| |
| |
| |
In gesprek met Ab van der Steur
Een interview met de scheidend redacteur over De Boekenwereld en zijn antiquariaat
Jos van Waterschoot
A.G. (Ab) van der Steur (1938), werd geboren in Haarlem. Hij studeerde een aantal jaren economie aan de Universiteit van Amsterdam, volgde de kleermakersvakschool in Den Haag, werkte een jaar in kledingbedrijven in Londen en na twee jaar militaire dienst werd hij in 1964 vennoot in zijn vaders kledingzaak aan de Kruisstraat in Haarlem. Die kledingzaak is er onlangs opgeheven, maar Van der Steur is bij de lezers van De Boekenwereld beter bekend als mede-oprichter en redacteur van het blad en als antiquaar dan vanwege zijn kleding, al is zijn ‘boekendas’ uitgegroeid tot hét kenmerk van de ware bibliofiel. Hoe wordt een econoom en bedrijfsleider van een kledingzaak antiquaar en boekhistoricus? In het navolgende interview met Van der Steur, dat gehouden werd in maart 2002 ter gelegenheid van zijn afscheid als redacteur van De Boekenwereld, het verhaal van een gedreven veeldoener en veelweter.
ik heb in mijn leven steeds een beetje de neiging gehad om als er op het gebied van mijn hobby, de geschiedenis, iets was wat verbetering behoefde, dat zelf ter hand te nemen. Toen ik in 1963-'64 in Engeland woonde, merkte ik dat ze daar veel deden aan lokale en regionale geschiedenis. Er was zelfs een speciale leerstoel voor aan de Universiteit van Leicester. Ik heb daar toen boeken gekocht over de beoefening van local history. In Nederland was daar nog helemaal niets over te krijgen. Toen ik terugkwam, heb ik er een paar lezingen over gehouden, onder meer bij de Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis (njbg), waarvan ik indertijd bestuurslid was. Naar aanleiding van die lezingen nam de historicus professor W. Jappe Alberts contact met me op. Hij stelde voor samen de structurering van de bestudering van de lokale en regionale geschiedenis aan te pakken. Voor mij was dat een hele eer, zeker omdat geschiedenis slechts een hobby was. Ik had me tot dan toe vooral beziggehouden met familiegeschiedenis en de geschiedenis van Warmond, waar mijn moeders familie vandaan kwam. Met Alberts heb ik toen het Fibulaboekje Handleiding voor de beoefening van lokale en regionale geschiedenis (1968) gemaakt. Daar is in 1984 nog een tweede, herziene druk van verschenen. In datzelfde kader heb ik hier in Haarlem een cursus lokale en regionale geschiedbeoefening georganiseerd. Dat was in 1966. Uit die cursus is later de Historische Vereniging Holland ontstaan met het gelijknamige tijdschrift en de reeks Hollandse Studiën.
In die tijd speelde ik ook met de gedachte om een algemeen historisch tijdschrift op te zetten. In Engeland kocht en las ik History Today, in Nederland was zo'n tijdschrift er niet. Vroeger was er Historia, maar dat was in 1950 ter ziele gegaan. De voorzitter van de njbg, Henk Dijkstra, die toen werkte bij Uitgeverij Van Dishoeck, en ik hebben deze uitgever enthousiast gemaakt voor de uitgave van Spiegel Historiael, het maandblad dat nog steeds bestaat en waarvan het eerste nummer in september 1966 verscheen. In diezelfde tijd ontstond ook de befaamde Fibulareeks, waar ik ook redacteur van was, met boekjes over allerlei historische onderwerpen, die kernachtig en vlot geschreven waren. In feite volgde de Fibulareeks de Patria- en Heemschutreeksen op, die in de jaren vijftig waren opgehouden te bestaan.
| |
| |
Ab van der Steur in zijn antiquariaat, 2002. (Foto: Martin Kers, Hilversum)
Toen ik in de jaren zeventig in aanraking kwam met het antiquariaat, bemerkte ik dat er eigenlijk grote behoefte was aan een Nederlandse antiquarenbeurs van enige omvang en aan een tijdschrift voor mensen met specifieke belangstelling voor boeken en prenten. Mijn plaatsgenoot Bubb Kuyper was toen net begonnen als antiquaar en bleek al snel bereid hierover mee te denken.
Hoe ik in aanraking kwam met het antiquariaat? Nu, eigenlijk verzamel ik al boeken sinds mijn twaalfde. Toen mijn grootmoeder overleed en de boedel verdeeld moest worden, zaten in die nalatenschap een paar letterkundige reeksen van Van Lennep, Bosboom-Toussaint, Oltmans en anderen. Niemand in de familie zag er iets in en men wilde ze wegdoen. Ik heb toen geroepen dat ik ze wel wilde en zo had ik als twaalfjarige al een bibliotheekje met mooie 19e-eeuwse bandjes. Enkele van die boekjes heb ik nog. Toen is waarschijnlijk die liefde voor het oude boek ontstaan en vanaf dat moment verzamel ik feitelijk boeken. In het kader van mijn historische werk op het terrein van de genealogie en lokale historie verzamelde ik al vroeg boeken en prenten over deze onderwerpen.
| |
Antiquariaat
De geschiedenis van mijn antiquariaat begint zo rond 1974. Ik kwam toen al jarenlang met enige regelmaat bij een oude antiquaar in Den Haag, Gerard Halwasse, wiens zaak vlak naast het station Hollands Spoor was gevestigd. Hij was gespecialiseerd in boeken over de onderwerpen die mij interesseerden zoals genealogie, heraldiek, Nederlandse geschiedenis, Nederlandse topografie, een beetje Indië en ook prenten op al die gebieden.
| |
| |
Portret van antiquaar Gerard Halwasse op jeugdige leeftijd.
Emaillen naambord van het ‘Genealogisch-Heraldisch Bureau’ van Gerard Halwasse.
Het was moeilijk om bij hem wat te kopen, want hij wist eigenlijk geen prijzen. Hij had vooral in de periode 1910-1940 ingekocht en was het gevoel voor prijzen van boeken en prenten kwijtgeraakt. Als je in de jaren zestig bij hem kwam, een paar boeken wilde kopen en vroeg wat ze moesten kosten, zei hij steevast: ‘Dat weet ik niet, kom over een paar weken maar eens terug, dan kan ik er eens over nadenken.’ En als je dan na een paar weken terugkwam en je vroeg naar die boeken, wist hij vaak niet waar hij ze gelaten had. Het kwam ook wel voor dat hij zei: ‘Ja, een van die boeken vind ik eigenlijk zelf wel erg leuk, dus dat wilde ik maar houden.’ Maar als hij de boeken teruggevonden had, vroeg hij meestal een prijs die op een tiende van de marktwaarde lag. Het was dus altijd wel de moeite waard bij hem langs te gaan, maar je moest veel geduld hebben. Van de tien boeken die je uitzocht, mocht je er uiteindelijk misschien vier of vijf kopen. En soms kwam je aan de deur en werd je afgepoeierd met de boodschap: ‘Het schikt vandaag niet.’
In 1974 kreeg Halwasse een plek in een bejaardenhuis. Afzeggen ging niet, want dan zou hij weer onderaan de wachtlijst zijn gekomen. Toen hij daarover zijn zorgen tegen mij uitsprak en vertelde dat Van Stockum en Beijers vanwege grote drukte zijn voorraad niet op korte termijn konden veilen, raakte ik geïnteresseerd. Hij leidde me rond en noemde de prijs die hij voor de hele voorraad wilde hebben. Voorheen kende ik slechts één vertrek en zijn handbibliotheek. Maar er bleken nog vier kamers te zijn die van de plint tot aan het plafond stonden volgestapeld, soms twee rijen dik. Ik heb toen de hele voorraad overgenomen en op zijn vraag wat ik dan zou doen met de dubbelen die erin zaten, heb ik gezegd dat ik die wel kon verkopen aan vrienden en bekenden die in dezelfde onderwerpen geïnteresseerd waren als ik. Het idee dat de boeken naar iemand zouden gaan die er echt iets mee deed, stond hem wel aan. Wel wilde hij nog wat boeken meenemen naar het bejaardenhuis om te lezen over de zaken waarin hij zelf geïnteresseerd was. We spraken af dat ik af en toe eens wat bij hem langs zou brengen. Maar daarvan is niet veel gekomen, want een jaar later is hij overleden. Hij was toen al dik in de negentig.
Zo zat ik ineens met honderdduizenden boeken. Ik heb na zijn vertrek enkele maanden de huur doorbetaald en ben gedurende een half jaar elke week twee keer met een Volkswagenbus heen en weer gereden om de voorraad van Den Haag naar Haarlem te brengen en dat was geweldig. Als ik dan bij een stoplicht stilstond, deed ik een greep naar achteren en bladerde en las in al die onbekende boekjes en pamfletten.
In die tijd was ik net verhuisd van de woning boven de kledingzaak naar een pand om de
| |
| |
hoek op de Nieuwe Gracht, zodat er opslagruimte was vrijgekomen. Ik heb de boeken toen globaal op onderwerp geordend en later heb ik dat nog eens verfijnd, zodat ik nu weet waar alles staat.
Halwasse had me uiteraard ook zijn inkoopcode verteld waaraan je kunt zien wat hij wanneer had gekocht en voor welke prijs. Zo kon ik precies nagaan dat hij een boek voor 12 cent in 1918 had gekocht, of een pamflet voor 25 cent in 1927. Ik ben daarna dezelfde inkoopcode gaan gebruiken.
Het was geen voorraad van bijzondere of kostbare boeken. Het was vooral 18e- en 19e-eeuws materiaal, brochures, pamfletten. En er zaten veel incomplete boeken bij, omdat hij er wel eens wat uitgescheurd had. Maar het was bijna allemaal spul dat je vrijwel nooit ziet. Ook had hij veel overgenomen van enkele heraldische en genealogische bureaus die er begin twintigste eeuw nog waren, zoals dat van Vorsterman van Oyen en Van Epen, en hij kocht op faillissementsveilingen. Halwasse had in zijn jeugd in Amsterdam bij het antiquariaat van R.W.P. de Vries gewerkt en had ook daar al dingen gekocht met medewerkerskorting. Ik heb nog steeds het Stam- en Wapenboek van Vorsterman van Oyen in mijn bezit dat Halwasse bij zijn afscheid van de firma R.W.P. de Vries heeft meegekregen met een opdracht van R.W.P. de Vries en diens zoon dr. A.G.C. de Vries. Halwasse is in 1904 voor zichzelf begonnen, eerst in Haarlem, maar al snel daarna in Den Haag. Aan een kort verblijf in Nederlands-Indië is de voorraad in zijn collectie over dat onderwerp te danken. De laatste decennia van zijn leven heeft hij vooral zijn geld verdiend met het maken van zegelringen. Hij zocht voor rijke families het juiste wapen op, liet een graveur het wapen in de steen graveren en zorgde ervoor dat er uiteindelijk een verantwoorde zegelring kwam. Daardoor werd het antiquariaat steeds minder belangrijk.
Uit de voorraad van Halwasse heb ik gestencilde lijsten gemaakt met de boeken die ik kwijt wilde. Van sommige boeken waren wel zes exemplaren aanwezig. Het mooiste exemplaar ging natuurlijk naar mijn eigen boekenkast. De lijsten stuurde ik naar vrienden en bekenden en soms kreeg ik op een boek waarvan ik vijf exemplaren had wel twaalf bestellingen. Het kwam wel voor dat ik het boek nog eens tegenkwam op een veiling, wetende dat daar nog zeven kandidaten voor waren. En dat kocht ik dan om er weer iemand blij mee te kunnen maken. En zo ben ik antiquaar geworden. Als je toch op veilingen zit voor je eigen plezier en voor je eigen collectie, waarom dan niet meteen voor anderen ook ingekocht? En mensen benaderden me ook, zo van: als je dat boek eens tegenkomt, kun je het dan niet voor me meebrengen. Zo ging ik steeds meer lijstjes versturen, ook aan instituten en bibliotheken. Er was in die jaren geen gespecialiseerd antiquariaat op het gebied van genealogie en heraldiek. Later zijn oude boeken en prenten belangrijker geworden voor mijn antiquariaat, maar ik heb nog steeds een zwak voor genealogie, al vind ik het 18e- en 19e-eeuwse boek inmiddels wel leuker. Het plezier gaat er een beetje van af als je bepaalde boeken al zo vaak hebt ingekocht en weer verkocht en dat verschijnsel doet zich op het gebied van de genealogie natuurlijk sneller voor dan bij het oude boek.
Bij het oude boek kan het gebeuren dat je iets tegenkomt waarvan je helemaal niet begrijpt waarover het gaat. Zo kwam ik onlangs een boek, dat ik uiteindelijk ook heb verworven, tegen op de kijkdag bij een veiling. Het is een soort van waarzegboekje uit 1735 door J. van Maeslant, maar ik begrijp nog helemaal niet hoe het werkt. Ook navraag bij een bevriende antiquaar en een boekhistoricus leverde niets op. In een bibliografie waarin ik het opzocht, vond ik ook alleen maar de informatie dat er verschillende drukken zijn geweest. En zelfs op internet was er geen informatie over te vinden. Zoiets intrigeert me enorm en ik kan dan ook niet wachten om daar eens helemaal in te duiken. En dat vind ik eigenlijk wel het leukst. Commercieel kan zoiets twee kanten uitgaan. Ik heb voor dat
| |
| |
waarzegboekje een behoorlijk bedrag betaald en het is dan maar de vraag of je het nog kwijtraakt met een redelijke marge. Maar het gaat mij in zo'n geval vooral om de speurtochten die nodig zijn om een boek op een correcte manier te kunnen beschrijven.
Titelpagina van het mysterieuze boekje van Van Maeslant. De tekst bestaat uit alfabetische lijsten van (a) namen, (b) jaartallen en data en (c) gerechten. Achter iedere naam, jaartal en gerecht volgen een nummer en letter. Achter in het boekje staat een aantal tabellen met letters en cijfers. In totaal telt het boekje 262 pagina's.
Het inkopen van manuscripten en efemeer drukwerk - ook een van de specialiteiten van mijn antiquariaat - levert eveneens vaak heel leuke dingen op. Ik heb hier bijvoorbeeld een mapje met een aantal documenten van een bepaalde familie. Maar op één van die documenten trof ik een potloodaantekening aan over een schip waarvan de bemanning was gedeserteerd vanwege goudkoorts die werd veroorzaakt door goudvondsten in Australië. Die aantekening staat op een verklaring dat de lading van het betreffende schip niet bedorven is en dat de bemanning er dus ten onrechte vandoor is gegaan. Zoiets is hartstikke leuk, want dat kan in een catalogus met manuscripten worden opgenomen onder het onderwerp ‘goudkoorts in Australië’. En kom daar maar eens om! Dat is het mooie van dit vak, dat je op een veiling een doos met manuscripten koopt, die je dan 's avonds thuis eens allemaal lekker mag uitzoeken. Op een kijkdag heb je daar uiteraard geen tijd voor. Je bladert wat en koopt een beetje op intuïtie. Als je dan thuis ontdekt dat bepaalde zaken bij elkaar horen, kun je ze ook samenvoegen. Ervoor zorgen dat bepaalde dingen bij elkaar blijven en er een goede bestemming voor vinden, daar heb ik aardigheid in.
Ik doe dat overigens met alles. Het komt natuurlijk wel eens voor dat je een enkel manuscript koopt, of dat er iemand aan de deur komt die iets te koop aanbiedt. Dan weet je dat je er verder niets bij zult vinden en het te zijner tijd wel weer verkoopt. Maar merk je op de kijkdag van een veiling dat in verschillende lots dingen zitten die eigenlijk bij elkaar horen, dan probeer je zo'n collectie te ‘redden’ door deze lots te kopen en er een geheel van te maken. Het gaat mij er dan niet eens om dat ik de aanwinsten voor veel geld weer kan verkopen. Ik vind het belangrijker dat ik iemand, een instelling of een particulier, er blij mee kan maken dan dat ik er veel aan verdien. Een familie die in mijn catalogus het allang verloren gewaande poëzie-album van een oude tante terugvindt en een gat in de lucht springt, dat is enig. Aan de andere kant blijf je natuurlijk met een heleboel van dat soort spul zitten, omdat mensen eenvoudigweg mijn catalogus niet zien. Dat wordt overigens steeds
| |
| |
beter, want alle manuscripten staan op internet, nu al meer dan 3000 nummers. Gedrukte catalogi worden in een oplage van 1500 à 2000 exemplaren verspreid. Die worden wel door meer mensen gezien, vooral als je ze naar instellingen stuurt, maar via internet bereik je natuurlijk nog veel meer mensen, ook in het buitenland. Verre familie in Amerika of Australië bijvoorbeeld. Wij zijn het enige antiquariaat in Nederland dat met enige regelmaat manuscriptencatalogi publiceert. Daarom koop ik ook wel bij collega's, want als je ergens in gespecialiseerd bent, is de kans op verkoop veel groter. Overigens is het aanbieden van unieke dingen op internet natuurlijk interessanter dan boeken die ook door collega's worden aangeboden.
Bij de prijsstelling moet je er wel rekening mee houden dat je een deel niet kwijtraakt. Eén op de vijf à tien stukken verkoop ik en dat betekent dat je een behoorlijke marge rekent. En dus is het ook zo'n kick als je in een document iets bijzonders vindt waardoor het aan waarde wint. Ook daarom vind ik het zo leuk om dat uit te zoeken, met zo'n doos voor je neus te gaan zitten en dan maar lezen en speuren tot je in op het oog saaie documenten iets bijzonders aantreft.
Of ik ook zélf verzamel? Ja, eigenlijk hoort een antiquaar dat niet te doen, maar ik kan het niet laten. Het is zo dat ik, laat ik zeggen, één op de twintig aankopen zelf houdt. Daarom heb ik ook zoveel dingen staan. Mijn belangstelling gaat vooral uit naar Haarlem, Warmond, de geschiedenis van kleermakersgilden, sodomie, het Haarlemse dichtgenootschap Democriet, Pieter Boddaert Jr., Adriaan van der Willigen, Le Francq van Berkheij, alba amicorum van vóór 1800 en prenten van Goltzius, Witsen, Reitsma-Valença, Wetselaar en Pannekoek, en nog een paar onderwerpen. Maar ik verzamel ook wel met de intentie om op een gegeven moment een gespecialiseerde catalogus te kunnen uitgeven. Zo heb ik een kleine collectie hofdichten, gedichten op tuinen van buitenplaatsen. Dat is een vrij zeldzaam onderwerp in de letterkunde. En ik heb ook jarenlang reizen in en door Nederland verzameld; reisverslagen van Nederlanders en buitenlanders die hun indrukken en belevenissen te boek hebben gesteld. Dat onderwerp kocht ik in Engeland al, want er zijn nogal wat Engelsen in Nederland geweest. Ik ben momenteel bezig die collectie te beschrijven en volgend jaar moet de catalogus gereed zijn. Ik doe daar dan meteen oude vvv-gidsen en toeristische kaarten bij, want dat past goed bij elkaar. Er zullen ook algemene boeken over reizen in staan om het onderwerp helemaal af te dekken. Andere onderwerpen voor speciale catalogi zijn onder meer Nederlandse letterkunde uit de 18e eeuw, populaire lectuur, gedrukte gelegenheidsgedichten, criminaliteit in Nederland en vrijmetselarij.
Als antiquaar vind ik het aardig gespecialiseerde catalogi te maken die als naslagwerk gebruikt kunnen worden, zoals Frederik Muller dat in de 19e eeuw op grote schaal deed. Een catalogus krijgt dan bibliografisch belang. Het is wel enigszins ondankbaar, omdat je nooit uitputtend kunt zijn en simpelweg niet alles in voorraad hebt. Er zijn antiquaren die in zo'n geval de ontbrekende titels er gewoon bij zetten. Komen er klanten voor, dan zijn die boeken zogenaamd al verkocht. Hoewel ik dat zelf nog nooit heb gedaan, kan ik me de neiging wel voorstellen. Omgekeerd koop ik die ontbrekende boeken wel eens bij collega's, zelfs al moet ik er dan zoveel voor betalen dat er niets meer op te verdienen valt. Maar dat hoort bij de trots die je als antiquaar hebt om zo compleet mogelijk te zijn.
Het maken van een bibliografie is natuurlijk bevredigender dan het maken van een catalogus. Daarom bezondig ik mij er van tijd tot tijd aan. In boeken over Warmond en Alkemade maakte ik bibliografieën over de geschiedenis van deze dorpen en in de Haarlemse stadsgeschiedenis Deugd boven geweld, die in 1995 bij het 750-jarig bestaan van de stad verscheen, maakte ik een beredeneerde bibliografie van alles over de Haarlemse geschiedenis. In 1993 maakte ik een antiquariaatstentoonstelling van Haarlemse prenten en een
| |
| |
Ab van der Steur in zijn antiquariaat aan de Kruisstraat 3 in Haarlem. (Foto: J. Fielmich, Haarlem)
bibliografie van de prentkunst met betrekking tot Haarlem. In een boek over het Haarlemse dichtgenootschap Democriet (1995) verzorgde ik een bibliografie van de uitgaven van dit genootschap.
Momenteel werk ik aan een antiquariaatscatalogus over afzonderlijk verschenen, gedrukte gelegenheidsgedichten, beginnend in 1619 en eindigend in 1988. Het gaat om gedichten die meestal slechts in één of enkele exemplaren zijn gedrukt. Ik heb er in de loop der jaren ongeveer duizend bijeengebracht. Er is een catalogus (tot 1800) op cd-rom beschikbaar, gemaakt door Adèle Nieuwenboer, van de belangrijkste collecties op dat gebied, die van de Koninklijke Bibliotheek, van het Centraal Bureau voor Genealogie, van het Gemeentearchief Amsterdam en van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Bij de beschrijvingen geef ik de verblijfplaatsen aan of ‘niet in Nieuwenboer’, en ik ontsluit de gedichten niet alleen op personen en auteurs maar ook op inhoud, zodat er iets wordt toegevoegd aan de beschikbare bibliografie. Nieuwenboer is uiteraard veel completer dan ik ooit kan zijn, maar omgekeerd zit één op de tien titels van mij niet in Nieuwenboer. Voor de 17e eeuw is het aantal nieuwe titels nog veel groter. Daarnaast zal mijn catalogus de eerste ontsluiting zijn van dit drukwerk in de 19e en 20e eeuw. Onder andere zal blijken dat dit gelegenheidsdrukwerk niet stopt rond 1810, maar nog tot het midden van de 19e eeuw doorgaat in de oude trant om daarna in een grote verscheidenheid te worden voortgezet tot op de dag van vandaag.
Maar even terug naar Halwasse. Naast boeken had hij topografische prenten van heel Nederland en heel veel portretten. Ook verzamelde hij historieprenten als ze op personen betrekking hadden, bijvoorbeeld de prent van de plundering van het huis van burgemeester Hooft in Amsterdam, laat in de 18e eeuw. Wat Halwasse verzamelde, had dus altijd betrekking op een familie of een naam. Aanvankelijk was ik van plan de portretten op een
| |
| |
veiling te verkopen, maar het waren er zo veel dat ik ze eerst ben gaan sorteren. Na een paar avonden vond ik dat er verschrikkelijk veel interessante prenten tussen zaten. Ik vroeg me af waarom er van sommige zoveel exemplaren waren en van andere maar één, en ik zag dat er veel verschillende technieken waren gebruikt. Ook begon het op te vallen dat bepaalde beroepsgroepen op een specifieke manier werden afgebeeld, dat een aantal beroepsgroepen bijzonder veel voorkomt terwijl andere vrijwel ontbreken, enzovoort. Ik ben er toen over gaan lezen en ‘portrettengek’ geworden. Ik besloot van alle portretten die ik mooi vond een exemplaar te houden en alleen de dubbelen te verkopen. Niemand anders in Nederland bleek dat te doen. Hoewel de markt voor portretprenten heel beperkt is, blijkt het toch een vruchtbare specialisatie binnen het antiquariaat. De letter A is nu geheel beschreven. Dat zijn al zo'n 500 portretten. Die staan nu op internet. De letter B is in omvang acht à tien keer zo groot, dus we kunnen nog even voort. Het verzamelen van portretten is een nog grotendeels onontgonnen terrein. Niemand doet dat eigenlijk, behalve de prentenkabinetten in Leiden, Rotterdam en Amsterdam, en de Atlas van Stolk. Particuliere verzamelaars zijn er nauwelijks, zodat je portretten nog voor redelijke prijzen kunt aanschaffen. Opvallend is wel dat in de twintig jaar dat ik er nu mee bezig ben, het aanbod van kwalitatief goede portretten klein geworden is. Dat geldt evenzeer voor de Nederlandse historieprenten, ook zo'n terrein dat ik in navolging van Halwasse probeer te bestrijken. Ook hier drogen de bronnen langzamerhand op.
De combinatie portretten, historieprenten en genealogie was bij Halwasse geen toeval. Als je met een familienaam bij hem kwam, had hij daar alles van: de geschiedenis van de familie zowel in handschrift als in druk, het familiewapen, uit een boek geknipt of uit de rand van een kaart en soms ook wel getekend, een afbeelding van de buitenplaatsen waar die mensen gewoond hadden, portretten, gelegenheidsgedichten, dissertaties van leden van die familie, enzovoort. Ik heb dat na de overname allemaal toegankelijk gemaakt.
Halwasse ging er incidenteel de boer mee op. Hij liep dan door Den Haag en zag aan een gevel een blanco medaillon. Als er een naam op de deur stond waarover hij materiaal bezat, schreef hij die mensen een brief in de trant van: ik kan u wel helpen dat blanco medaillon aan uw gevel van uw familiewapen te voorzien en dat kost u zoveel. Ik begin daar niet aan. Ik bied zelden of nooit iets spontaan aan, behalve natuurlijk als ik weet dat men daar prijs op stelt. Bibliotheken en archieven die iets specifieks verzamelen, kun je soms erg blij maken door ze iets aan te bieden vóór je het in de catalogus zet. Particulieren lezen het wel in de catalogus. Ik ben wel eens iets tegengekomen van een familie waarvan ik dacht: dat zijn ze kwijtgeraakt en dat hoort toch echt bij die familie. Ik heb toen contact opgenomen en hen van mijn vondst op de hoogte gesteld. Maar al snel bleek dat ze het nota bene zelf op de markt hadden gebracht, omdat ze er niks in zagen.
Het Centraal Bureau voor Genealogie is bijvoorbeeld een klant van het antiquariaat. Hoewel zij veel schenkingen ontvangen, komt het nog regelmatig voor dat ik iets heb wat in hun collecties ontbreekt. Omgekeerd sturen zij vaak klanten naar mij door. Vooral als bezoekers hele boeken willen fotokopiëren, wordt hen geadviseerd eens naar Haarlem te bellen. Terwijl ik van collega's hoor dat het tegenwoordig eerder uitzondering dan regel is, heb ik over het algemeen nogal wat instituten als klant. Dat komt natuurlijk door het materiaal dat ik in huis heb en door onze specialisaties. Algemene boeken heb ik steeds minder en ik verkoop ze vaak door aan collega's. Letterkunde is bijvoorbeeld zo'n onderwerp waarin ik nauwelijks iets doe, al komt er wel een catalogus over de periode 1700-1880 aan, met nadruk op de periode voor 1830. Letterkunde van na 1830 koop ik niet bewust in, maar er komt wel eens iets in lots binnen. In Multatuli doe ik bijvoorbeeld niet, al zou ik een eerste druk van de Max Havelaar wel aanpakken. Maar de periode vóór 1830 pak ik heel
| |
| |
serieus aan en daar doet, met uitzondering van Antiquariaat Schuhmacher in Amsterdam, bijna niemand in het land iets aan. De letters A tot en met G zijn nu beschreven. Ik heb daar een enthousiaste verzamelaar van oude letterkunde - Paul Kouwenberg - voor weten te strikken, die er van alles over weet en opzoekt. Hij maakt bij de auteurs korte biografietjes en vindt de leukste dingen. Het worden denk ik vier delen met duizenden titels, echt heel veel. Daar zitten natuurlijk bekende auteurs als Bilderdijk en Feith bij, maar ook veel schrijvers waar je nog nooit van gehoord hebt. Van Bilderdijk vond ik onlangs een paar brochures die hij tijdens zijn verblijf in Leipzig heeft laten drukken. Nederlandse teksten die in Leipzig gedrukt zijn, dat is zeldzaam en leuk spul. Als ik dus zeg dat ik niet in letterkunde doe, bedoel ik eigenlijk te zeggen: letterkunde vanaf de Tachtigers tot heden, want dat doen al heel veel antiquaren.
Soms kan een gespecialiseerd antiquariaat zelfs een mode veroorzaken en bepalen. Het Utrechtse antiquariaat Beijers heeft indertijd met een aantal catalogi de markt voor het Jugendstil-boek ‘gevormd’. Forum in 't Goy-Houten heeft bijvoorbeeld jarenlang de markt van het oude kinderboek gedomineerd en daarmee ook de prijs bepaald. Regelmatig wordt aan de prijzen in zijn catalogi gerefereerd. Ik denk dat ik met mijn manuscripten en portretten wel aardig op weg ben. En met genealogie ook. Met manuscripten is het wel moeilijk datgene te pakken te krijgen wat je zoekt. Je bent volstrekt afhankelijk van wat er te koop aangeboden wordt. Je kunt er niet gericht naar zoeken zoals bij boeken. De manier van inkopen speelt daarbij een rol. Voor een algemeen antiquariaat heeft het niet zoveel zin op een veiling te kopen, maar een gespecialiseerd antiquariaat doet dat wel. Verder reis ik veel rond, koop ik veel bij collega's of op plaatsen waar die collega's bij elkaar komen. Tal van hen leggen ook boeken en prenten voor me apart. Voor mij zijn beurzen van het tweede echelon de beste plaatsen om in te kopen. Dus niet de internationale beurzen in Amsterdam, Brussel of New York. Haarlem is wel een aardige beurs voor inkoop, evenals de bob-beurs in de Pieterskerk in Leiden. Deventer ook wel, al wordt het daar minder vanwege een steeds algemener aanbod. Op de kleinere markten wordt inkopen ook steeds moeilijker. Je kunt er nog wel eens wat vinden hoor, maar om daarvoor nu een dag op zo'n markt rond te lopen...
Waar ik tegenwoordig met veel plezier heenga, en waar ook nog wel eens wat bijzonders opduikt, zijn taxatie- en inkoopdagen. Die worden enige malen per jaar georganiseerd in een kerk of een museum, door het hele land. In de plaatselijke krantjes worden ze aangekondigd en er komen altijd wel enige tientallen mensen op af die boeken meebrengen die ze kwijt willen of waar ze juist meer over willen weten. Het is een beetje als in het tv-programma Tussen kunst & kitsch. Er komen op zo'n dag relatief veel oude bijbels langs, die vaak helemaal niet zo oud of bijzonder blijken te zijn, en ook de andere theologie is ruim vertegenwoordigd. Maar er zit ook wel eens iets aan architectuur of letterkunde bij. Ik heb daar het laatste jaar een paar keer succesvol en goed kunnen inkopen. Je betaalt wel een redelijke prijs, want je wilt ook het jaar daarop terugkomen. Je moet natuurlijk vaak mensen teleurstellen die menen dan dat ze iets kostbaars in huis hebben. Maar vaak ook zijn ze tevreden met de taxatie. Tweederde van de mensen neemt zijn boek dan weer mee, maar eenderde zegt toch: als het honderd euro waard is, wil ik het wel verkopen. Het leuke aan deze voor mij relatief nieuwe manier van inkopen is, dat je nieuwe dingen onder ogen krijgt en dat je de mensen er iets over kunt vertellen. Zelfs als je het boek op zich nog nooit hebt gezien, kun je altijd wel iets zeggen over de illustratietechniek, de band of de uitgever.
Maar we hadden het over inkoop. Het komt met enige regelmaat voor dat iemand me belt omdat hij een partij boeken voor me heeft. Vaak regionaal, omdat mensen het nu eenmaal in de buurt proberen kwijt te raken, maar soms ook wel nationaal en dan vooral op het gebied van mijn specialisaties. Zo van, vader heeft in de loop der jaren veel bij u gekocht
| |
| |
en hij is nu overleden. Zo'n familie komt het eerst naar mij toe met het idee dat ze er meer voor krijgen dan op een veiling. En als het een gespecialiseerde verzameling betreft, is dat vaak ook wel zo. Het komt wel voor dat ik dingen terugkoop die ik ooit bijna met pijn in het hart heb weggedaan. Ik weet dat dit ook andere antiquaren met regelmaat overkomt. Van een goede collega weet ik dat hij bepaalde etsen van Rembrandt al drie keer heeft ingekocht en verkocht. En niet altijd omdat mensen doodgaan hoor, soms hebben verzamelaars gewoon geld nodig en dan verkopen ze delen van hun collectie. Het is al een paar keer gebeurd dat ik op een markt een boek kocht met achterin mijn eigen inkoopcode.
Het antiquariaat is kort na 1974 begonnen als verzendantiquariaat, maar toen ook de categorieën ‘oude boeken’ en ‘prentkunst’ aan de voorraad werden toegevoegd, kregen we behoefte aan een eigen ruimte. Die kwam in 1988 vrij in een pand gelegen tussen mijn kledingzaak en mijn woonhuis. In overleg met mijn partner Theo Hopman zijn we daar in 1989 een open antiquariaat begonnen. Lidmaatschap van de Nederlandse Vereniging van Antiquaren maakte deelname aan de internationale antiquarenbeurzen, zoals die in de rai in Amsterdam, mogelijk. Met onze nieuwe medewerker Garrelt Verhoeven opende de wereld van het 17e-eeuwse boek zich verder en deed ook de computer zijn intrede in het bedrijf. Zo konden we in de zomer van 2001 het 12,5-jarig bestaan van ons open antiquariaat vieren.
Interieur van het antiquariaat. (Foto: J. Fielmich, Haarlem)
| |
De boekenwereld
Begin 1983 heb ik het idee voor een periodiek ‘voor verzamelaars en handelaren in het oude boek en prent’ voor het eerst besproken met Bubb Kuyper. In 1974 was het blad De Antiquaar van de Nederlandse Vereniging voor Antiquaren voor het laatst verschenen en het blad Ars Grafica, gericht op prentkunst, had slechts in 1978 en 1979 bestaan. Behalve het gespecialiseerde, Engelstalige Quaerendo beschikte Nederland niet over een periodiek op dit gebied. Ik kende Klaas de Boer van Uitgeverij Matrijs en voor de redactie werd onder meer gedacht
| |
| |
aan Rudi Ekkart, Frans Janssen, Freek Heijbroek, Theo Laurentius, Henk Slechte, Ronald Breugelmans en ons beiden. Als voorbeeld diende het Engelse Antiquarian Book Monthly Review. Als naam van het blad werd in eerste instantie gedacht aan ‘De Boekenwurm’ of ‘De Papieren Wereld’. Het aantal abonnees zou volgens de eerste plannen ergens tussen de 3000 en 5000 kunnen liggen. Ik heb voor deze gelegenheid het dossier ‘De Boekenwereld’ nog eens opgezocht en kwam als een van de eerste stukken een briefje, van 5 juli 1983, tegen van Theo Laurentius met de mededeling dat hij niet de juiste man was voor de redactie van een tijdschrift: ‘Het oprichten en uitdenken is wel leuk, maar daarna verschijnt het verplicht 5 keer per jaar. Na 2 jaar heeft niemand er meer zin in en dan zit je ermee... Bedenk toch het lot van ene Ted Duizendstra die het blad Ars Grafica niet in leven heeft kunnen houden. Ik vrees dat de markt erg klein is. Jouw schatting 3000-5000 lijkt mij te hoog. Ik denk meer aan 300-500 en dan is het economisch niet verantwoord.’ De eerste bespreking was op 20 september 1983 bij mij aan de Nieuwe Gracht met Ekkart, Heijbroek, Kuyper, mijzelf en Karel Innemee namens Matrijs. Het verwachte aantal abonnees werd bijgesteld tot 500 à 1000, welk laatste getal later reëel zou blijken. Honorering van redactie en auteurs werd naar ‘het tweede plan’ geschoven (een tweede plan waar het overigens nooit meer vandaan zou komen). Als abonnementsprijs werd gedacht aan dertig gulden per jaar en tijdens de tweede Nederlandse Antiquarenbeurs in november 1983 werd een folder voor het nieuwe, nog naamloze blad verspreid met de vraag of men belangstelling had voor een dergelijk periodiek. Tweehonderd positieve reacties waren het resultaat. Begin 1984 bleek dat Ekkart zich om gezondheidsredenen moest terugtrekken als beoogd redacteur, verder werd er druk
geworven onder potentiële vaste medewerkers en als naam van het blad werd ‘De Papieren Wereld’ gekozen. Informatie bij de eigenaar van het gelijknamige antiquariaat aan de Keizersgracht te Amsterdam wees echter uit dat deze onoverkomelijke bezwaren had tegen een blad met deze naam. De redactie viel daarom terug op een eerder voorstel van Theo Hopman om het blad De Boekenwereld te noemen. In maart 1984 werd een wervingsfolder gedrukt. De abonnementsprijs was inmiddels vastgesteld op f39,50 voor vijf afleveringen van 32 pagina's en de eerste artikelen kwamen ter redactie binnen. Op 3 april was de eerste bijeenkomst met de vaste medewerkers in de Hoofdwacht te Haarlem en uiteindelijk verscheen in september 1984 het eerste nummer voor al 800 abonnees. De verdere geschiedenis van het blad laat zich uit de verschenen jaargangen aflezen.
Een belangrijk moment was 1990, toen via de Tilburgse hoogleraar Hugo Verdaasdonk een groepje ‘jonge honden’ (Lisa Kuitert, Theo Bijvoet en Jos van Waterschoot) tot de redactie toetrad. Verdaasdonk wilde een eigen blad gaan maken over boekgeschiedenis, maar dan net even bezijden de onderwerpen waar wij ons hoofdzakelijk mee bezighielden. Hij heeft gesproken met Geert van der Meulen van de sdu, maar die zag een aparte uitgave niet zitten en, als uitgever van Spiegel Historiael, raadde hij hem aan eens met De Boekenwereld te gaan praten. Wij waren toen zelf net op een punt aangeland dat we een beetje uitgekeken raakten op dat heel kleine kringetje waarin we draaiden en vonden het een leuk idee een frisse wind door het blad te laten waaien. Het blad is er moderner door geworden, wat door de een meer werd gewaardeerd dan door de ander. Onze ‘concurrentiepositie’ werd er door versterkt, want ongeveer in diezelfde tijd begonnen uitgaven als het Jaarboek van het Genootschap voor Bibliofielen en het Jaarboek van de nbv op te komen en later ook een blad als Boekenpost. Onlangs is daar nog Puntkomma van Postma uit Groningen bij gekomen. In al deze periodieken staan bijdragen die ook best in De Boekenwereld zouden hebben gepast. We merken die concurrentie natuurlijk aan de binnenkomende kopij en aan de abonnementen. Maar anderzijds, we hebben dat brede aanbod van onderwerpen en daardoor kunnen nog altijd relatief veel schrijvers hun artikelen bij ons kwijt. Dat je daar-
| |
| |
Omslag van het eerste nummer van De Boekenwereld, verschenen in 1984, vormgegeven door Freek Welink.
door lezers van je vervreemdt die vooral op De Boekenwereld ‘oude stijl’ vielen, staat buiten kijf. Het zou wellicht aardig zijn een soort profielonderzoek te doen: wie lezen De Boekenwereld en wie zouden we eigenlijk nog meer willen bereiken? Daaraan moet je dan wel verbinden hoe je dat zou willen bereiken, met andere woorden: hoe zou je de kopij willen binnenhalen die voor een bepaalde lezersgroep geschikt is? Maar zelf lees ik eigenlijk nog steeds alles in De Boekenwereld en ik zal dat zeker blijven doen nu ik uit de redactie ben getreden.
Ik houd dit jaar met De Boekenwereld op en volgend jaar met Spiegel Historiael. Daar heb ik dan 37 jaargangen aan meegewerkt. Ik ben, denk ik, wel iemand die zich ergens in vastbijt. Als ik zitting neem in een bestuur of redactie heb ik niet snel de neiging daar na, laten we zeggen, acht jaar weer uit te stappen. Met interesses is dat precies zo en dat is ook wel lastig. Ik ben misschien maar één keer in mijn leven op geschiedenisgebied ergens mee opgehouden, en dat is met archeologie. In mijn jeugd vond ik opgraven leuk en ik las en verzamelde daar veel over, maar dat was op een gegeven moment voorbij. Alle andere dingen waar ik ooit aan begonnen ben, blijf ik volgen en verzamelen en ik blijf er over lezen. Zo'n onderwerp is dan zo in mijn leven geïncorporeerd, dat ik er nooit meer vanaf kom. Daardoor is er een stuwmeer aan projecten ontstaan waar ik mee bezig ben en die ik nu wil gaan afmaken. Toen ik dat recent naging, mijn besluit afwegend met De Boekenwereld te stoppen, ben ik eens gaan tellen en kwam ik op een stuk of dertig projecten. Ik denk dat ik nog wel voor een jaar of vijftig werk heb. Bij die projecten zijn ook een paar heel grote en een flink deel betreft het boekenvak. Ik zal dus absoluut voor het blad behouden blijven.
| |
Literatuur
Over het Antiquariaat Gerard Halwasse publiceerde A.G. van der Steur een artikel in Liber Amicorum Jhr. Mr. C.C. van Valkenburg ('s-Gravenhage 1985); de geschiedenis van dertig jaar Spiegel Historiael publiceerde hij in Register op dertig jaargangen Spiegel Historiael 1966 t/m 1995 (Den Haag 1996), pp. 3-27; een korte geschiedenis van het Antiquariaat A.G. van der Steur, met opgave van de verschenen catalogi, is opgenomen als inleiding bij een in 2001 gepubliceerd boekje over J.W. Enschedé: ‘Werken en studeeren, het eenige doel van mijn leven’. De boekhistoricus, musicoloog, bibliothecaris en archivaris Jan Willem Enschedé (1865-1926), verspreid ter gelegenheid van het 12,5-jarig bestaan van het antiquariaat; een ‘leesautobiografie’ onder de titel ‘De Boeken in mijn leven’ verscheen in 1998 in een aantal afleveringen van Beschreven Bladen, orgaan van het Haarlemse bibliofiel en grafisch genootschap ‘Het Beschreven Blad’.
|
|