De Boekenwereld. Jaargang 18
(2001-2002)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
‘Geen droom maar werkelijkheid’
| |
[pagina 175]
| |
Waarheid en droomenIn 1840 verscheen bij de Haarlemse uitgeverij de Erven F. Bohn Waarheid en Droomen door Jonathan, een pseudoniem van deTitelpagina van de eerste druk uit 1840 met staalgravure door J.W. Kaiser.
dominee-dichter Johannes Petrus Hasebroek (1812-1896). Het boek bevat twaalf luimige schetsen in de beste negentiende-eeuwse traditie. Fenomenen als De Haarlemsche Courant, Het Album, De Huisklok, Muzijk en Sint-Nicolaas worden door Hasebroek, vermomd als oude, wijze vrijgezel, becommentarieerd. Het verhaal van de totstandkoming van deze bundel is te mooi om onvermeld te blijven. Toen E.J. Potgieter in 1839 met de uitgave van het jaarboekje Tesselschade een norm wilde stellen tegenover de stortvloed van almanakjes waarmee Nederland in die tijd werd overspoeld, benaderde hij ook Hasebroek voor een bijdrage. Deze zegde toe een poëem te zullen leveren, maar daar had Potgieter geen oren naar. Proza moest het worden, waarop Hasebroek repliceerde zich daar nog nooit aan te hebben bezondigd. Onzin, was de mening van Potgieter en met hem die van hun gezamenlijke vriend Nicolaas Beets. De brieven die Hasebroek vanuit zijn standplaats Heiloo aan zijn vrienden schreef, bevatten toch juweeltjes van observaties? Hasebroek was niet overtuigd, maar gaf zijn toestemming om met de brieven aan de gang te gaan. Het resultaat viel tegen. De stukjes ontbeerden een samenhang en het was vrijwel onmogelijk om in de tekst die de fragmenten aaneen moest smeden dezelfde ‘toon’ te treffen. Voor hetJ.P. Hasebroek. Frontispice van de achtste druk van Waarheid en Droomen uit 1819.
eerste werd een oplossing gevonden door te doen alsof het een bladeren door een krant betrof, waarin ook van alles en nog wat aan de orde kwam, voor het tweede ging Hasebroek zelf aan het werk. Het eindresultaat beviel zo goed dat er in vrij korte tijd een reeks van opstellen ontstond, waarop P.F. Bohn in 1840 zijn begerig oog liet vallen. Door tijdgenoten werd het boek van aanvang af vergeleken met de in 1839 eveneens bij Bohn verschenen Camera Obscura van Hildebrand; een vergelijking die maar gedeeltelijk opgaat, zoals de geschiedenis heeft geleerd. Was de Camera in staat om generatie na generatie te boeien (al dan niet ‘verplicht’ in de bekende schooluitgaven verzorgd door J.M. Acket), Waarheid en Droomen is langzaam maar zeker in vergetelheid geraakt. Gedurende de negentiende eeuw bleef het boek echter springlevend: nog in 1840 was al een tweede druk nodig. Latere drukken verschenen in 1846, 1856 (uitgebreid met vijf nieuwe stukken en Hasebroeks twaalf bijdragen aan De Nederlanden. Karakterschetsen, klederdragten, houding en voorkomen van verschillende standen uit 1841), 1872 (wederom uitgebreid met twee nieuwe stukken), 1885 (geïllustreerd met etsen naar aquarellen van Wilm Steelink), 1886 (‘prachtuitgave’), 1891 en 1896.Ga naar eind4. De Nederlandse Centrale Cata- | |
[pagina 176]
| |
logus vermeldt nog drie drukken aan het begin van de twintigste eeuw, maar dan is de koek op. Belangrijk is vooral de achtste druk uit 1891 omdat Hasebroek daaraan een opstel ‘Losse bladen uit de geschiedenis van het boek’ toevoegde. Inspiratiebron hierbij was Nicolaas Beets die in 1887 Na vijftig jaar: onnodige en overbodige opheldering van de Camera Obscura publiceerde.Ga naar eind5. Bevat het boek van Beets talrijke toelichtingen op zaken die voor een lezer anno 1887 niet meer vanzelfsprekend waren, Hasebroek beperkt zich tot een losjes geschreven verhaal over de totstandkoming en verdere geschiedenis van zijn geesteskind. Mooiste anekdote daarin betreft het opstel ‘De Huisklok’. Op de titelprent in de eerste en tweede druk, vervaardigd door J.W. Kaiser, was van die klok een afbeelding gegeven. Een enthousiaste lezer had op zijn beurt kosten noch moeite gespaard om een zo exact mogelijk lijkend exemplaar te laten maken en toen hij eens in de buurt van Hasebroeks pastorie kwam, schelde hij aan met het verzoek het origineel te mogen zien. Hoe groot was zijn teleurstelling toen bleek dat de klok slechts Dichtung was. | |
De kielleggingIn 1943 stonden de zaken binnen de nvdb er beroerd voor. De leden hadden in de vier jaar die sinds de oprichting waren verstreken niet meer dan een rijmprent en een kerstgedicht ontvangen. De bereidheid om contributie te betalen was hierdoor tot een absoluut minimum gedaald. Het tragische overlijden van de voorzitter J.F. van Royen op 10 juni 1942 in kamp Amersfoort betekende voor de vereniging een zware slag. Lichtpunt was dat deze vlak voor zijn gevangenneming gereedgekomen was met het drukken van de bundel van P.C. Boutens, In den Keerkring.Ga naar eind6. Omdat het aantal leden toen iets hoger lag dan de 175 voor de nvdb gereserveerde exemplaren, bleek deze uitgave een doeltreffend middel om iedereen snel tot betaling te laten overgaan. Maar er moest nu wel op korte termijn een nieuwe publicatie volgen om de schare boekenliefhebbers vast te houden en daarvoor viel tijdens een bestuursvergadering op 16 februari 1943 de keuze op Waarheid en Droomen. De motieven voor juist deze tekstkeuze blijven wat vaag. Enerzijds gold: de Camera is alom en in vele uitvoeringen verkrijgbaar, terwijl Jonathans schepping toch ook heel belangrijk is en weer eens een mooie, liefst geïllustreerde, editie verdient. Anderzijds speelde de overweging dat met het oog op de benodigde toestemming van en papiertoewijzing door de bezetter vooral een ‘onschuldige’ tekst moest worden gekozen. Maar om nu te zeggen dat alle bestuursleden even enthousiast achter het plan stonden... Voordat men aan de slag kon waren er de nodige beslissingen te nemen: welke editie moest als kopij dienen en hoe zat het met het kopijrecht, aan wie werd de typografische verzorging toevertrouwd en welke illustrator kwam in aanmerking? | |
[pagina 177]
| |
EditiekeuzeHoewel het nergens met zoveel woorden staat, was het vrijwel zeker de plaatsvervangend secretaris A.A.M. Stols die met het plan voor een uitgave van Waarheid en Droomen kwam. Hij ging daarbij uit van het exemplaar in zijn eigen bezit, de eerste druk uit 1840, 260 pagina's dik. Toen bleek dat het boek sinds die eerste druk - net als de Camera - regelmatig was aangevuld en uitgedijd, moest men wel even slikken. Alles drukken zou gezien de omstandigheden te veel van het goede worden. Bovendien moest er, ter ‘rechtvaardiging’ van de uitgave, misschien ook nog een kort nawoord aan toegevoegd worden. Het leek Stols voldoende om van de latere uitbreidingen slechts het opstel ‘Oude vrijsters’ op te nemen, want dat ademde het meest de sfeer van de eerdere stukken. Over de opname van een paar andere stukken, waaronder dat over de geschiedenis van het boek uit 1891, aarzelde hij. Uiteindelijk werd besloten hierover het Wassenaarse orakel prof. dr. P.N. van Eyck te consulteren. En passant kon hem gevraagd worden het nawoord te schrijven of hiervoor iemand anders te suggereren. Hij kon dan gelijk zijn licht laten schijnen over enige brandende kwesties, zoals de presentatie van de titelgegevens (‘Jonathan / Waarheid en Droomen’ versus ‘Waarheid en Droomen / door / Jonathan’) en de te hanteren spelling. ‘Met de spelling hebben wij eenige moeilijkheden’, schreef Stols op 19 september 1943. ‘Tot het drukken met de teksten in de nieuwe spelling krijg ik, behalve eventueel voor je eigen bijdrage, van het bestuur zeker geen toestemming. Zelf vind ik de spelling van 1840 (resp. die van 1856 voor “Oude Vrijsters”) in een uitgave voor bibliophielen evenzeer verantwoord als ik zou weigeren Villon in hedendaagsch Fransch te herdrukken.’ Het antwoord van Van Eyck is niet in het verenigingsarchief bewaard gebleven, maar kan - gesteld dat zijn mening doorslaggevend is geweest - uit de uiteindelijk gerealiseerde uitgave worden afgelezen: een getrouwe navolging van de eerste druk, zonder oude vrijsters en ook zonder nawoord. Dit laatste zonder twijfel tot grote opluchting van bestuurslid E.J. Haslinghuis. Die was al niet erg blij geweest met de keuze voor Waarheid en Droomen. Toen hij in de notulen had gelezen dat men Van Eyck om een nawoord zou vragen - en als deze niet wilde de Hasebroek-kenner J.H.W. Willems -, schreef Haslinghuis aan Stols: ‘Als dit het alternatief is, wil ik dringend voor de tweede keuze pleiten. Ik kan n.l. niet vergeten hoe genoemde hooggeleerde heer Gorter's “Mei” in de nevelen van zijn “Inleiding” vernovemberd heeftGa naar eind7. en zou het jammer vinden als den eenvoudigen Jonathan een vracht diepzinnigheden werd nagezonden.’ Curieus is overigens de mededeling in het colofon van de Jonathan-uitgave van de nvdb dat de tekst ‘naar de verbeterde eerste druk’ is uitgegeven. Want er bestaan geen exemplaren van een eerste niet-verbeterde druk. Waarschijnlijk heeft men zich voor dat ‘verbeterde’ laten leiden door het jolig geformuleerde stukje met de titel ‘Schrijffouten’. Hasebroek had dit na het drukken van het boek alsnog toegevoegd. Hij maakt daarin onder meer melding van een zetfout op p. 83, waar in een citaat van een dichtregel ‘openfluiten’ door de zetter was verhaspeld tot ‘opensluiten’. De portee hiervan (en waarschijnlijk ook van de overige opmerkingen) ontging de corrector van Enschedé zozeer dat hij F. Mayer kwam melden dat bedoeld stukje helemaal niet bij Waarheid en Droomen hoorde... | |
[pagina 178]
| |
KopijrechtEen ander punt van zorg was het kopijrecht. Gold dat nog voorSjoerd Hendrik de Roos (1877-1962). Portrettekening door S.L. Hartz. Uitgegeven door de nvdb, zomer 1961.
Waarheid en Droomen en zo ja, bij wie berustte het? Bij de nagelaten betrekkingen van Hasebroek, bij de oorspronkelijke uitgever de Erven F. Bohn of was het misschien overgegaan naar uitgeverij E.J. Brill, die op de fondsveiling van 20 augustus 1872 na het overlijden van P.F. Bohn de hand wist te leggen op de kavel Waarheid en Droomen?Ga naar eind8. Bij Bohn wist men het niet. Brill meldde bij monde van Th. Folkers dat men lust noch tijd had om voor die vraag het archief in te duiken en dat men maar achter de familie aan moest. Dat laatste was geen optie. Hasebroeks huwelijk was kinderloos gebleven. Zijn zuster Betsy bleef ongehuwd. Wel leefden waarschijnlijk nog ergens in Duitsland drie nazaten van zijn broers zoon, maar hoe die op te sporen? Men ging te rade bij de letterkundige H.W.J.M. Keuls, die tevens als advocaat en procureur werkzaam was. Tegen een honorarium van f 10, - (kom daar vandaag de dag eens om) produceerde deze op 13 april 1943 een brief van drie kantjes waarin hij, onder referte aan artikelen van auteurswetten uit 1817, 1881 en 1912 en het schetsen van mogelijke scenario's met betrekking tot het al dan niet afstaan dan wel herbevestigen van het eigendomsrecht, meedeelde geen stellige uitspraak te kunnen doen. Het meest waarschijnlijk achtte hij dat er tot vijftig jaar na Hasebroeks overlijden nog kopijrecht op het werk zat, en dat er derhalve pas na 29 maart 1946 geen vuiltje meer aan de lucht zou zijn. Hetgeen hij drie weken later in een niet minder dikke brief, waarin hij bekende zich ten aanzien van de interpretatie van artikel zus en zo vergist te hebben, nog eens herhaalde. Aan Huysman ontlokte dit in een brief aan Stols van 19 mei 1943 de verzuchting: ‘Het is mij een raadsel hoe iemand dichten kan en zulke brieven over auteursrecht schrijven.’ Drukkersmerk van de nvdb in 1947 ontworpen door S.L. Hartz. De open variant prijkte onder het colofon van Waarheid en Droomen.
Was een van de bestuursleden maar bij toeval bij een boekenstalletje op een exemplaar van de twaalfde druk gestuit, dan had hij daarin - vetgedrukt nog wel - kunnen lezen dat het kopijrecht anno 1905 in handen was van de Gebr. E. & M. Cohen te Amsterdam. En had men geweten dat er nog zeven jaren te gaan waren voordat het boek daadwerkelijk klaar zou zijn, dan had dat een hoop tijd en brieven gescheeld. Nu werd er schoorvoetend besloten ‘het er maar op te wagen’. | |
Typografische verzorgingHoewel er na de al genoemde bestuursvergadering van 16 februari 1943 nog de nodige onzekerheid over de uitgave bestond, liet Stols er geen gras over groeien. Op 18 februari nodigde hij de befaamde typograaf en letterontwerper S.H. de Roos uit om de | |
[pagina 179]
| |
typografische verzorging voor zijn rekening te nemen. ‘Gevraagd worden: titel, initialen, bandteekening, eventueel zelfs schutbladen. Het moet een 100% De Roos-boek worden. Letter en drukker naar je keuze. Doch niet: Enschedé, Mouton of Trio. Formaat wellicht 16 × 25, daar papier 50 × 65 nog in behoorlijke qualiteit te krijgen is.’ Proef a uit 1943 met vrijstaande initiaal en enige aanwijzingen van De Roos voor proef b.
Proef b uit 1943 met ingebouwde initiaal.
De Roos had er wel oren naar en leverde al snel bij Stols een schetsje in. Als letter koos hij de door hemzelf in 1933 ontworpen Egmont, in al haar eenvoud toch heel pregnant door de opvallend lange stokken en relatief korte staarten.Ga naar eind9. Het drukken zou worden toevertrouwd aan de Amsterdamse firma J.F. Duwaer & Zonen. Stols reageerde op 8 maart enthousiast: als De Roos nu alvast een paar pagina's liet zetten zodat hij over voldoende ‘plakmateriaal’ beschikte, en wilde zorgen voor het ontwerp van de titelpagina, een openingspagina en wat pagina's platte tekst, dan kon men voorlopig vooruit. Maar Stols had daarbij nog wel wat directieven: aan het begin van elk hoofdstuk moest een prentje over maximaal 2/5 van de pagina komen te staan met daarboven of -onder de hoofdstuktitel, die met een initiaal diende te beginnen. Bovendien zouden er hier en daar nog kleine plaatjes in de tekst moeten komen en daarnaast illustraties over de hele pagina. ‘In ieder geval geen losse-pagina-illustraties; we moeten deze (en daar kan Enschedé wèl voor zorgen) in den tekst laten drukken in een ander procedé. Liever wil ik niet het systeem van de Jo Spier-illustraties voor de Camera imiteeren (ondergrondjes + teekeningen) doch zoeken naar iets aardigers.’ Met dat laatste doelde Stols op de veertigste, door Jo Spier geïllustreerde druk van de Camera Obscura. Daarin was een aantal paginagrote tekeningen gedrukt op een lichtgele ondergrond. Nee, Stols' gedachten gingen eerder uit naar een uitgave zoals De Roos maakte op zijn private press De Heuvelpers: ‘Het kan een prachtig boek worden; ik stel me, schrik niet, zooiets voor als een “Heuvelpers-boek”, gecombineerd, wat de illustraties betreft, met een moderne druktechniek. Ik reken dus ook op een geteekenden of in hout gesneden titel en evenzeer op idem initialen.’ Inmiddels was ook overeenstemming bereikt over de honorering: De Roos zou voor zijn werk f 250, - krijgen exclusief te maken onkosten. Op de eerste schets (proef a) had De Roos de initiaal (nog niet speciaal ontworpen maar genomen uit de al bestaande Open-Egmont-kapitalen) niet in de hoofdstuktitel maar gewoon aan het begin van de tekst laten zetten. Hij was er niet echt tevreden over en had Duwaer al opdracht gegeven een nieuwe proef te maken met een ingebouwde initiaal en een grotere titelregel (proef b). In afwachting daarvan waarschuwde hij Stols op 1 april alvast dat zowel hij als de beoogde illustrator ‘er de voorkeur aan zouden geven géén initialen te gebruiken, omdat zoo'n beginpagina met illustratie er boven, dan te veel tooi krijgt. Het eerste woord in | |
[pagina 180]
| |
kapitalen gezet lijkt mij voldoende om te beginnen. Ik hoop nu maar je met het verwerpen van de initialen niet al te zeer teleur te stellen; ik verwacht zelfs dat je bij nader inzien het met me eens zult zijn.’ Proef c uit 1943 met gekleurde initiaal zonder vrije ruimte voor een hoofdstukvignet.
Maar Stols hechtte kennelijk zo sterk aan de initialen dat hij dan liever de hoofdstukvignetjes inruilde voor een illustratie over de volle linkerpagina naast elk nieuw hoofdstuk. Een weinig realistische wens, omdat men verzuimd had Jonathan te vragen er bij het schrijven van zijn teksten rekening mee te houden dat elk hoofdstuk, een eeuw later te zetten uit de Egmont, keurig op een rechterpagina moest eindigen. Het gevolg was wel dat er een nieuwe proef gemaakt moest worden, waarop ook voor het eerst een initiaal in kleur werd gedrukt (proef c).Ga naar eind10. Intussen had zich een ander, vooralsnog onoplosbaar probleem aangediend: Duwaers lettervoorraad Egmont reikte niet verder dan dertien pagina's. Een alternatief was om in plaats van deze handletter een machineletter te nemen, maar dat werd door De Roos met kracht afgewezen. Duwaer was echter, zo liet De Roos aan Stols weten, ‘bereid zooveel letter aan te schaffen dat er 5 vel ongeveer mee gezet kunnen worden. Voorwaar een prachtig voorstel, waarover met hem gesproken moet worden alvorens te beginnen.’ Het was inderdaad een prachtig voorstel, want de benodigde kilo's letterspecie om zo'n tachtig pagina's in één keer te zetten zouden voor de drukkerij een enorme investering betekenen. De order werd bij Lettergieterij Amsterdam geplaatst, maar de levering liet op zich wachten en zou ten slotte door de oorlogsomstandigheden helemaal onmogelijk blijken. | |
IllustratiesHad Huysman bij de aanvang van het project de naam Jo Spier laten vallen, Stols wist al wie hij voor het boek dat hem voor ogen stond, nodig had: de jonge tekenaar Aart van Ewijk,Ga naar eind11. die zijn aandacht had getrokken door de fijne potloodillustraties die deze gemaakt had voor een editie van Eline Vere van Couperus.Ga naar eind12. De illustrator toog aan het werk en leverde al snel een paar tekeningen af, zowel kleine voor de geplande hoofdstukvignetten als een paar bladvullende illustraties. Stols was zeer te spreken over de grote tekeningen maar minder enthousiast over de kleintjes. Waarschijnlijk was ook dit een reden om het idee van die vignetten ten faveure van het gebruik van initialen te laten vallen. Omdat de fijne nuances van de illustraties bij een hoogdruktechniek gemakkelijk verloren gingen, was besloten dat de firma Enschedé deze in offset of rotogravure zou drukken. Maar zelfs dat stelde hoge eisen aan de kwaliteit van de originelen en de arme Van Ewijk moest in de loop der tijd heel wat veranderen, bijwerken en overdoen voor het hem geboden honorarium van | |
[pagina 181]
| |
f 350, -. Zo schreef De Roos - na een bezoek aan Huysman - op 24 september 1943 aan Stols: ‘De teekeningen dien ik hem toonde vielen hem niet mee. Ze zijn soms wel minder dan de beide proefteekeningen.
Illustratie bij ‘De Stamboom’, proefdruk uit 1943.
Wij zouden geneigd zijn Van Ewijk voor te stellen ze allen opnieuw te teekenen op de grootte die ze in het boek moeten krijgen. Bij de reproductie gaat er, hoe goed ook deze wordt gemaakt, door het verkleinen verloren. Het lijnenbeloop verdicht zich tot kleine toontjes en vlekken, waarvoor bij niet verkleinen minder gevaar is.’ Ook toen Van Ewijk begin januari 1944 een complete suite tekeningen inleverde, zat het werk er voor hem nog niet op. De voorstellingen als zodanig kregen, voorzover uit de correspondentie valt op te maken, weinig kritiek. Het heikele punt was de kracht van de potloodstreek. Van Ewijk tekende zo fijn dat er te veel nuances verdwenen. Het kwam er vooral op aan de tekeningen wat harder te maken. Dat dit soort aanmerkingen terecht waren, is te zien aan de hand van een bewaarde proefdruk en de uiteindelijke uitvoering in het boek. In april was het onderdeel illustraties naar ieders tevredenheid afgerond, al zou Van Ewijk ze in 1946 nog eens grondig herzien en er tot op het laatst kleine verbeteringen in aanbrengen. Hoeveel hem eraan gelegen was een optimaal resultaat te bereiken, spreekt uit wat hij op 30 november 1945 aan Huysman schreef. De Roos had hem gezegd dat er mogelijk nog een paar van de al helemaal afgewerkte tekeningen zouden moeten vervallen: ‘Ik ben het hier volkomen mee eens. Mijn idee was toch dat er best nog enkele platen uit konden Definitieve versie van de illustratie bij ‘De Stamboom’.
vallen omdat anders misschien toch een foute verhouding tusschen tekst en illustraties zou ontstaan en het boek even het karakter zou krijgen meer op de platen dan de tekst gebouwd te zijn! Nu zou dit voor mij niet oncomplimenteus geweest zijn, doch punt één is hier “het mooie boek”.’ | |
Tewaterlating met hindernissenMen zou verwachten dat na de bevrijding het eerste project van de nvdb de afronding van Waarheid en Droomen zou zijn, maar het letterprobleem was nog steeds niet opgelost. In maart 1946 meldde Duwaer dat zelfs de levering van voldoende voorraad om 32 pagina's te kunnen laten zetten door Lettergieterij Amsterdam niet voor het einde van het jaar zou kunnen plaatsvinden. De drukkerij had nog wel geprobeerd om van bevriende firma's letters in leen te krijgen, maar dat was niet gelukt. Hierop werd Duwaer onder dankzegging voor de moeite door de nvdb van de opdracht gehaald.Ga naar eind13. Om de leden tevreden te houden konden de kaarten allang niet meer alleen op Jonathans boek gezet worden. Daarom werden verschillende nieuwe projecten ontwikkeld, die de daad- | |
[pagina 182]
| |
werkelijke uitgave van Waarheid en Droomen nog verder zouden vertragen.Ga naar eind14. Of De Roos inmiddels zijn ambities voor eenDetail van een proef uit 1948 met een schetsje van de initiaal voor ‘Het Portret’ en een eerste schets voor het begin van ‘De Huisklok’.
echt ‘Heuvelpers-boek’ had laten varen is onduidelijk; in ieder geval gaf hij zijn eis van een handletter op. Medio 1947 is er even sprake van het zetten van het boek op de Intertype (een regelzetmachine) van drukkerij Ando te Den Haag. Ook dit ging om onbekende redenen niet door. Het werd uiteindelijk Drukkerij Thieme, zoals F. Mayer op 11 maart 1948 opgelucht aan de ontwerper kon melden: ‘Ik begreep dat u accoord gaat met de 11-punts CochinGa naar eind15. en dat u zelf hiervoor de initialen zou willen maken.’ Weliswaar viel de keuze uiteindelijk op een iets kleinere corpsgrootte, maar De Roos ging aan de hand van de door Thieme geleverde proefdruk voortvarend aan de slag. Vooral de initialen aan het begin van ‘De Huisklok’ en ‘De Bibliotheek’ vroegen Detail van een proef uit 1948 met typografische aanwijzingen voor de koptitels.
Voor twee ‘moeilijke’ gevallen, het begin van ‘De Huisklok’ en ‘De Bibliotheek’, vond De Roos elegante oplossingen.
speciale aandacht. Op 9 september 1948 schreef hij aan Mayer: ‘Eerst nu kom ik er toe, de proefdruk van de initialen voor Jonathan terug te zenden. [...] De afdrukken zien er keurig uit, ze zijn een beetje mager geworden, maar bij de druk in kleur zal er van de scherpte wel iets verloren gaan. Het kan nu zulks lijden. Wil zoo vriendelijk zijn, bijg. afdruk waarop de plaatsing ten opzichte van de voorkant van het zetsel is aangegeven aan Thieme te zenden, met de clichés, die vermoedelijk op mijn accoordbevinding wachten.’ Een punt apart vormde nog de vraag of onder elke illustratie het citaat uit Waarheid en Droomen moest worden gedrukt waarop Van Ewijk zijn tekeningen had gebaseerd. Deze citaten werden weliswaar gezet, maar kennelijk viel het resultaat in esthetisch opzicht tegen en gaf men de voorkeur aan door Van Ewijk in de tekeningen zelf geplaatste citaten. Begrijpelijk, want De Roos had verordonneerd dat de illustraties - om de potloodschetsen niet op de bladzijde te laten ‘zwemmen’ - in een kader van dubbele lijnen moesten worden gedrukt. De korte, cursief gezette tekstregeltjes zullen daar wat verloren onder hebben gehangen. Begin september 1949 was Enschedé klaar met het drukken van de illustraties in offset en konden de vellen naar Thieme voor de boekdruk. Er waren nog meerdere revisies nodig voordat De Roos | |
[pagina 183]
| |
tevreden was over de plaatsing van de initialen. Van het apart ontwerpen van een titelpagina werd overigens afgezien. Hiervoor werd de tot de Cochinfamilie behorende Open Gravure van de Lettergieterij Amsterdam gebruikt. De Roos' eigen aandeel hierin beperkte zich tot het ontwerp van het verenigingsvignet dat op de voorzijde en de rug van het omslag werd afgedrukt. Titelpagina. Het ontwerp met het dubbele kader en de gekleurde ornamentjes onder en boven de vermelding van de illustrator ademt een passende negetiende-eeuwse sfeer.
Omslag gezet uit de Open Gravure en met het speciaal voor deze uitgave door De Roos ontworpen verenigingsvignet.
Het leed was nu bijna geleden, maar nadat eind februari 1950 de totale oplage van ruim 550 exemplaren in planovellen bij de binderij van Enschedé was afgeleverd, ging er nog iets grondig mis.Ga naar eind16 Het geleverde bindwerk bleek zo wisselvallig van kwaliteit dat men besloot de voorraad van 200 exemplaren in losse vellen alsnog te laten binden en aan de leden vooral díe boeken te sturen. Hoe het ook zij, Mayer kon in de brief ter begeleiding van vier extra exemplaren op 30 mei 1950 aan De Roos schrijven dat Waarheid en Droomen ‘geen droom maar werkelijkheid’ was. Het is jammer dat we niet weten hoe de verschillende betrokkenen na afloop van het lange traject tegen de onderneming aankeken. Stols noch De Roos kan over het resultaat helemaal tevreden zijn geweest. Gelukkig was Van Ewijk opgetogen over de wijze waarop zijn illustraties uit de strijd tevoorschijn waren gekomen: ‘Ze zijn werkelijk bijzonder fraai geslaagd en men roemt unaniem het mooie werk dat U en degenen die hiermee doende zijn geweest geleverd hebben! Zelfs Jo Spier!!’ En penningmeester M.R. Radermacher Schorer? Die noteerde in de boeken dat de totale kosten van het project, exclusief de al jaren eerder betaalde honoraria, f 6184,01 bedroegen, dus alles bij elkaar bijna twee jaar contributie-inkomsten. Dit bedrag was een zware tegenvaller, want een waarschijnlijk in 1947 bij Enschedé opgestelde begroting kwam bijna f 2000, - lager uit. |
|