De Boekenwereld. Jaargang 18
(2001-2002)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Een literaire broodschrijver op reis
| |
Het debuutVan uitgeverij Bert Bakker tot de Bijenkorf en van De Arbeiderspers tot de Hema: Büch heeft bij de meest uiteenlopende uitgeverijen, boekhandels en niet-literaire instellingen gepubliceerd. Een niet onbelangrijke rol is ook weggelegd voor een aantal ‘drukkers in de marge’, waar hij het merendeel van zijn dichtwerk heeft uitgegeven. Büchs ‘publiciteitsverslaving’ begon al op de middelbare school, het St. Bonaventura Lyceum in Leiden,Ga naar eind2. waar zijn gedichten in de schoolkrant verschenen. Tijdens zijn studententijd schreef hij voor het Leidse studentenblad Mare, waarvan hij tot begin jaren tachtig redacteur bleef. Vanaf het midden van de jaren zeventig verschenen zijn columns en stukken in Het Parool, de muziekkrant Oor en Vrij Nederland. Daarnaast leverde hij bijdragen aan het Amsterdamse studentenblad Folia.Ga naar eind3. Vooral door zijn kritische stukken in Hollands DiepGa naar eind4. kreeg hij de reputatie van een journalist die geen blad voor de mond neemt. Ook zijn literaire debuut ging niet onopgemerkt voorbij. Theodor Holman herinnert zich de gebeurtenis als volgt: Het zal 1975, 1976 zijn geweest. Er was veel literair rumoer. Bij De Bezige Bij zou een jongen hebben aangeklopt die vertelde dat hij twee miljoen gulden van zijn vader had geërfd. Die wilde hij aan de Bij geven, maar dan moesten ze wel zijn boeken uitgeven. Die jongen heette Boudewijn Büch. | |
[pagina 123]
| |
Omslag van Boudewijn Büch, Nogal droevige liedjes voor de kleine Gijs door Wim Mol (Amsterdam, De Arbeiderspers, 1976).
We vermoedden dat het wel een pseudoniem zou zijn. (...) Maar Büch bleek gewoon Büch te heten, en dat van die vader? We hoorden er niets over. Wel verscheen bij De Arbeiderspers in 1976 Nogal droevige liedjes voor de kleine Gijs.Ga naar eind5. De jonge Büch kocht zichzelf echter niet binnen bij De Arbeiderspers maar werd geïntroduceerd door H.G.M. Prick, Van Deyssel-kenner en toentertijd conservator van het Haags Letterkundig museum, die hij tijdens zijn studie had leren kennen.Ga naar eind6. In 1975 werd een aantal gedichten van Büch voorgepubliceerd in Maatstaf, het literaire tijdschrift van De Arbeiderspers, en een jaar later verschenen de Nogal droevige liedjes. De eersteling veroorzaakte nogal wat commotie in de pers. Sommige recensenten waren zeer positief,Ga naar eind7. anderen brandden de bundel finaal af. De tweede bundel, De taal als blauw, verging het hetzelfde. Opvallend is dat er op beide bundels door de uitgever vrij hoog werd ingezet: de oplagen waren respectievelijk 1250 en 1350 stuks.Ga naar eind8. Kennelijk wilde de uitgeverij het jonge talent als het ware lanceren. Büch zelf is in 1979 in ieder geval te spreken over het vertrouwen dat de uitgeverij in hem heeft: De Arbeiderspers is wat dat betreft echt een hele goede uitgeverij. Ze hebben nog nooit bezwaar gehad tegen wat ik schreef. Ik weet dat een andere uitgeverij er ontzettend van teruggeschrokken is om mijn eerste bundel uit te geven. Die zei: ik begin er niet aan.Ga naar eind9. Naar aanleiding van zijn eerste bundels beginnen er ‘wilde verhalen’ de ronde te doen. Büch zou een kind hebben gehad dat op vijfjarige leeftijd was overleden. Velen nemen aan dat dit kind ‘de kleine Gijs’ is naar wie de titel van zijn debuutbundel verwijst. Büch zou zelf als kind een seksuele relatie met zijn vader hebben gehad, waardoor - meenden critici, psychiaters en psychologen - | |
[pagina 124]
| |
hij nu pedofiel was geworden. De relatie met zijn vader zou ook de reden geweest zijn waarom hij naar een opvangtehuis werd gestuurd. In zijn eerste roman bij De Arbeiderspers, De blauwe salon: berichten omtrent het wedervaren van een jongeman in het licht gegeven door Lothar G. Mantoya (1981), komen al deze typische Büch-elementen aan de orde: de hoofdpersoon vertelt over zijn verhouding met zijn vader, zijn verblijf in een inrichting, zijn losbandige leven en zijn vroeggestorven zoontje. Met deze roman legde Büch de fundamenten voor de romans die hij in zijn verdere loopbaan zou schrijven. | |
OverstappenIn 1982 kwam Büchs eerste reisbundel Eilanden uit bij uitgeverij Bert Bakker. Wellicht vond de redactie van De Arbeiderspers het boek niet ‘literair’ genoeg voor haar fonds en wees het daarom af. Het daaropvolgende jaar sloeg de redactie echter ook Büchs manuscript Een kleine blonde dood af. Deze vingeroefening voor de latere bestseller De kleine blonde dood verscheen daarom bij de kleine, beginnende uitgeverij Guus Bauer. Waarom Martin Ros en Theo Sontrop, destijds de directeuren bij De Arbeiderspers, dit laatste manuscript weigerden uit te geven, is onbekend. In 1993 zei Büch hier in de NRC zelf over: ‘Het waren toen andere uitgeeftijden. Ik bracht ze een boek en dan zeiden ze prachtig, of niet.’Ga naar eind10. Er veranderde echter veel voor Büch (en andere auteurs) met de komst van Emile Brugman als redacteur bij De Arbeiderspers. Brugman zag wel iets in het manuscript van De kleine blonde dood en in 1985 werd de roman uitgebracht. Het maakte Büch tot een van de best verkochte fondsauteurs van De Arbeiderspers. Door de jaren heen raakten hij en Brugman goed bevriend en werd Brugmans begeleiding een zeer belangrijke factor bij het schrijven van Büch. Dat bleek eens te meer toen er in 1991 een kwestie begon te spelen rond de opvolging van directeur Sontrop bij De Arbeiderspers.Ga naar eind11. De gedoodverfde opvolger binnen de uitgeverij was Brugman, die zelf ook al had aangegeven de functie te willen overnemen. Tot ieders verbazing werd de nieuwe directeur echter niet intern gezocht, maar extern, via een advertentie in kranten en vakbladen. Deze advertentie was de directe aanleiding voor een zeer ongebruikelijke actie van achtentwintig auteurs van De Arbeiderspers, onder wie Büch. Zij stuurden een brief aan de directie van de uitgeverij waarin zij onomwonden mededeelden dat zij Brugman als opvolger van Sontrop wilden zien, en dreigden met een ‘veranderende houding ten opzichte van de uitgeverij’ als hun verzoek niet zou worden ingewilligd. De directie legde de brief echter naast zich neer en benoemde Brugmans enige concurrent, Ronald Dietz, tot nieuwe directeur. Hierop kondigde Brugman zijn vertrek bij de uitgeverij aan. Dietz werd met enige argwaan bekeken omdat hij afkomstig was uit de niet bepaald literaire uitgeverij Wolters-Noordhoff. Het leek De Arbeiderspers echter vooral te gaan om zijn commerciële inzicht; volgens velen een kwaliteit die bibliofiel Brugman tekortkwam. Bovendien werd er gesuggereerd dat Brugman té graag directeur wilde zijn en daardoor de laatste jaren geen goede verstandhouding meer had met Sontrop. Een aantal leden van ‘de bende van achtentwintig’ legde zich uiteindelijk | |
[pagina 125]
| |
Gedicht ‘Bibliotheca Didina et Pinguina’ op de eigen Gronlandea Pers door Boudewijn Büch gedrukt en toegevoegd aan de luxe exemplaren van Een boekenkast op reis, Amsterdam, De Arbeiderspers, 1999.
Portret van Boudewijn Büch voor het omslag van de handelsuitgave van Een boekenkast op reis, Amsterdam, De Arbeiderspers, 1999 (collectie Louis Schouten, foto Rob Decker).
neer bij de keuze van de directie. Hoewel ze teleurgesteld waren dat Brugman vertrok, ging het hun te ver om zelf ook op te stappen bij de uitgeverij waar zij al jaren aan verbonden waren of met veel moeite terecht waren gekomen. Een groot aantal auteurs, onder wie Mensje van Keulen, Cees Nootenboom en Büch, was echter zo verbonden met Brugman dat zij zich wel genoodzaakt zagen om met hem mee te gaan. Büch zei indertijd: Zonder Emile ben ik niks! [...] Als hij niet meer bij De Arbeiderspers zit, heeft het voor mij weinig zin daar nog langer te blijven. Ik vrees dat ik anders de komende vijf jaar geen letter meer inlever.Ga naar eind12. Brugman vond een nieuw onderkomen bij uitgeverij Contact, waarbinnen hij zijn eigen fonds, Atlas, oprichtte. | |
Naar atlas - en weer terugBij Atlas werd Büch meteen een van de belangrijkste schrijvers. Hij kreeg er alle ruimte. Brugman zette zelfs een speciale reeks op voor reisliteratuur, de Eenzaam Eiland Bibliotheek, waarin tussen 1992 en 1995 vier van Büchs eilandenboeken verschenen: Eenzaam, Het IJspaleis, Blauwzee en Leeg en kaal. De populariteit van deze boeken werd vergroot door de tv-uitzendingen van de vara, waarin Büch over de wereld reisde op zoek naar allerlei wetenswaardigheden rond een bepaald thema of een bepaalde persoon. Met Büchs romans ging het echter minder goed bij Atlas. Het bedrog (1993) werd wat lauw ontvangen als een ‘moralistisch boek’ en een ‘aanklacht’Ga naar eind13. tegen de doorgeslagen seksuele vrijheid in de jaren zestig en zeventig. Verder bracht Atlas in 1994 een romanversie uit van de novelle De hel, die vier jaar eerder al | |
[pagina 126]
| |
bij het warenhuis Hema was verschenen. Wellicht schreef Büch minder fictie doordat de samenwerking tussen hem en Brugman minder intensief was geworden - de redacteur was nu immers zelf uitgever -, maar andere factoren speelden ongetwijfeld ook een rol. Uit een tweetal opmerkingen van Büch kunnen we opmaken dat zijn vertrek bij De Arbeiderspers destijds niets te maken had met het bedrijf zelf, maar met de directie van de uitgeverij die volgens hem een verkeerde keuze had gemaakt. Een jaar na zijn vertrek zegt hij nog over De Arbeiderspers: Een begenadigd fonds. Ik ben er ook trots op er vijftien jaar deel van te hebben uitgemaakt. Nu zijn er twee heren, en ik bedoel niet Sontrop, vakkundig bezig met de sloop.Ga naar eind14. Nog een jaar later wordt zijn toon grimmiger, maar blijkt ook des te meer zijn bezorgdheid om het voortbestaan van de uitgeverij: Ik vind het dramatisch dat Sontrop in zijn nadagen zo ver - tot en met de vernietiging van De Arbeiderspers - wil gaan. Het was de beste literaire uitgeverij van Nederland met een unieke sfeer. Het is een ramp wat er nu gebeurt.Ga naar eind15. In 1993 komt het tot een juridische strijd tussen Büch en De Arbeiderspers. Ros en Sontrop hebben dan inmiddels het toneel verlaten en de enig overgebleven stuurman is Dietz. Die legt Büch het vuur na aan de schenen. Ongetwijfeld wil hij een goed verkopende auteur als Büch weer terughalen in zijn fonds en hij maakt daartoe gebruik van diens nog lopende contracten bij De Arbeiderspers. Het gaat om een voorschot van f 5000 dat in 1988 door De Arbeiderspers aan Büch was betaald voor het schrijven van een Boekenwoordenboek.Ga naar eind16. Een dergelijk voorschot is in principe niet terugvorderbaar, maar aangezien Büch het manuscript nooit heeft ingeleverd, meent Dietz het voorschot plus f 500 rente van zijn royalty-uitkering te kunnen inhouden. De schrijver ging hier vanzelfsprekend niet mee akkoord. Het blijft onduidelijk hoe de zaak uiteindelijk afliep, maar wellicht zegt het genoeg dat Büch in 1994 terugkeerde naar De Arbeiderspers om de twintigste druk van De kleine blonde dood te herzien. Waarschijnlijk was de broodnodige financiële zekerheid die zijn oude uitgeverij hem kon bieden hierbij doorslaggevend. Dietz bood hem namelijk een onterugvorderbaar voorschot van f 75.000,Ga naar eind17. een aanbod dat Büch, met zijn dure hobby en vele reizen, nauwelijks kon weerstaan. Met de roman Geestgrond (1995) pakte hij de draad bij De Arbeiderspers weer op. Ook de rechten op zijn reisboeken verhuisden met hem mee terug, omdat de band tussen Brugman en Büch definitief was verbroken.Ga naar eind18. | |
PoëzieDe uitgeefgeschiedenis van de poëzie van Büch is een verhaal apart. Dichten is voor hem de meest persoonlijke vorm van schrijven, vandaar dat hij zich fel verdedigt als het ‘tuig van de richel’Ga naar eind19. (de recensenten) zijn poëzie als amateuristisch afdoet. Bij zijn debuut als dichter waren er een paar letterkundige critici die in hem een groot talent zagen, onder wie PrickGa naar eind20. en Johan Polak, maar | |
[pagina 127]
| |
Boudewijn Büch, ‘Sub Signo Libelli’ uit 1979, verschenen in Wim Crouwel e.a., Het teken van de libel: Sub Signo Libelli, bevattende een bibliografie van de pers najaar 1983 - februari 1999, Amsterdam, De Buitenkant, 1999.
Boudewijn Büch, ‘De Antiquaar’, Sub Signo Libelli, Geesbrug, 1982, geschreven op verzoek van antiquariaat Willem Huijer als nieuwjaarsgeschenk 1982-1983 (collectie Louis Schouten).
verder riep hij voornamelijk negatieve en soms ronduit agressieve reacties op bij journalisten. In een interview in het Leidsch Dagblad uit 1979 deed Büch al een typerende uitspraak: ‘Ik heb nog een hele bundel liggen. Maar ik zie zo op tegen al dat gezeik aan mijn kop.’Ga naar eind21. Een veel gememoreerd voorbeeld van de kritiek op Büchs gedichten is de recensie van Bob Polak in De Haagse Post,Ga naar eind22. waarin Polak de gedichten ‘baarlijke onzin’ noemde. In 1982 verklaarde NRC-columnist/recensent Jan Kuijper dat hij het werk van Büch onbegrijpelijk vond. Dit mondde uit in een soort column-oorlog tussen Büch en Kuijper.Ga naar eind23. Na nog ettelijke soortgelijke conflicten was voor Büch de maat vol. In Het ParoolGa naar eind24. kondigde hij aan dat hij voortaan geen gedichten meer zou publiceren bij de grote uitgeverij De Arbeiderspers, maar alleen nog maar bij kleine onbekende drukkerijtjes. ‘Ik voerde daar indertijd twee redenen voor aan,’ schreef hij in 1990,Ga naar eind25. ‘ik zag er zo langzamerhand de lol niet meer van in mijn hart uit te | |
[pagina 128]
| |
storten in diepgevoelde verzen om vervolgens afgezeken te worden door recensenten en ik had er helemaal geen zin meer in een beleggersobject te worden.’ Met deze laatste opmerking doelde hij op een ander ‘kwaad’ dat zijn poëzie bedreigde: de grote belangstelling van verzamelaars en bibliofielen voor zijn bundels. Al voor hij in 1985 met zijn poëzie ‘ondergronds’ ging om de kritiek te ontduiken, was Büch kind aan huis bij allerlei kleine uitgeverijen en amateur-drukkers die zijn werk vaak in kleine oplagen en met speciale ontwerpen uitgaven. Hij gaf ook veel zelf uit onder schuilnamen als Blue Xmas of The Blue Lavender Press. Ironisch genoeg leek de belangstelling na zijn ‘onderduik’ alleen maar toe te nemen. Büch schreef namelijk meer dan ooit voor zichzelf en voor vrienden, aan wie hij speciale bundels cadeau deed. Makers van deze werkjes waren vaak leden van de Stichting Drukwerk in de Marge, die hij had leren kennen via zijn vriend Ernst Braches, achtereenvolgens conservator bij de Universiteitsbibliotheek van Leiden en bij het Museum Meermanno-Westreenianum/Museum van het Boek en bibliothecaris der Universiteit van Amsterdam. Vooral bij diens private press Plim's Pers en bij Sub Signo Libelli werden regelmatig bundels van Büch gedrukt met ‘lettertypes van exclusieve soorten op handgeschepte papieren’.Ga naar eind26. ‘Meesterdrukker’ Gerrit Kleis van Sub Signo Libelli drukte bijvoorbeeld zelden regels in kleur, maar voor Büch maakte hij een uitzondering in de plaquette Auch ich in Arkadien.Ga naar eind27. Hij schreef in 1999: ‘Boudewijn Büch was toen een van de weinige auteurs met een gemeende belangstelling voor de vormgeving van zijn werk.’Ga naar eind28. Juist doordat de bundels met zoveel zorg en vakmanschap waren gemaakt, werd de vraag ernaar onder verzamelaars erg groot. Aangezien hij zelf als verzamelaar geregeld catalogi van antiquariaten onder ogen kreeg, kwam Büch er al snel achter dat oude bekenden niet schroomden om van de gunstige markt te profiteren. De bundels die hij aan hen cadeau had gedaan, werden voor hoge bedragen verkocht. Vooral dit ‘verraad’ schoot Büch in het verkeerde keelgat: ‘Dat ex-geliefden en ex-vrienden een behoorlijke tweedehands auto konden kopen door een van mijn gezochte bundels, met handgeschreven opdracht, op de markt te gooien, maakt mij ontzettend boos.’Ga naar eind29. Uiteindelijk gaf hij zelf ook wel toe een bepaalde mate van schuld te hebben aan de rage rond zijn zeldzame werkjes - ‘ik heb het altijd leuk gevonden om aan vrienden een speciaal boekje te geven’ - maar hij kan het nog steeds niet verteren dat zijn gedichten verzamelobjecten zijn geworden: Doordat ik niet tegen slechte kritieken kon, ging ik indertijd in de illegaliteit en nu ben ik gezocht. Dat handelaren veel geld aan mij verdienen, vind ik best (daar zijn ze immers voor), maar de moderne bibliofiele ziekte acht ik een angstig verschijnsel.Ga naar eind30. Het gaat de moderne bibliofiel enkel om de exclusiviteit van de bundels, niet om de inhoud, meent Büch. Zijn oplossing is om maar helemaal geen poëzie meer te publiceren. Na Verzamelde gedichten (Atlas, 1995) is er dan ook geen bundel meer van hem verschenen. Een aantal jaren is het op literair gebied helemaal wat stil geweest rond Büch. Uit Een boekenkast op reis (De Arbeiderspers, 1999, Privé-domein) bleek | |
[pagina 129]
| |
Gerrit Kleis (foto Alexandra Verburg).
Boudewijn Büch, Erlkönig 11, Overveen, Plim's Pers, 1982. Verschenen als meegebonden bijlage bij Ernst Braches' Erlkönig ontraadseld. Oplage niet aangegeven (collectie Hans Hafkamp, Amsterdam).
Boudewijn Buch, Het androgyn in ska, Sub Signo Libelli, 1982. Oplage 75 exemplaren gezet uit de ‘Gill sans serif’, waardoor het boek een buitenbeentje in de productie van Sub Signo Libelli is (collectie Hans Hafkamp, Amsterdam).
| |
[pagina 130]
| |
dat zijn contact met Brugman en Kleis was verbroken en dat hij een steeds geïsoleerder leven leidde.Ga naar eind31. Hoewel hij wel columns bleef schrijven, moesten de romans het afleggen tegen de aantrekkingskracht van het theater en de televisie als vormen voor zijn zelfexpressie. Maar ook dat laatste medium leek hem ontnomen te worden toen de vara eind 2000 aankondigde zijn populaire tv-serie De wereld van Boudewijn Büch na 2001 stop te zullen zetten. | |
BesluitAls we Büchs omzwervingen door uitgeversland overzien, lijken er twee factoren te zijn die zijn richting bepalen. De belangrijkste is de noodzaak van het publiceren. Vooral in het begin van zijn carrière maakte het hem blijkbaar niet uit bij welk blad of bij welke uitgeverij hij terechtkwam, als hij er maar zijn verhalen en ideeën kwijt kon zonder te worden tegengewerkt. Zo kon het gebeuren dat hij zonder schroom naar Bauer of andere uitgeverijen ging met manuscripten die bij De Arbeiderspers niet werden geaccepteerd. Dit veranderde - althans wat zijn romans betreft - toen hij bij De Arbeiderpers zijn ideale klankbord vond, Emile Brugman. Bij Sub Signo Libelli had hij een soortgelijke relatie met Gerrit Kleis. Deze mensen begrepen het best hoe en waarom hij wilde schrijven en moedigden hem daarin aan, totdat hij er zelf voor koos om de band met hen te verbreken. Er speelt echter een tweede, veel banalere, maar praktische factor mee: geld. Het is overduidelijk dat Büch naast een literair auteur ook altijd een broodschrijver is geweest, een auteur die puur om de financiële beloning zijn schrijverschap in dienst stelt van allerlei instanties die ogenschijnlijk niets met literatuur te maken hebben. Het doorslaggevende aanbod van Ronald Dietz waardoor hij terugkeerde naar De Arbeiderspers, is er een goed voorbeeld van hoe hij zich ook in zijn literaire loopbaan door geld laat (ver)leiden. Voor een deel is deze hang naar geld wel te verklaren. Zoals gezegd heeft Büch een geld verslindende verzamelwoede en verblijft hij regelmatig in het buitenland. Hij breekt echter ook de ongeschreven wet dat serieuze auteurs alleen voor een ‘hoger doel’ schrijven, zonder daar veel meer aan te verdienen dan roem. De televisie is voor Büch een medium waarmee hij al deze problemen kan omzeilen. Je kunt er snel een groot publiek mee bereiken en er geld aan verdienen zonder dat er literaire critici langs de zijlijn staan met hun oordeel. Jarenlang gebruikte hij dit medium dan ook met succes om uiting te geven aan zijn grote passies: boeken en reizen. Toen de vara besloot om zijn serie stop te zetten leek dan ook even het doek totaal te vallen, maar zijn optreden in het programma Barend en Van Dorp in december 2000 luidde een bescheiden comeback in. In de tweede helft van 2001 deed hij een belangrijk boekje over zichzelf open door een deel van zijn privé-collectie tentoon te stellen in het Natuurmuseum te Rotterdam.Ga naar eind32. Bij die gelegenheid verscheen het boekje Een heel huis vol. Over een natuurwetenschappelijke verzameling. Eerder dat jaar had hij naar aanleiding van de heropening van het Rijksmuseum voor Volkenkunde te Leiden het boek De hele wereld in een vitrinekast: het volkenkundig museum & de rest van de wereld (De Arbeiderspers) gepubliceerd. In het najaar van 2001 stond hij in het theater met een soloprogramma over zijn reizen en in februari | |
[pagina 131]
| |
Boudewijn Büch, Weerzien met Wassenaar, Amstelveen, Uitgeverij amo, 1984. Van dit boek verschenen 250 arabisch genummerde, gebrocheerde exemplaren met de imprint Stichting De Amsterdamse Boekenmarkt; daarnaast verschenen 25 Romeins genummerde, gebonden exemplaren bij Uitgeverij amo. Deze bevatten als losse bijlage het gedicht ‘Weerzien’ (collectie Hans Hafkamp, Amsterdam).
Boudewijn Buch en Peter van Straaten, Openbaar boekbezit. Over verre leeszalen, kille bibliotheken en vergeten pennevoerders, Deventer, Openbare bibliotheek, 1991. Verschenen ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de bibliotheek.
Boudewijn Buch, Een heel huis vol. Over een natuurwetenschappelijke verzameling, Rotterdam, Natuurmuseum, 1991.
2002 zal zijn nieuwe boek over Goethe verschijnen bij De Arbeiderspers. Hoewel er een einde lijkt te zijn gekomen aan zijn rondreis langs de Nederlandse uitgeverijen, is Büch nog lang niet uitgeschreven.
Voor een uitgebreide bibliografie van het werk van Büch verwijs ik naar de bibliografie in Verzamelde gedichten (Atlas, 1995) of de zeer uitgebreide bibliografie op de website www.boudewijnbuch.net. |
|