De Boekenwereld. Jaargang 19
(2002-2003)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dwalend door de Nederlanden aan de hand van Guicciardini
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Antwerpen, zijn woonplaats, is voor Guicciardini het uitgangspunt. Deze stad krijgt de grootste aandacht en heeft al in de eerste editie - als enige - behalve een stadskaart, ook een gezicht op de Onze Lieve Vrouwekathedraal en het Stadhuis, in de Plantijn-editie van 1581 zelfs nog aangevuld met afbeeldingen van de Beurs en het Hanzehuis. De overige veertien kaarten betreffen de Nederlanden (de enige kopergravure), de provincies Brabant, Holland en Vlaanderen en een selectie van tien steden. In de Plantijn-editie, waaraan Guicciardini zelf nog bijdroeg, werd het aantal illustraties aanmerkelijk uitgebreid, tot 55 in totaal, nu alle in kopergravure. Behalve de Nederlanden krijgen acht provincies, hertogdommen, graafschappen of prinsbisdommen een kaart, plus nog eens 41 steden. Maar ook hier blijft de centrale positie van Antwerpen overeind, met behalve de stadskaart vier stadsgezichten. Een Franse editie die Plantijn in 1582 uitbrengt, heeft al 78 kaarten, stadsplattegronden en -gezichten. Wanneer de Descrittione vanaf 1609 in de Noordelijke Nederlanden wordt uitgegeven, vindt alweer een uitbreiding van de illustraties plaats, nu tot 93. In latere edities komt het aantal zelfs af en toe boven de honderd. De grote verdienste van het hier besproken werk is dat de verschillende afbeeldingen van dezelfde stad - soms oplopend tot zeven - worden onderscheiden en in verband gebracht met de talloze verschillende edities van het werk die over een periode van bijna een eeuw het licht zagen. Dat zijn pionierswerk zich nog zo lang in een warme belangstelling zou mogen verheugen, heeft Guicciardini wellicht niet kunnen vermoeden. Want ook al schreef hij de Nederlanden in de jaren 1560 nog voortvarend aan elkaar, het waren woelige tijden en dat zou voorlopig nog wel zo blijven. Maar misschien droegen juist die woelige tijden er toe bij dat zijn werk uit 1567 tot ver in de 17e eeuw een klassieker zou blijven: ten minste de latere Noord-Nederlandse edities in folio vallen vaak mooi samen met momenten als het begin en einde van het Twaalfjarig Bestand en de Vrede van Münster. Bij het ontstaan van het boek was de rust slechts schijnbaar. Zo kreeg bijvoorbeeld Willem Silvius, de eerste Antwerpse uitgever van de Descrittione, in 1565 voor tien jaar het privilege voor de uitgave. Het jaar daarop brak de Beeldenstorm uit. Dat mocht evenwel niet verhinderen dat het werk in 1567 in het Italiaans en in het Frans verscheen en dat in 1568 al een Franse herdruk het licht zag. Jaren later zag ook zijn stadgenoot Christoffel Plantijn er brood in en verkreeg hij, achter de rug van Silvius om, op 1 juli 1580 het privilege voor een nieuwe uitgave. Gezien zijn uitgebreide investeringen - niet alleen verzorgde Guicciardini zelf enige aanvulling op zijn oorspronkelijke tekst en liet Plantijn de 17 grotendeels van houtblokken gedrukte platen in koper graveren en breidde hij bovendien het aantal platen tot 55 uit - zal de boekdrukker het vlak voor het uitkomen van het boek toch Spaans benauwd hebben gekregen: de Noordelijke Nederlanden waren zich immers op hun positie aan het beraden. Plantijn koos wijselijk voor een veilige middenweg en besloot de voor het wapen en het portret van de heersende vorst gereserveerde plek maar open te laten - zo zou daar, afhankelijk van de situatie, ofwel Filips II ofwel de hertog van Anjou geëerd kunnen worden. Begin maart 1581 verscheen het boek en vlak daarna, op 26 juli, het Plakkaat van verlatinge dat even de nodige duidelijkheid schiep. Zo is zijn Italiaanse editie van 1581 bekend vanwege lege plekken of opgeplakte wapens en portretten van Filips II, de Franse editie van 1582 door ingedrukte Latijnse spreuken ofwel daar overheen geplakte wapens en portretten van de hertog van Anjou. Uiteindelijk zou de tweede Italiaanse editie, van 1588 - na de inname van Antwerpen door de hertog van Parma in 1585 - de gestabiliseerde toestand getrouw weerspiegelen en wapen en portret van Filips II gewoon in druk meenemen. Dit nauw met de politieke situatie van de tijd samenhangende relaas was in grote lijnen al bekend uit onder andere de meer beschouwende studie van De la Fontaine Verwey (1976) en de vooral bibliografische studies van Touwaide (1973 en 1974).Ga naar eind1. De studie van De la | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fontaine Verwey plaatst zowel de hierboven geschetste politieke ontwikkelingen als die tot en met de Vrede van Münster in een duidelijk verband met de verschillende Noord-Nederlandse edities. De studies van Touwaide betreffen alle edities, inclusief uittreksels en publicaties met een afwijkende inhoud. Zover gaat de pas verschenen studie Guicciardini illustratus. De kaarten en prenten in Lodovico Guicciardini's Beschrijving van de Nederlanden niet. Dit tweede deel in de serie Utrechtse Historisch-Kartografische Studies beoogt namelijk vooral een beschrijving te geven van uitsluitend de volledig geïllustreerde edities van het werk van Guicciardini, aangevuld met wat hier een ‘kartobibliografie’ wordt genoemd. Zo beperkt deze studie zich tot slechts 26 van de 58 edities of drukken die Touwaide beschrijft en voegt er drie tot nu onbekende aan toe. Nadeel van deze keuze is dat niet alle omzwervingen van de platen duidelijk worden. Zo blijkt bijvoorbeeld dat Johannes Janssonius de hand wist te leggen op de koperplaten die Blaeu nog in 1613 gebruikte en dat hij deze niet alleen in zijn edities van 1624 en 1625, maar zelfs nog in 1646 en 1648 liet afdrukken. Daarom moest Blaeu, begrijpelijk, voor zijn editie van 1634 nieuwe platen laten graveren. Maar waar haalden ‘Tungris (Antwerpen, 1628), Le Maire (Leiden, 1630), Le Maire (Amsterdam, 1630) en Janssonius/Commelin (Amsterdam & Leiden, 1633)’ intussen hun platen voor deze weliswaar vermelde (p. 25) maar niet nader beschreven edities vandaan? Hoe en of die hier ‘uittreksels’ genoemde edities, de meeste weliswaar kleine duodecimo, geïllustreerd waren, wordt helaas niet duidelijk. Waarom geen gebruik gemaakt van het werk dat B. van 't Hoff toch al op dit gebied verrichtte?Ga naar eind2. De beschrijving van de verschillende edities, chronologisch op jaar van uitgave geordend, is overzichtelijk en vaak nog geïllustreerd met de betreffende titelpagina. De prenten worden alle ook in de beschrijving opgenomen, doorgenummerd en naar hun staat geidentificeerd. Zo is dan in het kartobibliografiegedeelte de betreffende plaat weer terug te vinden. Bij elke staat van elke plaat is weer aangegeven in welke editie(s) die voorkomt. En wie het allemaal nog zou willen controleren wordt niet alleen verwezen naar de bibliotheken en archieven waar de betreffende druk te vinden is, maar krijgt zelfs de signatuur bijgeleverd. Dankzij de ncc en de stcn beschikt de onderzoeker van tegenwoordig dan weliswaar over een keurig overzicht waarmee het aantal overnachtingen in Utrecht om de aldaar aanwezige negentien exemplaren te bekijken eenvoudig kan worden ingeschat, maar wie zich daar te zeer op verlaat moet wel bedenken dat de bibliotheken van vele instellingen, zoals die van het Rijksmuseum Amsterdam of de Provinciale Bibliotheek van Friesland, daarin nog niet zijn opgenomen.Ga naar eind3. Zo bleven bijvoorbeeld vier exemplaren in het Rijksmuseum Amsterdam (waaronder de eerste Italiaanse editie van 1567: 327 I 3] onvermeld, evenals exemplaren van de enige Duitse editie van 1580 in het Gemeentearchief Amsterdam (AA 1006), de eerste Noord-Nederlandse editie van 1609 in Museum Boijmans-van Beuningen, Rotterdam (OD IIB [28]), de Franse editie die Maire in 1609 uitbracht in Museum Meermanno (106B8), exemplaren van de Blaeu-editie van 1612 in de Atlas Van Stolk, Rotterdam (30F18) en in het Legermuseum in Delft (HB/P 555), de Janssonius-editie van 1648 in de Provinciale Bibliotheek van Friesland, Leeuwarden (F679a), niet minder dan zeven exemplaren in de Universiteitsbibliotheek Leiden (ubl) en al gauw nog een stuk of 25 andere. Al hebben de auteurs ‘groot ontzag gekregen’ voor het werk van Boele van Hensbroek en Touwaide ‘in een tijd zonder computers, fax en internet’ (p. 21), dat bijvoorbeeld de gedrukte (!) catalogus van het Rijksmuseum niet via internet raadpleegbaar is, zal toch hopelijk geen excuus zijn deze nooit in een van de bezochte bibliotheken te hebben opengeslagen? Deze geeft immers drie van de vier daar aanwezige exemplaren. Zo leverde een half uurtje bellen mij weer eens groot ontzag voor de kennis van onze bibliothecarissen op. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Helaas is men bij het beschrijven van varianten van eenzelfde editie af en toe ook nog het spoor bijster geraakt. Dit leidt tot onduidelijke formuleringen en zelfs tot tegenstrijdigheden. Zo worden van de tweede Franse editie van 1582 liefst vier varianten onderscheiden, terwijl er slechts sprake is van twee varianten, te herkennen aan twee pagina's met een open ruimte ofwel een ingedrukte Latijnse spreuk in deze ruimte - of daar nu wel of niet een portret van de hertog van Anjou dan wel Filips II overheen is geplakt, lijkt mij eerder bijzaak. En opgeplakt is opgeplakt, dus liever niet spreken over ‘exemplaren waarin het wapen en het portret van Anjou zijn afgedrukt’ (p. 43). Maar of er mogelijk ook nog conclusies zijn te verbinden aan de twee verschillende zetsels van de titelpagina wordt verder niet uitgewerkt. De verzekering op pagina 80 dat de tekst van de editie ‘20 Blaeu 1635 (Latijn)’ gelijk is aan die van ‘20 Blaeu 1635 (Latijn)’ is enerzijds geruststellend, maar roept ook twijfels op over de zorgvuldigheid waarmee de proeven werden gecorrigeerd - en bij bibliografische studies is juist dat van het grootste belang. Een beetje zoeken helpt natuurlijk wel en dan blijkt de eerstgenoemde editie gewoon ‘19 Blaeu 1634 (Latijn)’ te moeten zijn, maar zelf zoeken kan toch niet de opzet van dit boek zijn? Bij de Latijnse editie die Janssonius in 1646 uitbracht, wordt vermeld ‘kopergravures gedrukt van dezelfde koperplaten als 12 Blaeu 1613 (Latijn) (behalve de Nederlanden en Brabant)’. In de lijst van prenten wordt nog wel gespecificeerd dat het om de ‘Nederlanden-8’ gaat, maar bij Brabant ontbreekt een dergelijke aanduiding. Dat moet ‘Brabant-5’ zijn, een kaart die voor het eerst voorkomt in de Latijnse editie van Janssonius uit 1624. Dergelijke omissies zijn gelukkig heel eenvoudig in te vullen met behulp van het bijzonder praktische overzicht van de prenten in de verschillende edities, op pagina 385-389. Op pagina 111 begint het tweede deel, de Kartobibliografie, voorafgegaan door een inleiding die ook gewoon ‘noten bij de catalogus’ zou kunnen heten. Alle prenten, of het nu een kaart, een stadsplattegrond of een stadsgezicht betreft, zijn volgens de regels van de isbd for Cartographic Material beschreven, zij het met enige modificaties. Vol verwachting slaan we om en krijgen de stad Aken (‘Aachen-1’) te zien, zoals te vinden in de enige geïllustreerde Duitse editie van Guicciardini, in 1580 uitgegeven door Henricpetri in Basel. Het betreft, volgens de beschrijving, ‘een stadsplattegrond met noordoosten (?) boven’. Zelf zou ik eerder zeggen dat deze kaart ‘met zuidwesten boven is’. Van een tweede plattegrond van Aken, ‘met zuiden boven’ (‘Aachen-2’, van de koperplaat uit de tweede vermeerderde Italiaanse editie, Antwerpen: Plantijn, 1581) wordt vermeld dat deze naar die in Braun & Hogenberg (in het eerste deel, uit 1572 - terwijl de kaart zelf ‘1576’ is gedateerd) werd gekopieerd en dat Aachen-2 later door Cornelis Claesz. voor zijn Franse editie van 1609 zou worden gekopieerd: dat is dan ‘Aachen-3’. Zelf denk ik dat het niet ondenkbaar is, dat Claesz. zich ook direct op Braun & Hogenberg baseerde. Vergelijking met Braun & Hogenberg is niet zo'n probleem en de verwantschap is inderdaad treffend. Ook geeft Braun & Hogenberg boven in de plaat keurig ‘Meridies’ aan, dus zal Aachen-2 eveneens ‘met zuiden boven’ zijn weergegeven. Maar wanneer ik wil zien of Aachen-3 meer overeenkomsten heeft met Aachen-2 dan met Braun & Hogenberg, of omgekeerd, moeten we het in Guicciardini illustratus uitsluitend met een illustratie van een klein detail doen, niet veel meer dan het bijschrift in cartouche. Voor een boek dat niet alleen ‘voor het eerst een compleet overzicht van alle kaarten, plattegronden en stadsgezichten die in de verschillende edities voorkomen’ belooft, maar daaraan toevoegt dat ‘alle kaarten en prenten worden afgebeeld’, is dat opmerkelijke.Ga naar eind4. Aachen-3 is een kaart die in niet minder dan elf edities voorkomt, bovendien nog in twee staten. En stadsplattegronden van Aken komen uiteraard niet alleen in edities van Guicciardini voor. Stel dat Caspar Merian in zijn Beschreibung und Abbildung der fürnembsten Oerter in den Niederl. XVII Provinciën, Frankfurt am Main (1655) een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eigen kopie naar de kaart van Aken in Braun & Hogenberg opnam, met een identiek bijschrift als in Aachen-3, hoe moet ik het verschil dan kunnen zien? Het ontbreken van de beloofde illustraties is natuurlijk te wijten aan ruimtegebrek. Maar met de platen ‘Aachen-1’ en ‘Aachen-4’ onder elkaar - die hebben immers een enigszins vergelijkbaar perspectief - en de tekst met iets minder interlinie in de rechterkolom, zouden ‘Aachen-2’ en ‘Aachen-3’ beide kunnen worden afgebeeld. De Guicciardini illustratus doorbladerend, blijken veel platen wel ergerlijk klein te zijn gereproduceerd. Ook al belooft het boek ‘de lezer [mijn cursivering] een bijzonder inzicht in de ontwikkeling van het Nederlandse stadsbeeld en de historische geografie van de Nederlanden over een periode van honderd jaar’, ik weet haast zeker dat de gebruiker graag genoegen zou nemen met grotere afbeeldingen, zelfs ten koste van onbedrukt papier. Ook met een loep blijft oriëntatie op een kopergravure van een kaart van de provincie Holland (Holland-4) moeilijk als de schaal 1:450.000 is, zeker wanneer die op 27% van de ware grootte is gereproduceerd.Ga naar eind5. Maar de gemiddelde 35 millimeter wit tussen illustraties en tekst lijken opgelegd door een dertigtal illustraties dat wat meer ruimte werd toebedeeld. Iets verderop belanden we in Amsterdam - de volgorde in de kartobibliografie is alfabetisch op plaatsnaam - en daarmee krijg ik wat vastere grond onder de voeten, al was het maar omdat ik in die stad geboren ben. In de rest van deze bespreking zal ik mij tot een nadere beschouwing van vooral de stadsplattegronden van Amsterdam beperken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam 1 1567-1568‘Amsterdam-1’ (p. 119) is de houtsnede die zowel in de Italiaanse editie van 1567 als in de Franse van 1567 en 1568 voorkomt. Als formaat wordt 25 × 34,5 centimeter gegeven - net als D'Ailly.Ga naar eind6. Maar mijn aantekeningen zeggen 249 × 347 (ik meet altijd in millimeters, langs de linkerzijde en de onderkant). In de bibliotheek kom ik daar inderdaad weer op uit, zij het dat rechts inderdaad 250 gemeten wordt, maar langs de bovenkant nog steeds 347. Volgens de toelichting op pagina 111 hanteren de auteurs een wat vaag uitgangspunt: ‘Zo veel mogelijk werd de rand van de prent gemeten, bij ontbreken hiervan werd van de moet in het papier uitgegaan.’ Wanneer met ‘de rand van de prent’ het gedrukte kader wordt bedoeld, kan hier dus, in het geval van houtsneden, zeker geen misverstand bestaan. De toponiemen in de kaart worden alle gegeven, hoewel in een volstrekt willekeurige volgorde, maar van de cijfers in de kaart wordt niet gespecificeerd dat die van 1 tot 24 nummeren. Dit zou een welkome en korte toevoeging in de technische beschrijving zijn, die nu alleen in de toelichting te vinden is. De verwijzingen naar de literatuur zijn in zoverre inexact dat de genoemde D'Ailly 35 en 36 wel naar respectievelijk de Italiaanse en Franse edities van 1567 verwijzen, maar de Franse van 1568 als bron niet noemt, en de geciteerde Fauser 359 uitsluitend naar de Italiaanse editie verwijst.Ga naar eind7. Ik zal hieronder nog op het gebruik van D'Ailly terugkomen. Waar ‘Karrow 1993’ naar verwijst, is in de bibliografie niet terug te vinden, maar dat zal wel R.W. Karrow jr., Mapmakers of the sixteenth century and their maps, Winnetka, Ill. 1993, zijn. In een werk dat inzicht in de historische geografie belooft, is het goed vast te stellen dat de schrijvers zich ook met de bronnen voor de kaarten inlaten, zoals blijkt uit de opmerking dat deze kaart van Amsterdam ‘gekopieerd [is] naar de plattegrond van Cornelis Anthonisz. uit 1544’ - waar ik mij volledig in kan vinden. Of dit bronnenonderzoek ook systematisch gebeurt, is echter niet duidelijk. Zo wordt voor de kaart van Gent weliswaar verwezen naar Braun & Hogenberg als bron en is deze kennelijk niet vervaardigd naar het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grote schilderij op paneel uit 1534, maar bij Leuven blijft een verwijzing naar de van achttien blokken gedrukte houtsnede uit 1531 achterwege en in het geval van Utrecht wordt voor de identificatie van de maker Donkersloot-de Vrij gevolgd en wordt het schilderij van Evert van Schayck uit 1539 niet genoemd.Ga naar eind8. Zoals hieronder zal blijken, zijn bij de identificatie van bronnen voor de stadskaarten ook enkele uitglijders te signaleren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam 2 1550-1628‘Amsterdam-2’ (op dezelfde pagina) is ook een houtsnede, oorspronkelijk in de 1550 editie van Sebastian Münster's Cosmographei opgenomen. Zelf meet ik hier 154 (links) - 152 (rechts) × 177 (onder) - 176 (boven) - terwijl de Guicciardini illustratus, alweer in overeenstemming met D'Ailly 37, op 15,5 × 18 centimeter uitkomt. Ook hier weer de vermelding dat er kapitalen in het kaartbeeld voorkomen, maar nu ontbreekt zelfs in de toelichting dat het om de twaalf letters A tot en met N gaat (waarbij de I en de J niet voorkomen). Wel wordt vermeld dat de initialen H.H. ‘volgens Oehme [1987] waarschijnlijk voor Heinrich Holzmüller’ staan. Maar dat dacht Fauser negen jaar eerder, in 1978, ook al en ook D'Ailly ging daar in 1934 al van uit. Als bron wordt gesuggereerd dat de kaart ‘wellicht gekopieerd naar het voorbeeld van de bekende stadsplattegrond van Cornelis Anthonisz uit 1544’ zou zijn. Je gaat denken dat de schrijvers ons in spanning houden, omdat ze nog een andere kaart van Amsterdam die voor 1550 ontstond, hebben ontdekt. Voorlopig ga ik er - met Koeman - toch maar van uit dat de wolkenpartij linksboven en bijvoorbeeld het schip dat zijn kanonnen afvuurt en dat kleine bootje rechtsonder zo verdacht veel op die kaart van 1544 lijken, dat ‘wellicht’ hier best kan vervallen. De toelichting over de plaats van de legenda ten opzichte van de kaart bij slechts twee edities van de Cosmographei (1550 en 1559) is wat gratuit wanneer je bedenkt dat deze informatie ons voor minstens dertig andere drukken van dit werk onthouden wordt. En waarom Fauser (no. 358) hier in de literatuurverwijzingen is weggevallen, is ook een raadsel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam 3 1581-1588Op pagina 120 komen we aan bij ‘Amsterdam-3.1’ (in de Plantijn-edities van 1581 en 1582) en ‘3.2’ (in dezelfde 1582 editie, alsmede in de laatste van Plantijn uit 1588). Dit is in de Guicciardini-uitgaven de vroegst bekende kopergravure van de stadsplattegrond van Amsterdam, die volgens de Guicciardini illustratus 23,5 × 32,5 centimeter meet. Dat mijn aantekeningen 239 × 326 geven, zal nauwelijks meer verbazen - bij koperplaten meet ik de rand van de plaat, zoals in de kunsthistorische traditie gebruikelijk. Wanneer de auteurs inderdaad, zoals op pagina 111 beloofd ‘de rand van de prent’ hadden gemeten, zouden ze op 236 (l)/235 (r) × 323 (o)/322 (b) moeten uitkomen. Voor de volledigheid kan ik toevoegen dat de ‘enkele toponiemen in kaartbeeld’ in Amsterdam-3 Den Aemstel; S. Geertruyt; Die klock; Den nieuwen dijck; Die wermoes straet; De zee dijck en Die lastagie zijn. De toelichting stelt deze keer zonder voorbehoud: ‘Het kaartbeeld is een getrouwe navolging van de kaart van Cornelis Anthoniszoon (1544)’, hetgeen ongetwijfeld juist is wanneer we die kaart als een ‘model’ zien. Maar deze stellige verzekering wordt direct gevolgd door de opmerking: ‘Gezien de overeenkomst in toponiemen en de gegraveerde legenda, die vrijwel identiek is, is deze kaart door Plantijn gekopieerd naar Braun en Hogenberg (1572, I. 20), die het origineel van Anthonisz. moeten hebben nagegrafeerd (sic)’. Nu is dat zeker geen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amstelredamum (Amsterdam-3)
In de edities van Plantijn, 1581, 1582 en 1588. (Afbeelding uit besproken boek, p. 120) onbelangrijke indicatie, maar zoiets mag natuurlijk nooit als bewijs dienen. Daar komt, ook al zou ik de conclusie zeker niet tegen willen spreken, gewoonlijk immers wat meer bij kijken. Zo kan bijvoorbeeld tegengeworpen worden dat Braun & Hogenberg als toponiemen bovendien nog ‘Voetboech; die hantbochsdoellen; Opt water; Damrack; Die Braeck; Betanien en Le Proeße’ opnemen, alle in Guicciardini niet terug te vinden; de overeenkomst is dus eigenlijk beperkt tot de legenda. Verder wordt toegevoegd: ‘Een potlood-aantekening in het Mensing-exemplaar van 6 Plantijn 1582 (Frans) vermeldt Hogenberg als de maker’. Dat mag dan zo zijn, maar het roept ook weer vragen op. Waarom zou Frans Hogenberg dan in tweede instantie een aantal details in zijn kaart in de Civitates niet begrepen hebben? Een duidelijk verschil tussen wat we hier maar even ‘Hogenberg-1’ en ‘Hogenberg-2’ noemen, is bijvoorbeeld dat de bebouwing aan de overkant van de Nieuwe Zijde in Hogenberg-2 aanmerkelijk eenvoudiger is gehouden. Zelfs veel eenvoudiger dan bij Cornelis Anthonisz (1544), de Guicciardini-edities van Silvius (1567) en Henricpetri (1580) en ook Hogenberg-1 (1572). De twee clustertjes huizen links van het plasje water dat bij Silvius én bij Hogenberg-1 ‘die Braeck’ heet, is in Hogenberg-2 gereduceerd tot slechts vijf horizontale streepjes rechts, terwijl het linker clustertje geheel is weggevallen. Zelf kan ik dat verschil ook niet verklaren, maar het maakt de geloofwaardigheid van de ‘potlood-aantekening’ er wel minder om. Voor Amsterdam-3.1 krijgen we een verwijzing naar D'Ailly 41-42 [met de juiste toevoeging dat deze de kaart ten onrechte een houtsnede noemt) en Fauser 362; bij Amsterdam-3.2 nogmaals D'Ailly 41. Hoe verwarrend D'Ailly soms ook moge zijn, het is onwaarschijnlijk dat hij in zijn nummer 41 naar twee staten van eenzelfde kaart zou verwijzen. In mijn perceptie kunnen we D'Ailly uitsluitend gebruiken als een inventarisatie van verschillen- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de staten of edities van de Amsterdamse stadsplattegronden, met vermelding van de verschillen die hij zag, waarbij de referenties naar bronnen vaak onbetrouwbaar of tenminste onvolledig zijn. Het verschil tussen D'Ailly 41 en 42 zit in de legenda in boekdruk onder de kaart, niet in het al dan niet voorkomen van het plaatnummer ‘40’ rechtsonder. Zo refereert D'Ailly 41, op basis van zijn omschrijving, uitsluitend aan Amsterdam-3.2 en D'Ailly 42 aan Amsterdam-3.1, ook al geeft hij daar de bronnen als in Amsterdam-3.2. Op zijn beurt kan Fauser 362 alleen in verband gebracht worden met Amsterdam-3.1, maar dan wel uitsluitend verwijzend naar ‘5 Plantijn 1581’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam 4 1609-1648In de Franse editie van 1609 die Cornelis Claesz. hoogstwaarschijnlijk naar aanleiding van het Twaalfjarig Bestand uitbrengt, verschijnt een geactualiseerde kaart van Amsterdam - hier onderscheiden als ‘Amsterdam-4’ en bekend in twee staten, 4.1 en 4.2. Het onderscheid tussen de twee staten schuilt in het plaatnummer ‘41’ dat rechtsonder in
Amstelredam (Amsterdam-4) in verschillende Noord-Nederlandse edities tussen 1609 en 1648. (Afbeelding uit besproken boek, p. 121)
Amsterdam-4.2 is toegevoegd en zo blijkt dus alleen de tweede staat hier geïllustreerd. In de beschrijving gaat weer een en ander mis. Als formaat geven de auteurs 23,5 × 26 centimeter - volgens mij 240 × 267 (voor de koperplaat) of 233 × 261 (uitgaande van de rand om de prent). Voor Amsterdam-4.1 wordt verwezen naar D'Ailly 88 en dat moet zijn D'Ailly 90: ‘Geheel dezelfde plattegrond als no 88, doch zonder het nummer 41 onderaan’) en voor Amsterdam-4.2 opnieuw, maar nu terecht, naar D'Ailly 88. Dan wordt vermeld dat Amsterdam-4.2 voorkomt in ‘18 Janssonius 1625 (Latijn)’ - en dat moet zijn ‘(Frans)’.Ga naar eind9. In de toelichting lezen we de intrigerende opmerking: ‘Voor deze stadsplattegrond is volgens Van 't Hoff gebruik gemaakt van een omstreeks 1600 door Pieter Bast gemaakt vogelperspectief’. Dat ‘omstreeks 1600’ zal, met alle respect voor het werk van Van 't Hoff, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel een wat losse formulering voor 1597 zijn, maar van een ‘vogelperspectief’ is hier geen sprake - alleen al de schaalstok onder in die kaart sluit dat uit. Pieter Bast was zowel een goed kunstenaar als ook een goed cartograaf en werd niet voor niets ‘cunstwercker in chaerten van steden’ genoemd. Als eerste verlaat hij juist het vogelperspectief - dat overigens tot ver in de 18e eeuw populair zou blijven in vele navolgingen, reproducties of historiserende reconstructies naar Cornelis Anthonisz - en als eerste werkt hij het toenmalige Amsterdam met de nieuwe bolwerken in een indrukwekkende kaart van vier bladen uit. Hoewel Bast en Amsterdam-4 in de Guicciardini-editie van 1609, waarschijnlijk op basis van Cornelis Anthonisz en navolgingen, nog het zuidwesten boven hebben, is dit hetzelfde Amsterdam als we later, maar dan met het zuiden boven, in de eerste geschiedenis van de stad door Pontanus vinden, de Rerum et urbis Amstelodamensium historia, Amsterdam 1611 en 1614, en weer later, vanaf 1618, in de edities van het Theatrum urbanum, ofwel de nieuwe edities van Braun & Hogenberg. De kaart is tevens de grondslag voor het Amsterdam zoals Balthasar Floriszoon van Berckenrode dat in 1625 zou tekenen of, nog later in de 17e eeuw, Daniël Stalpaert. Als dit nog een vogelperspectief zou zijn, hebben ook de nieuwste Falk-plans het vogelperspectief: zelfs de meest recente plattegronden van Amsterdam passen immers vrijwel naadloos op de kaart van Bast. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam 5 1613-1641‘Amsterdam-5’ is geen kaart of plattegrond, maar een gezicht op de stad, ook wel stadsprofiel genoemd, vanaf het IJ, eventueel van de IJ-zijde zoals het voor Amsterdammers heet, maar hier gewoon als ‘aanzicht in perspectief vanuit het noorden’ beschreven. De verwijzing naar Fauser 366 is fraai gevonden, maar dat enige verwijzing naar D'Ailly, Repertorium van de profielen der stad Amsterdam en van de plattegronden der schutterswijken, Amsterdam 1953, ontbreekt, is zeker een gemis. D'Ailly 24 vermeldt van Amsterdam-5 bovendien dat deze ‘J.F. le Petit exc.’ gesigneerd is. Merkwaardig genoeg komt dit profiel van de stad voor het eerst voor in de editie ‘13 Jan Jansz. 1613 (Frans)’ met in principe alle platen van de hand van Pieter van der Keere. Overigens zijn profielen dan wel geen kaarten, maar vele kaarten worden wel gesierd door profielen en verruimen ook de blik op een stad en de inventaris van D'Ailly zal zo toch ook zijn waarde in cartografische kring hebben. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam 6 en 7 1634-1662De laatste stadsplattegronden van Amsterdam die in edities van Guicciardini vanaf 1634 voorkomen, zijn ‘Amsterdam-6’ en ‘Amsterdam-7’, waarbij de stad in klein formaat (11 × 13 cm) is afgebeeld, zoals Balthasar Floriszoon van Berckenrode deze eerst in 1625 in negen bladen graveerde. De westelijke grachtengordel is tot aan het Spui ingevuld, de Heiligeweg ligt net buiten de bebouwing en ook de Jordaan is aangelegd. Maar een verwijzing naar Van Berckenrode - of een andere bron, iets waar ik erg benieuwd naar ben - ontbreekt, evenals enige andere toelichting. De eerste kaart is bekend in twee staten, waarbij Amsterdam-6.1 een blanco kader linksboven heeft, dat in Amsterdam-6.2 met legenda van 1 tot 18 is ingevuld. Merkwaardig genoeg is de toelichting te vinden bij Amsterdam-6.2 en niet bij Amsterdam-6.1 en deze gaat vooral in op de verschillen met wat hier een kopie naar deze kaart genoemd wordt, Amsterdam-7 - en de toelichting aldaar gaat weer vooral in op de verschillen met het voorbeeld, Amsterdam-6.2. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toch doet dit niet helemaal recht aan degene die Amsterdam-7 tekende of graveerde. De twee kaarten vertonen immers voldoende verschil om Amsterdam-7 ten minste als een geactualiseerde versie van Amsterdam-6 te zien. Zo vertonen de stadsbomen in het IJ, vanaf de bocht in de Prins Hendrikkade - toen het Kamper Hoofd - al de knik die we bijvoorbeeld ook terugvinden in de kaart van Amsterdam die Daniël Stalpaert in 1662 tekende. Bijgevolg is ook het aantal bolwerken vanaf de Nieuwe Zeevaart naar het noorden - langs de huidige Oudeschans - hier vier; in Amsterdam-6 zijn dat er maar tweeënhalf. Met Cornelis Anthonisz (1544), Pieter Bast (1597) en Balthasar Florisz. van Berckenrode (1625) hebben we de drie modellen van de stad Amsterdam waar in de 16e en 17e eeuw eindeloos op wordt voortgeborduurd. Het is opmerkelijk dat tenminste de eerste twee, na de oorspronkelijke edities als grote wandkaarten, nu in een algemeen toegankelijke vorm - als grote plaat in een boek - juist in edities van Guicciardini werden opgenomen (de illustratie in Münster voldoet door zijn kleine formaat nauwelijks). Ook dit aspect van de Guicciardini-edities wordt hier niet uitgewerkt, vooral, denk ik, door het wat slordige of oppervlakkige werk van de auteurs - al geef ik onmiddellijk toe niet te weten in hoeverre dit ook opgaat voor andere steden in de Nederlanden. Wel is duidelijk - zoals al uit het niet verwijzen naar het Repertorium van de profielen der stad Amsterdam van D'Ailly bleek - dat de gebruikte literatuur wat eenzijdig ‘kartografisch’ is. Bij het lezen van de naam van Jan Saenredam als tekenaar van de kaart Holland-4 is het toch voor de hand liggend de Hollstein erbij te pakken; nu wordt alleen verwezen naar ‘Blonk 2000, kaart 20’ een bron die in de gebruikte literatuur overigens niet terug te vinden is en kennelijk door de auteurs ook nauwelijks werd gebruikt.Ga naar eind10. De kaart Holland-4.1 (afmetingen opgegeven als 26 × 36,5; bij Blonk 25,5 × 37; terwijl ik weer 263 × 374 meet) is gedateerd 1589 en in de toelichting wordt ons verzekerd dat dit de ‘tweede staat’ zou zijn ‘van een reeds in 1591 gebruikte koperplaat’. Wanneer de kaart Holland-4.2 dan geïdentificeerd wordt als de ‘tweede staat van Holland-4.1’, wordt het al ingewikkelder. Kennelijk is hier met ‘staat’ niet meer bedoeld dan dat dit de tweede versie van deze kaart is die in enige editie van Guicciardini werd aangetroffen - het verschil zit in de toevoeging van het nummer 36 rechtsonder. Wanneer vervolgens nog gemeld wordt dat Holland-4.1 door Cornelis Claesz ook in twee varianten als losse kaart werd uitgegeven, ofwel ‘aan vier zijden omgeven door een Nederlandse beschrijving in boekdruk /.../’ ofwel ‘omgeven door een Latijnse beschrijving’ raak ik het spoor echt bijster. Samenvattend krijgen we aldus: 1e staat - Holland-x: in 1591 gebruikt (maar geen kenmerken genoemd); In de toelichting wordt opgemerkt dat al bij Blaeu 1612 een scheur in de koperplaat ontstaat die er uiteindelijk toe zal leiden dat het wapen van Holland, linksboven, geheel verdwijnt. Wanneer dat precies gebeurt - de kaart komt verder in edities van 1613, 1624, 1625, 1646, en in twee edities van 1648 voor - wordt echter niet vermeld. In plaats daarvan moeten we het doen met de opmerking dat een toegevoegde prent in een exemplaar van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Franse editie van Silvius uit 1567 het wapen ‘volledig los van de rest van de afbeelding’ heeft, hetgeen ons niet echt verder helpt. Dan toch maar eens kijken wat de Hollstein ervan denkt.Ga naar eind11. Daar zijn drie staten van de kaart onderscheiden, als volgt: 1e staat - in Ellert de Veer, Het twede deel van de Hollandtsche ende Zeelantsche cronycke, Amsterdam: Laurens Iacobsz., 1591; Hollstein ziet de breuk dus al eerder optreden dan in 1612 en signaleert bovendien een tweede, in het cartouche, inderdaad door de rechterkrul, net naast de signatuur ‘I[nv.]:ISaenredam’. Op basis van bestudering van de exemplaren in de Atlas Ottens (Rijksprentenkabinet [rpk], Rijksmuseum Amsterdam) en de afbeeldingen in Blonk, lijkt hier, ook voor de Hollstein, een kleine modificatie op zijn plaats: 1e staat - met duidelijke golfjes in de Noord- en de Zuiderzee. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan Saenredam: Caerte vanden lande ende Graefschappe van Hollandt (Holland-4) in verschillende Noord-Nederlandse edities tussen 1609 en 1648. 2e staat: rpk: rp-p-1939-624.
3e staat: rpk: Ott. port. 6/2X1.
Waarmee maar is aangetoond hoe helder de kunsthistorische traditie kan zijn en tevens duidelijk wordt wanneer die linkerbovenhoek echt afbreekt. Hoewel doorgaans consequent naar Frederik Muller wordt verwezen, is hierbij de kaart van Holland over het hoofd gezien - in dit geval 986A (maar foutief genummerd 968A).Ga naar eind12. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4e staat: rpk: rp-p-ob 10.688.
Nu de Hollandia Comitatus van de Blonks toch nog open ligt, levert ook terugbladeren naar de kaart ‘Holland-3’ in de Plantijn-edities van Guicciardini nog nieuwe inzichten op. Zo blijkt Blonk 16.1a (met tekst in het Italiaans op verso) te verwijzen naar Holland-3.1, maar dan uitsluitend in de Italiaanse editie van 1581; Blonk 16.1b (verso blanco) naar Holland-3.1, maar dan in de Franse editie van 1582; en moet de tweede staat, Blonk 16.2 (met nummer 30 rechtsonder), de juiste referentie zijn voor Holland-3.2. Dat bij de historische platen van de ‘Zeilende Windwagen’ en de ‘Zeilende IJsschuit’ onder andere naar Muller en enkele kaarten bij Blonk verwezen wordt is uiteraard mooi, maar hier was een verwijzing naar de catalogus Kunst in kaart natuurlijk ook op zijn plaats geweest.Ga naar eind13. Nog even stilstaand bij de Hollstein, valt er inderdaad best nog het een en ander te verwijzen, al mag hier ook opgemerkt worden dat ook de Hollstein aanvulling verdient:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot slotDit moge alles dan wel heel kritisch klinken, maar we moeten niet vergeten dat de auteurs in het voorwoord als ‘een groep neo-wetenschappers’ aan ons worden voorgesteld en dat bovendien een geleerde redactie bestaande uit Günter Schilder, Peter van der Krogt en Paula van Gestel-van het Schip hen in dit deel van de Utrechtse Historisch-Kartografische Studies afdekt en zegt ernaar te streven ons van een ‘gedegen onderzoeksapparaat’ te voorzien. Natuurlijk ben ik ook blij met het boek en is het heerlijk zo'n overzicht te hebben, maar dit neemt niet weg dat vele storende fouten en omissies vermeden hadden kunnen worden. Niettemin, van harte, alle lof voor het vele werk dat de auteurs wel degelijk hebben verzet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Andere exemplaren van de guicciardi
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebruikte afkortingen
|
|