeft Lobbes altijd gehouden met John de Slegte, zijn vroegere principaal. Ze gaan nog altijd wekelijks een middagje ergens in Nederland eten. Johns zoon, Jan Bernard, heeft in 1993 de zaak van zijn vader gekocht en is nu eigenaar van het De Slegte-consortium. Anders dan vroeger gaat men echter niet meer elke week de beste boeken uit de filialen weghalen om ze in Amsterdam te verkopen. Tot slot toont mijn gastheer me op mijn verzoek het Vriendenboek voor Richard Lobbes dat hem bij zijn pensionering in 1990 werd aangeboden: vol persoonlijke brieven, foto's en reacties van collega's uit de hele boekenwereld. Het leukst misschien en zeker het kortst was de gelukwens van Ab van der Steur aan het adres van Lobbes: ‘Voor een antiquaar met gevoel voor kleding, Van een kledinghandelaar met gevoel voor boeken.’ |
|