De Boekenwereld. Jaargang 19
(2002-2003)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Een plaats die scheurders tart’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoeveel alba amicorum er in de loop der eeuwen verloren zijn gegaan, is onbekend. Brand, waterschade, oorlogsgeweld, bewuste vernietiging door de oorspronkelijke eigenaar, onverschilligheid van latere geslachten, plundering door autografenhandelaren... mogelijke oorzaken te over. Wat het gedicht van Van Hall zo bijzonder maakt, is dat expliciet wordt aangegeven welk lot zijn album beschoren was. Tijdens een van de uitbarstingen van geweld aan het eind van de achttiende eeuw is zijn vriendenboekje in handen gevallen van een razende menigte en vernield. Dit maakt nieuwsgierig! Je ziet een bekende prent van het volksoproer in mei 1787 te Amsterdam voor je, waarop het gepeupel aan een statige gracht het huisraad van een patriciër door de ramen naar buiten smijt (zie omslag). Een ongezien detail: een album amicorum dat met een brede zwaai in de gracht terechtkomt en langzaam wegdobbert... Maar dit beeld is te romantisch, al was het maar omdat die volkswoede zich toen richtte tegen de orangisten en Van Hall in die tijd nog alles behalve een oranjeklant was. Portret van M.C. van Hall door P. Velijn naar H.W. Caspari uit de Nederlandsche Muzenalmanak 9 (1827), frontispice (foto: Koninklijke Bibliotheek, Den Haag)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maurits Cornelis van HallMaurits Cornelis van HallGa naar eind2 wordt in 1768 geboren te Vianen, waar zijn vader Floris Adriaan als schout, notaris, substituut-drossaard, dijkgraaf en nog wat functies - tot de notabelen behoort. Het spreekt bijna voor zich dat Maurits, na het nodige privé-onderricht, zijn opleiding afrondt aan de universiteit. Op zijn veertiende vertrekt hij naar Utrecht om zich in de rechten te gaan bekwamen. Hij wordt daar opgenomen in een groep vrienden met patriottische idealen en een warme belangstelling voor de krijgskunde. Maurits, die volgens de overlevering zeer krachtig gebouwd en ijzersterk was, voelt meer voor de spanning van een militaire loopbaan dan voor een gezapig bestaan als jurist. Zijn vader ziet maar één oplossing: weg uit het Utrechtse milieu en zo wordt Maurits op 25 september 1786 ingeschreven in het Album studiosorum van de Leidse universiteit. Daar rondt hij in 1787 zijn studie af met een promotie, waarna hij zich vestigt als advocaat te Amsterdam. Na de inval van de Fransen in 1795 krijgt hij daar de lastige functie van stadsprocureur, een soort combinatie van openbaar aanklager en hoofdcommissaris van politie. Zijn ‘Utrechtse’ achtergrond | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komt hem dan zeer van pas en bij verschillende incidenten tussen orangisten en patriotten geeft hij blijk van grote onverschrokkenheid. Een rustiger periode breekt aan als hij tot lid en vervolgens voorzitter van de Eerste Kamer wordt gekozen, waarvoor hij tijdelijk domicilie in Den Haag kiest. In 1800 keert hij terug naar Amsterdam en wordt onder meer benoemd tot dijkgraaf van Muiden. Van zijn patriottische idealen is weinig meer over. Hij wordt een vertrouweling van koning Lodewijk Napoleon en dient later achtereenvolgens koning Willem i, ii en iii van advies. In 1831 wordt hij president van de rechtbank te Amsterdam en Minister van Staat. Naast zijn vele publieke ambten en de zorg voor zijn grote gezin - zestien kinderen uit twee huwelijken - vindt hij ook nog tijd voor het schrijven van literaire, historische en juridische werken,Ga naar eind3 en het opstellen van een lijvige autobiografie.Ga naar eind4 In deze afstandelijke - want in de derde persoon geschreven - getuigenis ligt de nadruk op zijn politieke faits et gestes, maar gelukkig voor ons verhaalt hij vrij uitvoerig over zijn wedervaren in 1787. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1787In dat jaar brengt Maurits de zomervakantie thuis door. Hij wil er zijn dissertatie schrijven, maar daarvan komt niet veel terecht. Leidt eerst in juni de aanhouding van prinses Wilhelmina bij de sluis van Goejanverwelle al tot orangistisch wapengekletter, de daaropvolgende interventie in september door haar broer Frederik van Pruisen zal voorlopig aan alle patriottische dromen een einde maken. Opstootjes te Meerkerk en Leerdam worden door Maurits' vader nog met succes onderdrukt, waarbij zoonlief zelf zich met enige Utrechtse vrienden niet onbetuigd laat. In het najaar loopt het minder goed af. Op 16 september naderen de Pruisische troepen Vianen. Maurits heeft zich als vrijwilliger aangesloten bij een Hollandse troepenmacht onder bevel van niemand minder dan de burgerkapitein Hendrik Willem Daendels. Slechts gewapend met een ‘donderbus’ loopt hij wacht aan een kade als hij door een overmacht aan Pruisen van de andere kant van het water onder vuur wordt genomen. Gelukkig krijgt hij bevel tot aftocht. Hij spoedt zich naar huis waar zijn vader en broer in alle haast zoveel mogelijk kostbaarheden en belangrijke papieren op een boerenwagen aan het laden zijn. Utrecht is inmiddels door de patriotten verlaten, zodat de vluchtelingen eerst na een lange omweg op de avond van de zeventiende Amsterdam weten te bereiken. De ouderlijke woning te Vianen wordt intussen geplunderd. Wat daarbij onder meer verloren ging, is op een eerdere plaats in de autobiografie te lezen. Daar heeft Van Hall enige herinneringen aan zijn Utrechtse studietijd aan het papier toevertrouwd. Hij was er bevriend met de latere predikant Gabriël Rijk (1763-1812), die de beroemde dichter Jacobus Bellamy tot zijn kennissen mocht rekenen. ‘En het was door hem, dat hij [=Maurits] van de zijde van Bellamy eerst met eenige onderscheiding behandeld, later onder deszelfs vrienden opgenomen werd, en wel zoodanig, dat hij zijn album met diens naam vereerd zag. Hetgeen Bellamy daarin schreef, is met een groot gedeelte van dat Album in September 1787 in het huis Zijns Vaders bij de inkomst der Pruisische troepen, in een belangrijke Schat van oorspronkelijke Papieren, waaronder vele, het Geslacht der Brederoden betreffende [...], vernield geworden. Het naast den naam van Bellamy, door zijnen vriend J. van Kerchem, geteekend afbeeldsel van den eersten, is met eenige weinige bijschriften in dat album behouden en in zijn bezit gebleven.’ Niks dobberend in een Amsterdamse gracht, de ‘stoet van Fielen’ bestond uit Vianens oranjegespuis! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Behalve slecht nieuws bevat het citaat ook goed nieuws: het restant van het album is later blijkbaar aangetroffen tussen de rommel en weer in Maurits' bezit gekomen. Dat biedt perspectieven; het niet minder dan 46,5 meter strekkende familiearchief van de Van Halls bevindt zich in het Gemeentearchief Amsterdam, dus het album zou daar bekeken moeten kunnen worden. Helaas, de inventaris vermeldt van alles, maar geen vriendenboek van M.C. van Hall. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vondstErgens in 2002, de maandelijkse snuffelmarkt in de IJsselhallen te Zwolle: eindeloze rijen kramen met de meest uiteenlopende rommel, soms een stapeltje boeken. Er zijn ook een paar kramen met bijna uitsluitend boeken. Tussen deeltjes uit de Bouquetreeks en een stapel afleveringen van Readers' digest schemert een bruinleren doos. Het lijkt wel op het foedraal van een album amicorum. Voor een luttel bedrag verwisselt het van eigenaar.Ga naar eind5 Thuis wordt de aanwinst wat nauwkeuriger geïnspecteerd. De gave koker blijkt inderdaad een album amicorum te bevatten, maar wat ziet dat er uit. Voor- en achterplat ontbreken en de bladen hebben veel te lijden gehad. Maar als vervolgens blijkt dat de aanlegger Maurits Cornelis van Hall is, stijgt de vreugde over de vondst tot grote hoogte. Werd immers niet aangenomen dat dit album verloren was gegaan?Ga naar eind6 De trieste restanten van het album van M.C. van Hall, met op het eerste blad de inscriptie van L. Grendel (foto: Koninklijke Bibliotheek, Den Haag)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het album nader bekekenWat er van het album rest, zijn 39 bladen van 116×188 mm met vergulde sneden en een klein fragment van de oorspronkelijke rug. Het voor- en achterplat zijn samen met een onbekend aantal katernen met veel geweld afgerukt. Het rugfragmentje bungelt los omdat er van onder af met een sabel of mes een grote snee in het boekblok is gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu kent het eind achttiende-eeuwse album amicorum een grote mate van gelijkvormigheid en het is derhalve niet moeilijk om je een voorstelling van het oorspronkelijke boekje te maken. Het was een luxueus verzorgd album. Dat valt af te leiden uit de goudstempeling op het rugfragmentje, maar ook uit de schuifkoker. Deze heeft niet alleen op beide delen een gouden ornamentje dat ervoor moet zorgen dat de koker op de correcte wijze in elkaar wordt geschoven, maar is bovendien in blinddruk met lijnen en ornamenten bestempeld, iets wat niet veel voorkomt. De band zal van bruin gemarmerd leer zijn geweest met een rijke goudstempeling. Op het voorplat, of verdeeld over voor- en achterplat, zullen bovendien functie van het boekje ‘Album amicorum’, de naam van de bezitter ‘M.C. van Hall’ en het jaar van aanleg ‘Anno 1785’ hebben gestaan. Wat natuurlijk de nieuwsgierigheid wekt, is de oorspronkelijke omvang. Van Hall zelf schrijft dat ‘een groot deel vernield [is] geworden’. Voor het antwoord op die vraag bewijst de koker goede diensten. Bij het maken ervan werd het boek dat erin moest komen doorgaans als mal gebruikt. Het zorgvuldig opmeten van de binnenmaat van dertien albumkokers en de dikte van de bijbehorende banden leert dat het verschil doorgaans slechts één millimeter bedraagt. Soms is het verschil nog kleiner en sluit de koker zo strak om de band dat er schaafplekken op het handleer zijn ontstaan. De binnenmaat van de koker van Van Hall bedraagt 20 mm. De band zal dus zo'n 19 mm dik zijn geweest. De volgende stap is een vergelijking tussen de dikte van een boekblok en dat van de platten plus eventuele schutbladen. Dat levert voor de platten waarden op variërend van 4 tot 9 mm, maar de meerderheid schommelt tussen 6 en 7 mm. Houden we voor het album van Van Hall heel behoudend 6 mm aan, dan was het boekblok zo'n 13 mm dik. De 39 bewaarde bladen zijn samen 6 mm dik, dus zal het album ongeveer 84 bladen geteld hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BellamyHet heeft niet zoveel zin te speculeren over de vraag van welke personen er inscripties verloren zijn gegaan, want daarmee krijgen we hun bijdragen aan het album niet terug. Toch heeft die vraag enige relevantie, omdat we graag zouden willen weten of de vernieling van het album een gerichte actie was of dat louter de aanblik van het vriendenboek van zo'n verderfelijke patriot zóveel agressie bij een plunderaar opwekte, dat hij er korte metten mee maakte. Wie in de bijlage het lijstje van bewaarde inscripties langsloopt, ziet een stoet van voornamelijk brave Utrechtse en Leidse studenten. Goed, Jan Hendrik opden Hooff was een van de makkers die in 1787 met Maurits meehielp de orangistische opstootjes neer te slaan, maar verder? Toch zijn er aanwijzingen dat er niet alleen sprake was van blinde vernielzucht. Zo is het bij Jan Hendriks bijdrage geplakte silhouetportret grotendeels uitgescheurd en is op een ander blad een silhouetportret, waarvan de bijbehorende inscriptie verdwenen is, met een kaars of iets dergelijks compleet weggebrand. Verder staat onder de inscriptie van G. Greeve jr. het begin van een traditioneel albumgrapje, namelijk ‘Sic pagina jungit’ waarvan het vervolg ‘amicos’ (‘Zo verbindt het blad de vrienden’) op de naastgelegen bladzijde hoort te staan. Die bladzijde ontbreekt echter. Het was dus op zijn minst een mengeling van gerichte en blinde vernielzucht, waarbij vooral bijdragen van mensen met patriottische sympathieën het zullen hebben moeten ontgelden. Het sterkste voorbeeld van die doelbewustheid is natuurlijk de verwijdering van de bijdrage van Jacobus Bellamy (1757-1786), door Van Hall als de parel in zijn album beschouwd.Ga naar eind7 Hoewel Bellamy als kind van arme ouders zijn milieu niet bepaald mee had, bleef zijn aangeboren dichterstalent niet onopgemerkt. Een groep Zeeuwse sponsors zorgde ervoor dat hij in 1782 als beursstudent aan de Utrechtse universiteit theologie kon gaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Weggebrand portretsilhouet waarvan de bijbehorende inscriptie nu ontbreekt (foto: Koninklijke Bibliotheek, Den Haag)
studeren. Stond hij vooral bekend als dichter van pure liefdeslyriek, in Utrecht publiceerde hij onder het pseudoniem Zelandus in het patriottische weekblad De Post van den Neder-Rhijn ook een aantal krijgshaftige verzen, die hem onder de studenten mateloos populair maakten. W.H. de Beaufort vermeldt hier een aardige anekdote over: ‘Een bewijs zijner populariteit was het feit, dat te Utrecht, zijn portret in olieverf geschilderd zijnde, ieder dit portret wilde zien. De professoren - mirabile dictu! - lieten het halen, om het aan hunne huisgenooten en vrienden te vertoonen. Als het van het eene huis naar het andere gedragen werd, riepen de straatjongens: “Daar heb-je meneer Salamandus”’.Ga naar eind8 In 1785 verscheen de bundel Gezangen, die achteraf Bellamy's literaire testament zou blijken te zijn, want op vrijdagavond 17 maart 1786 vond onder grote belangstelling ‘bij treurig fakkellicht’ zijn begrafenis plaats. In die bundel is als titelvignet een door Reinier Vinkeles gegraveerd portret opgenomen. Bellamy had van zijn uitgever daarvan een aantal doordrukken gekregen, want toen hij in 1785 in het album amicorum van de landhuishoudkundige Jan Arnold Bennet (1758-1828) een inscriptie plaatste, plakte hij als een soort kauwgumplaatje het portretje ernaast.Ga naar eind9 De uit het album van Van Hall gescheurde bijdrage zal van voor het verschijnen van de Gezangen dateren, want die ontbeerde het plakplaatje. Maar gelukkig was Jan van Kerchem bereid om te Leiden alsnog in de leemte te voorzien door een fraaie sepiatekening naar de gravure te maken. Omdat er zo prominent ‘I. van Kerchem’ onder het portret staat, zullen de scheurende oranjeklanten het bij hun zuiverende werk over het hoofd hebben gezien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van schuinschrijver tot zeerover, de inschrijvingen in het albumIn wat er aan inscripties is overgebleven, onderscheidt het album van Van Hall zich niet van wat in die tijd gewoon was: Nederlandse, Latijnse en Franse citaten en gedichten, gevolgd door een formule waarin de vriendschap bevestigd wordt. Daaronder de naam, vaak met de studierichting en plaats van herkomst, en ter afsluiting de plaats waar en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Portret van Jacobus Bellamy in het album van J.A. Bennet. Geplakt op een blad waarop met penseel een doek en lauwerkrans zijn geschilderd (foto: Koninklijke Bibliotheek, Den Haag)
Portret van Jacobus Bellamy in het album van M.C. van Hall naar de gravure van R. Vinkeles voor de Gezangen van 1785 (foto: Koninklijke Bibliotheek, Den Haag)
datum waarop de bijdrage geschreven werd. Links naast de inscriptie vindt men vrijwel altijd een ‘symbolum’, een korte levenswijsheid in de trant van ‘Semper idem’ (‘Altijd dezelfde’), ‘Fide, sed cui vide’ (‘Vertrouw maar kijk wel wie’), enzovoort. Relatief het aardigst zijn natuurlijk díe bijdragen waarin de inscriptor zich niet verschuilt achter een citaat, maar zelf iets passends verzint. Niet altijd met even gelukkig gevolg, zoals L. Grendel bewijst: Zoo dikwijls ik uwer
mijn vriend ben gedachtig
Jaa gij mijn vriend offert
ook haar uwe wierook
Zoo dikwerf gij mijner
uwen Grendel gedenkt
Zoo smaaken wij t'saamen
de wellust der vriendschap
daar zij onze harten
veréénigd door banden
Bestand tegen 't woeden
der tijd en der afgunst!...
Nee, dan bracht N. van Rijssel, een jeugdvriend die Van Hall op de Utrechtse academie opnieuw tegen het lijf liep, het er een stuk beter van af: In 't gaan naar 't choor der wetenschappen
Was gullen vriendschap onzen vreugd
Wij traden met gelijken stappen
Naar d'edlen tempel van de Deugd
En zints lang van elkaar geschijden
Hieldt onze vriendschap ook haar stand
Maar nu... zal 'k u mijn vriendschap wijden
Tot een volmaakte stand
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toegegeven, dat ‘stand’... ‘stand’ is niet briljant (je vraagt je af of hij in de slotregel niet ‘band’ had willen schrijven) maar verder is het gedicht niet onverdienstelijk. Opvallend is dat er - een enkele uitzondering daargelaten - niet gerefereerd wordt aan de politiek woelige tijden. Uiteraard weten we niet hoe het daarmee gesteld was op de uitgescheurde bladen, maar dat daar een krachtig politiek elan vertoond zal zijn, is niet erg waarschijnlijk: een vriendschapsalbum was hiervoor toch niet de meest geschikte plaats. Onder de inscriptoren bevinden zich de nodige mensen die later naam gemaakt hebben. Maar ook enige die dat in negatieve zin deden en daardoor iets meer tot de verbeelding spreken. De eerste is Pieter Boddaert (1766-1805). Hij studeerde aanvankelijk medicijnen, later rechten en promoveerde in 1791. Hij was een veelbelovend dichter, schreef en vertaalde toneelstukken, en een glanzende carrière lag in het verschiet. Maar hij verviel tot een losbandig leven en het niveau van de gedichten die hij toen, meestal in kroegen en bordelen, voor de vuist weg vervaardigde, hield daar gelijke tred mee. Een verzameling hiervan verscheen in 1805 onder de titel Nagelatene portefeuille van Mr. P. Boddaert, die de recensent in de Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen tot de verzuchting bracht: ‘Foei den jongeling, die ze met welgevallen leezen, wee den Mensch, die zoo dichten kon!’Ga naar eind10 De tweede is Adriaan Teyler van Hall (1761-1839), een broer van Maurits, die uit deftigheid in 1785 de achternaam van zijn vrouw aan de zijne had toegevoegd. Aanvankelijk was hij een eerzaam burger te Amsterdam: lid van het stadsbestuur, kerkmeester van de Nieuwezijds Kapel, lid van het Provinciaal Bestuur en zo meer. In 1803 wist hij samen met de Zaandammer Engel van de Stadt van de regering een kaperbrief te verkrijgen, die het recht gaf Engelse koopvaardijschepen buit te maken. Ze richtten de ‘Bataafsche Kaapreederij’ op en hadden op het hoogtepunt een vloot van acht schepen. De kaapvaart ging aanvankelijk voorspoedig, maar door hun groeiende hebzucht kwamen er steeds meer klachten. Zo vergrepen de kapers zich niet alleen aan Deense en Duitse koopvaarders, maar maakten ze in 1804 zelfs drie Nederlandse schepen buit die met hun kostbare lading eindelijk in veilige Hollandse wateren meenden te zijn aangekomen. De regering gaf het bevel de onderneming te liquideren. In 1806 probeerde Adriaan het nog wel een keer alleen met de rederij ‘Kruistogt en Kaapvaart’, maar de Engelsen veegden zijn vlootje onmiddellijk van de zee.Ga naar eind11 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veilig in mijn gevoelig hartNadat zijn album vernield was, heeft Van Hall niet de moeite genomen een nieuw album te beginnen. De motivering die hij daarvoor in het eerder geciteerde gedicht geeft, klinkt sympathiek, maar lijkt toch niet de ware reden. Het album amicorum was nu eenmaal sterk verbonden met de studietijd en die had Maurits praktisch afgerond. Met de restanten van het boekje de verzamelarbeid voortzetten, was gezien de deerniswekkende staat ervan geen optie. Toch heeft hij het nog eenmaal voor een nieuwe vriend geopend: op 30 april 1790 viel die eer te beurt aan Antoon Adriaan van der Marck, zoon van de befaamde Groningse hoogleraar rechten Frederik Adolf. Hij schreef in Amsterdam zijn naam onder het volgende citaat uit Plinius: ‘Ne cuiquam tam statim darum est ingenium ut possit emergere; nisi illi materia, occasio fautor etiam, commendatorque contingat’ (‘Niemand kan - hoe voortreffelijk van aanleg ook - het maken, als hij middelen, een goede gelegenheid en een begunstiger ontbeert’).Ga naar eind12 Zou je uit dit citaat mogen opmaken dat Van Hall hem een keer een dienst heeft bewezen? Raadselachtig blijft hoe het album amicorum van Van Hall anno 2002 in de IJsselhallen kon opduiken. Waarschijnlijk heeft ooit een van de leden van de familie Van Hall besloten dat het boekje te onooglijk was om nog langer deel te mogen uitmaken van het familiearchief. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageOverzicht van de inscriptoren in de volgorde van het album. asart: Album studiosorum Academiae Rheno-Traiectinae 1636-1886. Utrecht 1886. asalb: Album studiosorum Academiae Lugduno Batavae MDLXXV-MDCCCLXXV. Leiden 1875.
|
|