| |
| |
| |
In gesprek met Gré Drager
Prenthandel ‘De drie torentjes’ in de Gravenstraat te Amsterdam
J.F. Heijbroek en Neeke Fraenkel-Schoorl
Vlak voor de kerst stuurde mevrouw M.E. Drager-de Vos aan haar klanten het bericht dat zij per 31 december 2000 haar zaak aan de Gravenstraat 7 in Amsterdam had opgeheven. In een met de hand geschreven brief vertelde ze: ‘Wij [mijn man en ik] hebben er veel vreugde aan beleefd. Een hobby werd omgezet in een bedrijfje. Wat hebben we veel geleerd van onze klanten. Het was een verrijking van ons leven [...]. Na het overlijden van mijn man [in 1991] ben ik nog tien jaar doorgegaan. Maar het is nu tijd om te stoppen, omdat alles met elkaar me te zwaar wordt.’ Daarmee kwam een einde aan prenthandel ‘De drie torentjes’, die al met al bijna 35 jaar heeft bestaan.
Toen het echtpaar Drager met de zaak begon, was de verwachting dat deze winkel met zo'n twee à drie jaar wel weer uit het straatbeeld zou zijn verdwenen. De thans 78-jarige Margaretha Engelina - ‘zeg maar Gré’ - Drager kwam op elfjarige leeftijd uit Batavia naar Nederland. Haar vader, een ex-kapitein bij de kpm, was in 1934 gepensioneerd. De familie vestigde zich in Heemstede, waar Gré opgroeide.
U hebt in Nederland een opleiding gevolgd?
Ik ging in Haarlem op de middelbare school. Daarna heb ik in Amsterdam een jaar huishoudkunde gedaan. Vervolgens ben ik in Haarlem naar de huishoudschool gegaan en daar heb ik de akte stofversieren gehaald. Dat is fijn handwerken, kantklossen, enz. [Gré is ook lid van Het Kantsalet. Dit is een vereniging van kantliefhebbers - opgericht in 1925 - die kant verzamelen en bestuderen. De door de leden verworven kanten worden aan het Rijksmuseum of aan andere musea in Nederland geschonken]. Ik probeer het oude kant na te klossen, maar dat is een duivels karwei.
Na mijn opleiding ben ik in 1947 gaan lesgeven in Heerlen. Daar heb ik drie jaar gedoceerd aan de middelbare opleiding ‘naaien’, waar ook ‘stof versieren’ op het programma stond. Het was wat moeilijk, want ik gaf les op een katholieke school, terwijl ik zelf protestants was; dus er werd op me gelet. Kwamen de kinderen met zo'n askruisje op hun voorhoofd... wist ik veel van zo'n askruisje. Ik dacht, zal ik zeggen ‘veeg dat er eens af’. Maar ik dacht ‘bemoei je er niet mee, laat maar zitten’. Wat een geluk dat ik niets gezegd heb... want dan ga je de boot in!
Na drie jaar ging u weg uit Heerlen?
Ja, toen leerde ik mijn man kennen in Amsterdam en in 1955 zijn we getrouwd. Hij [Leonardus Alexander Drager (Amsterdam 1916-1991)] werkte op een kantoor van de Koninklijke Hollandsche Lloyd. Hij was zeer geïnteresseerd in grafiek en schilderijen en ging regelmatig naar het Stedelijk en het Rijks. Daar
| |
| |
ben ik door opgevoed. Van huis uit had ik dat niet meegekregen.
Uit wat voor milieu kwam uw man?
Zijn vader was kleermaker, nog van het ouderwetse stempel. Dus zitten in de kleermakerszit. Hij had een eenmansbedrijf. Zijn vrouw hielp hem af en toe met eenvoudige klussen, zoals zomen. Leo werkte
Advertentie van ‘De drie torentjes’, ca. 1970. Particuliere collectie.
als jongen van veertien al bij de Lloyd. Hij moest geld verdienen, want er zat niet veel geld bij de familie Drager. Er waren drie kinderen uit het eerste huwelijk en drie uit het tweede, waarvan er één vroeg gestorven is.
Hoe lang heeft Leo bij de Lloyd gewerkt en wat deed hij er?
Meer dan 35 jaar, maar hij vond het vreselijk. Hij had de uitgaande lading Brazilië in zijn ‘portefeuille’ en daardoor een paar mensen onder zich. Hij sprak Spaans, Frans, Duits, Engels en een beetje Portugees. Gaandeweg leerde hij het vak. Iedere keer moest hij een diploma halen: Frans, Duits en handelscorrespondentie. Spaans en Portugees heeft hij op een cursus gevolgd.
L.A. Drager (1916-1991), die in 1966 samen met zijn vrouw ‘De drie torentjes’ oprichtte. Foto uit de jaren '70. Particuliere collectie.
Wanneer is hij gestopt bij Lloyd?
Omstreeks 1965 is hij eruit gegaan en in 1966 zijn we met de winkel begonnen.
Wat deed u in de tussentijd?
Na Heerlen heb ik tot mijn trouwen les gegeven in Haarlem en daarna was ik huisvrouw. Toen we een jaar getrouwd waren, gaf mijn man al te kennen dat hij het liefst een antiquariaat wilde beginnen. Maar ik vond dat teveel gesjouw en ik had er absoluut geen verstand van. Oude prenten vond hij ook wel leuk. Daarom zijn we - in 1966 - een winkel in grafiek en kunstnijverheid begonnen.
Waar was dat?
In het pand aan de Gravenstraat 7, een zijstraatje van de Nieuwendijk. Het was één van de vele winkeltjes in die straat. We hadden het pand aanvankelijk in huur en later hebben we het gekocht, want de eigenaresse vertrok naar Amerika. Bijna vijfendertig jaar lang hebben we hier gezeten.
| |
| |
Beschrijft u de zaak eens?
Het eerste waar je langs liep, was het kamerscherm. Dat hebben we indertijd daar neergezet omdat we bang waren dat mensen de deur een klein stukje zouden opendoen en hun hand zo naar binnen zouden steken om iets te pikken. Zo'n kamerscherm was bovendien een prachtige uitstalkast, alleen een beetje krakkemikkig. Er viel namelijk nogal eens wat vanaf. In het midden van de zaak stonden enkele standaarden met prenten en tegen de achterwand een Gispentafel met twee Gispen-stoelen en een Gispen-kruk. Rechts een tandartsenkastje met laatjes. Daar zaten topografische prentjes in en twee laatjes met houtgravures zonder tekst, allemaal proefdrukjes, waarschijnlijk voor tijdschriften en boeken, op heel fijn papier. Het vernuft van de mensen om zulke voorstellingen in hout te snijden en daar afdrukken van te maken, is wonderbaarlijk. Het is een ondergewaardeerd medium. Langs de wanden stonden twee of drie kleine ladenkasten waarop prenten waren gelegd. Tegen de kasten met kleine prentjes stonden portefeuilles: één met historieprenten, één met bloemen en vier of vijf portefeuilles met portretten.
Was er boven ook een ruimte waar klanten werden toegelaten?
Vroeger wel. Vanaf het moment dat ik het in mijn eentje moest doen, heb ik dat allemaal naar beneden laten halen. Onze vaste klanten liepen vroeger gewoon naar boven om te kijken of er nog wat bijgekomen was. Een heleboel van de portefeuilles beneden waren samengesteld uit grafiek die in de ladenkasten boven stond.
Wat verkocht u de eerste tijd?
Veel reproducties. We bezochten regelmatig veilingen en gaandeweg zei Leo: je kunt geen reproducties en echte grafiek in één pand verkopen. Want dan denken de mensen: ‘misschien was het toch wel een reproductie die ik gekocht heb’. Dus toen hebben we alle reproducties en kunstnijverheid eruit gedaan. Vanaf ca. 1970 zijn we alleen met originele grafiek verder gegaan.
Wat voor kunstnijverheid had u aanvankelijk in de zaak?
Wij hadden aardewerk van de pottenbakkerij van Lucy Bakker. Koppen en schotels, theepotten, bordjes, vazen en dergelijk soort dingen. We hadden ook veel van Indoor b.v. uit de Paulus Potterstraat en allerlei Scandinavisch aardewerk, zoals Arabia. Het was vrijwel allemaal hedendaagse kunstnijverheid. Kant verkochten we niet. ‘Dat pikt zij allemaal in’, zei mijn man.
U verkocht geen hoeken?
Nee, topografische boeken en dergelijke hadden we niet. Alleen sloopexemplaren die helemaal uit elkaar lagen.
Stonden u en uw man vanaf het begin beiden in de winkel?
Nee, aanvankelijk ben ik weer gaan lesgeven om toch een vast basisinkomen te hebben. In 1971 ben ik daarmee gestopt. Sindsdien konden we goed rondkomen.
| |
| |
De prentenzaak van het het echtpaar Drager in de Gravenstraat 7 te Amsterdam. Particuliere collectie.
Waar vroegen bezoekers van de winkel zoal naar? Verkoopt u ook...? En dan kan ik een scala aan artikelen noemen: slangetjes voor de kraan, kartonnen bordjes, blikopeners, haaientanden, kastpapier, koekoeksklokken, inkt en ga zo maar door. Ooit vroeg iemand: ‘verkoopt u ook de puzzle de Nachtwacht van Rembrandt?’ Maar meestal vroeg men natuurlijk naar artikelen die enigszins bij ons assortiment pasten.
Hoe zag uw klantenkring eruit?
Wij kregen bezoekers, veelal toeristen, uit vrijwel alle landen van de wereld. Ook bekeken soms ‘bekende Amsterdammers’ zoals Simon Carmiggelt en Alexander Pola wat er in de etalage hing. Eens in de zoveel tijd kwam Fabiola [een bekende Amsterdamse verschijning, die als ‘levend kunstwerk’ in allerlei ‘futuristische’ gewaden rondwandelt] in onze straat één van zijn/haar nieuwe creaties laten zien.
De Gravenstraat in de richting van de Nieuwendijk. In het vierde pand rechts - tussen de uithangborden ‘Tunesische specialiteiten’ en ‘Shawarma shop’ - is ‘De drie torentjes’ gevestigd. Foto juni 1986. (Collectie Gemeentearchief, Amsterdam) Fotograaf onbekend.
Wat verkocht u zoal?
Vooral vrije grafiek van Nederlandse en buitenlandse kunstenaars, tekeningen, topografische en historieprenten, portretprenten en bladen op het gebied van de natuurlijke historie. Een aantal jaren lang hadden we een Sneeuwlandschap van Witsen. Af en toe kregen we te horen: ‘Nog steeds die ets van Witsen?’ Toen ontvingen we op een gegeven moment de catalogus van de antiquarenbeurs in Krasnapolsky. Daar stond dezelfde Witsen-ets in voor f 800, -. Bij ons kostte hij al jaren f 425, -. Wij hebben hem toen op een ezeltje in de etalage gezet in de stille hoop dat... En ja hoor, de eerste dag van de beurs verkochten we de prent. En die dame wist ook van de beurs. We verkochten haar ook een kleinere ets van dezelfde kunstenaar. Zo'n drie dagen na de beurs kregen we te horen: ‘U had toch een ets van Witsen in de etalage. Die was eigenlijk toch niet zo duur...’ We konden ook eens een Witsen kopen die vreselijk smerig was. We hebben hem meegenomen naar huis en in de douchebak gelegd en daar probeerden we hem te wassen. Maar oh, wat gebeurde er..., ik hield deze twee punten vast en mijn man de andere twee en daar bleven we mee zitten terwijl de prent nog in het water dreef. We hebben er maar om gelachen. Uiteindelijk is de prent gedroogd en mooi
| |
| |
schoon geworden. De hoekjes zijn er weer netjes aangeplakt en het blad werd uiteindelijk voor de aankoopprijs verkocht. Ooit hadden wij een babyprent van Jan Sluyters in de winkel hangen. Een reusachtige man kwam ervoor langs en zei: ‘Dat ben ik.’ Hij kocht de litho van Sluyters en verdween ermee. We hebben die klant later nooit meer terug gezien. Verder verkochten wij ook regelmatig losse exemplaren of de complete serie van zeven geëtste stadsgezichten van Haarlem door Walter Zeising, die in 1920 in opdracht van de kunsthandelaar J.H. de Bois waren gemaakt.
Walter Zeising, Het Korte Spaarne, 1920. Ets, 113 × 298 mm. Een van de prenten uit de serie Haarlemse stadsgezichten, uitgegeven door J.H. de Bois en gedrukt - in een oplage van 60 exemplaren - bij Enschede. Particuliere collectie.
U verkocht niet alleen prenten van bekende kunstenaars, maar ook bladen over bepaalde onderwerpen waren zeer in trek?
Ja, we hadden veel op onderwerp gesorteerde mappen; enkele thema's waren zeer in zwang. Zo kwam er af en toe een Amerikaan die op zoek was naar prenten met honden. Sommige klanten stelden zeer specifieke vragen, zoals: ‘Hebt u de prenten op grootte gerangschikt?’ Dat was een voor mij volstrekt nieuwe vraag. Nee, antwoordde ik. Ik gaf deze bezoeker een liniaal maar hij vertrok grommend. Een soortgelijk geval met een andere afloop was een oude dame die vroeg: ‘heeft u iets kleurigs voor in een lijst van 29 × 39 cm?’ Ik ging voor haar op zoek gewapend met mijn lineaal. Bij alles riep ze: ‘wat mooi’ en ‘wat heeft u er veel’. Uiteindelijk kocht ze toch een prent voor f 150, -. Een paar weken later kwam ze weer langs met hetzelfde verzoek. Bij de eerste prent riep ze al: ‘Ja, ik zoek niet verder, pakt u hem maar in.’ Passe-partouts sneden we zelf. Inlijsten gebeurde buitenshuis.
Waar en bij wie kocht u in?
We kochten meestal pakketten of lotjes met meer prenten bij De Zon, Mak van Waay, Paul Brandt, Bom, Van Stockum, Van Gendt, Beijers of Bubb Kuyper. En soms hadden we een reuze-koop. Zo kochten we een lot van circa twintig prenten bij De Zon waarin een prachtige Paula Modersohn-Becker zat. Die hebben we zelf gehouden.
Bij Paul Brandt kochten we af en toe voor aanzienlijke bedragen - 3.000 à 4.000 gulden - in. Een pakhuis hadden we niet. Alles werd in ons keukentje op de eerste verdieping op stapels gelegd. Wanneer het veilingseizoen voorbij was, werden de bladen gesorteerd en geprijsd. In 1978 konden we bij Van
| |
| |
Gendt voor f 300, - ruim negenhonderd litho's met tulpen kopen. Jarenlang hebben we die voor f 5, - en later voor f 10, - per stuk verkocht. Leo heeft nog meegemaakt dat ze opraakten.
Bij G.Th. Bom kwamen we regelmatig op dat bovenhuis in de Kerkstraat. Die deur maakte altijd een vreselijk lawaai tijdens de veiling. ‘Moet je die niet eens smeren,’ vroegen wij hem. ‘Nee,’ zei hij, ‘want zo hoor ik ze binnenkomen.’
Kocht u ook losse prenten of eigenlijk alleen lotjes?
Merendeels lotjes. Wij wilden een breed assortiment hebben, maar niet zulke hoge prijzen. Het was Leo's idee dat mensen die weinig geld hebben, ook grafiek moeten kunnen kopen.
Kocht u nooit losse grafiek?
Oh, jawel. Als de prent belangrijk genoeg was voor ons en we konden hem betalen, dan deden we het.
Had u bij de verschillende veilinghuizen een rekening?
Nee, wij rekenden altijd contant af en kochten nooit iets dat we niet onmiddellijk konden betalen. Dus geld lenen deden we niet.
Kocht u ook buiten de landsgrenzen?
We zijn één keer naar Engeland gegaan, maar dat was nogal een gedoe met de douane. Ieder jaar op een vaste tijd gingen we naar Parijs en dan bezochten we altijd zo'n drie à vier adressen. Dat waren Prouté, Michel, Arsène Bonafous-Murat en Serge Bogossian. Als we bij Prouté kwamen, zei hij: ‘Ah, la Hollande.’ Vervolgens haalde hij een mapje met gravures van Amsterdam te voorschijn en die waren soms nog duurder dan bij ons. Leo was gek op Franse grafiek, vooral op die van Maxime Lalanne. We zorgden ervoor dat we rond de kerstdagen in Parijs waren. Net voor oud en nieuw keerden we dan weer terug. Vervolgens belden we enkele klanten op en zeiden: we hebben Bracquemond of we hebben Lalanne... We hoefden niet veel mensen op te bellen, want de meesten wisten wel dat we tussen kerst en oud en nieuw in Parijs waren geweest. Dan kwamen ze gauw even kijken.
Was het grafiek die betrekking had op Nederland?
Soms wel. Dan kochten we litho's met een Volendams onderwerp en die waren we in Holland meteen kwijt. Ik denk bijvoorbeeld aan de prenten van Alexandre Lunois.
Wanneer bent u begonnen met uw jaarlijkse bezoeken aan Parijs?
Ongeveer in 1970. Daarvoor gingen we ook wel naar Brussel en kochten daar op de Grote Zavel. We vonden er bijvoorbeeld een Corot, in een portefeuille met etsen. Leo viste die Corot eruit, hoewel er de naam van Willem de Zwart op geschreven stond. Hij zag direct dat het geen De Zwart was. Bij de verzamelaar dr. Wartena in Weesp, die ons zijn Franse grafiek liet zien, kwamen we erachter dat het een Corot was. Die prent hebben we ook zelf bewaard.
| |
| |
Uw klanten kwamen vermoedelijk ook na de veilingen regelmatig langs?
Jazeker. In de jaren '70 ging alles echter heel anders. Men kocht zonder aarzeling ongesigneerde grafiek. Nu moeten prenten gesigneerd en genummerd zijn, anders heeft de klant er niet veel vertrouwen in.
Wat voor soort vaste klanten had u?
Een vice-president van de rechtbank in Alkmaar, enkele leden van de Amsterdamse Prentkring zoals Wartena en Molster [een gezelschap van 15 à 20 verzamelaars van prenten en tekeningen die met een zekere regelmaat bijeenkomen om elkaars collecties te bekijken; het Rijksprentenkabinet wordt eens per jaar bezocht] en verder Van Eekelen, Van Eeghen, Dave Desjardijn, Johannes Marcus, Erik Ariëns Kappers toen hij nog student was, de handelaren Lemmers, Loose en Becker en enkele museumconservatoren. Het waren allemaal van die aardige mensen. Dan wisten ze dat ik postzegels verzamelde..., kreeg ik ineens een schoenendoos met postzegels. De broers Van den Noort en hun vader, die het boek over de bekende Franse graficus Rodolphe Bresdin heeft geschreven. Ooit namen wij een verzameling prenten van Bresdin in consignatie waarvan wij de waarde niet goed kenden. Vader Van den Noort kocht er één uit en adviseerde ons bij het bepalen van de prijzen. Ook medewerkers van de Atlas van het Gemeentearchief kwamen nu en dan langs.
Verkocht u veel aan instellingen?
Af en toe. Bijvoorbeeld een tekening van de porseleinschilder Sam Schellink aan Het Princessehof in Leeuwarden. Aan het Rijksprentenkabinet verkochten we in 1972 voor f 800, - een collectie van ruim 25 prenten door Maurits van der Valk. Die hadden we ingekocht op de veiling van de artistieke nalatenschap van Dirk Harting. Toen de heer Boon en mevrouw De Hoop Scheffer de prenten kwamen uitzoeken, lieten ze zich ontvallen dat ze het hier net een klein prentenkabinet vonden. Zo'n opmerking deed ons natuurlijk goed.
U was zeer schappelijk met uw prijzen.
Ja, dat heb ik meer gehoord.
Hoe bepaalde u de prijzen?
Als de prenten uit één lot kwamen en van gelijke soort waren, dan deed ik meestal het dubbele plus de btw. Dat wil zeggen wanneer tien prenten gekocht waren voor f 100, -, dan werd de prijs f 20, - per stuk plus btw. Als ze - in mijn ogen - dan nog wat te duur waren, ging ik wat naar beneden. Soms waren er prenten bij in zo'n lot waar je makkelijk f 60, - voor kon vragen, terwijl die bladen gemiddeld volgens onze berekening een tientje per stuk moesten kosten. Als eenmaal van dat lot een paar prenten verkocht waren, dan kon er in bepaalde gevallen nog wel wat vanaf. Bij een goede klant deed ik er ook nog wel eens wat van af als hij/zij twee of drie dingen tegelijk kocht.
Had u achterop prenten een code staan, zoals gangbaar in het antiquariaat?
Ja, dat hadden wij ook. Het eerste cijfer was het jaartal; dus als ik die prent in '85 had gekocht, dan kwam er een vijf te staan. Voor dat jaartal, als ik het blad
| |
| |
bijvoorbeeld bij Paul Brandt had gekocht, een p (de b was al vergeven aan Bom). Dan kwam het lotnummer dat we gekocht hadden. En daarna de maand, bijvoorbeeld een drie voor maart. Dus p 5 8013. Dit codenummer schreven we met potlood op de achterkant. En als we iets verkochten, gumden we het van de prent en schreven het op de doorslag die wij hielden; dus niet op de echte nota. Aan het eind van de maand nam ik mijn schriftjes erbij en kon ik nakijken wat wij voor nr. 801 bij Paul Brandt indertijd hadden betaald. Op een gegeven moment had ik er genoeg van en heb ik al die blaadjes waar ik zo op gezwoegd had, weggegooid. Bij aankoop schreven we het dus in een soort logboek, noteerden het nummer op de prent en bij verkoop werd het weer uitgeschreven. De laatste tien jaar, toen ik er alleen voor stond, vergat ik het nogal eens.
Werd er wel eens in de winkel over die code gesproken?
Ja, je had van die mensen die begonnen te vissen en erover door te zeuren. Zo van: dat is vast... en die p zal wel van Paul Brandt zijn, enz.
Hoe was de verhouding tussen de handelaren onderling?
Dat weet ik eigenlijk niet. Wij hadden heel weinig contact met collega's. Als er iets was in de Nieuwe Kerk kwam Laurentius wel eens kijken. Af en toe kwamen Loose en Lemmers langs.
Kocht u bij hen wel eens wat?
Mijn man is er een keer geweest. Loose had hem uitgenodigd om eens langs te komen. Hij heeft tijdens dat bezoek geloof ik voor f 53, - uitgezocht en daarmee had hij het wel gezien.
Hoe was uw verhouding met grote handelaren zoals Houthakker?
Die hebben we maar één keer ontmoet, maar die kwam nooit bij ons. Ik had altijd het idee dat de grote handelaren ons een stelletje prutsers vonden.
Had u de indruk dat de grote handelaren u op veilingen als ‘dat zaakje van Drager’ beschouwden?
Dat idee heb ik vaak gehad. Leo had niet zo'n minderwaardigheidsgevoel.
Was u lid van een belangenvereniging?
Nee.
Waarom heette uw winkel ‘De drie torentjes’?
Er waren verschillende zaken in de Gravenstraat die De drie... heetten. De belangrijkste was De drie flesjes. Er stonden indertijd twee torentjes op onze gevel. We hebben er toen een bij laten draaien door een timmerman en die hebben we tussen de twee andere laten zetten. Aanvankelijk vonden we het reuze spannend, maar later hechtten we er niet meer zo aan. Maar ja, het stond nu eenmaal in ons stempel met tussen haakjes L.A. Drager. De zaak stond op naam van mijn man. Ik heb de zaak ook onder die naam voortgezet.
| |
| |
Wat was de specialiteit van de zaak?
Vrije grafiek en tekeningen, vooral negentiende- en twintigste-eeuwse bladen. Je moest topografie erbij hebben. Maar dat laatste interesseerde mij niet. Er was wel altijd markt voor en buitenlanders kochten het veel.
Had u met Simon Emmering contact?
Ja, Leo was erg op hem gesteld. Hij was een leuke, spontane, aardige man. Hij had een enorme voorraad. Leo bracht ooit een klant naar Emmering omdat hij dacht dat die wel wat voor hem zou hebben. Leo wilde weer teruggaan naar zijn zaak, maar dat mocht niet van de klant. De volgende dag kwam Emmering langs en legde geld op de tafel en zei: ‘Dat is voor uw bemoeienis.’ Leo zei: ‘Ik ben alleen maar met hem meegelopen.’ ‘Ja, ja’, zei Emmering, ‘aanpakken’.
Kwam Max Israël wel eens kijken?
Die is wel eens geweest, maar hij kocht nooit wat. Het was waarschijnlijk beneden zijn niveau. We kochten wel eens een partij grafiek bij Leo Bisterbosch op de hoek van de St. Luciënsteeg en de Nieuwezijds Voorburgwal.
En Ronald Jansen uit Weesp?
Ja, die kocht, toen hij begon, ook wel eens bij ons.
Waren alle prenten geprijsd en waren er ook klanten die gingen onderhandelen?
Ja, alle prenten waren geprijsd. Onderhandelen was soms erg tegen het zere been.
Viel er te onderhandelen of was dat niet mogelijk?
Op het laatst toch wel. Er waren mensen die kregen vanzelf korting. Over dat onderhandelen werd mijn man vaak erg boos. Hij zei dan: ‘Wat zou u zeggen als uw baas aan het eind van de maand meedeelt, u krijgt 10% minder geld.’ Dan keken de mensen hem zo aan van ‘waar heb je het eigenlijk over?’ Het hoort bij het vak. En als je geen voet bij stuk kunt houden, kun je beter de prenten wat duurder maken.
En collega's?
Die kregen 10% of iets meer. In het begin kwamen er heel veel handelaren uit het oosten des lands; want die konden niet naar al die veilingen en die kochten soms voor twee-, drieduizend gulden om hun voorraad op peil te brengen. Zij kregen dan een behoorlijke korting.
Waren er veel buitenlandse klanten en wat kochten die?
Ja. Johannes Marcus had een Amerikaanse klant die bij hem veel Mesquita-prenten kocht. Die Amerikaan is vermoedelijk naar ons doorverwezen. Hij heeft bij ons Rembrandt-etsen (Amand Durand- of Basandrukken), houtsneden, Art Deco- en Jugendstil-prenten gekocht. We hebben zelfs een Mexicaanse klant gehad. Die had een prentenzaak en kocht soms voor zesduizend gulden ineens.
| |
| |
Waren onder de buitenlanders ook veel toevallige passanten en toeristen?
Het waren vaak mensen die regelmatig terugkwamen. We hadden ooit eens ruim twintig aquarelletjes in een album gekocht, maar wilden ze niet allemaal tegelijk aanbieden. Een buitenlander kocht er één. Een jaar later kwam hij weer: ‘Heeft u nog van die aquarellen?’ Dat hadden wij dus. Hij heeft er zeker vier gekocht.
Het echtpaar Drager in hun winkel aan de Gravenstraat 7 in Amsterdam, 1990. Particuliere collectie.
Hoe zag uw dag eruit?
Zelf zat ik de hele dag in de winkel. Ik arriveerde 's morgens en ging 's avonds weer naar huis. Leo ging er regelmatig op uit en vond ook altijd wel wat. Meestal in de omgeving, de Kalverstraat of zo. Of hij ging naar veilingen of naar de kijkdagen. Op koopavonden waren we ook open. We aten dan een hapje op de eerste verdieping van de winkel. Ik haalde soep bij de Poort van Kleef. De eerste keer sloop ik zo onopvallend mogelijk de winkel uit met het pannetje. Er was namelijk een klant. Riep Leo me na: ‘dag Kniertje’. Ik lachte nog toen ik bij de Nieuwezijds Voorburgwal kwam.
Is het aangenaam om in de Gravenstraat te zitten?
Ja, ik vind van wel. Het is er knus en de populatie is vrij divers. Links en rechts zitten nu coffeeshops. Die zijn er eind jaren '80 gekomen. Bij de één staat blowerij. Soms komen mensen binnen en zeggen: ‘ik ben al bijna high als ik bij jou naar binnen kom’. Nou heb ik zelf een jaar of vijftien geleden een ernstige verkoudheid gehad, dus ik ruik niks. Dat is wel een zegen. Bovendien ben ik wat doof, dus ik hoor ook die vreselijke stampmuziek niet.
Wat was er voor nering toen u begon?
Er was de dassenbar; daar werden dassen en van die pochets verkocht. Aan de andere kant zat juffrouw Annie, die had veel biologische zaken. Het waren aardige winkels en daarom spijt het me nu zo dat er zoveel zaken leeg staan.
Recent is de laatste kledingzaak er verdwenen. Ik hoop dat mijn winkel door een prenthandelaar wordt overgenomen. Er waren drie gegadigden, maar die hebben allen afgehaakt. Nu staat het pand te koop en komt de voorraad te zijner tijd bij een veilinghuis waar wij altijd plezierig inkochten, onder de hamer.
|
|