De Boekenwereld. Jaargang 18
(2001-2002)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Kunsthandel ScheenGa naar eind*
| |
[pagina 3]
| |
ders te kopen. In 1922 had de firma zelfs korte tijd een dependance in die stad op Carlisle Street 5 (vlakbij Soho Square). Pieter A. Scheen, 1956 (Foto A. Dingjan; Particuliere collectie).
Etiket van Kunsthandel P. Scheen. De verkochte schilderijen werden doorlopend genummerd. De administratie van deze zaak is niet teruggevonden (Foto Christie's, Amsterdam).
Briefhoofd van het Engelse filiaal van Pieter Scheen (1874-1952). Vermoedelijk was de zaak maar heel kort gevestigd in Londen (Particuliere collectie).
Zoon Pieter A. Scheen, die niet echt wilde deugen, werd enkele malen van school gestuurd en is uiteindelijk in 1931 als vijftienjarig jongetje enige tijd in de zaak van zijn vader behulpzaam geweest. Tegelijkertijd werkte hij bij een hoedenwinkel en was daarna ondermeer vertegenwoordiger van een metaalgieterij. Bij zijn vader leerde hij het kunsthandelsvak. Daar kwam al snel zijn documenterende aanleg tot uiting. Hij legde zich vooral toe op het verzamelen van gegevens over Nederlandse kunstenaars uit de periode 1750-1850 en het bijeenbrengen van zoveel mogelijk foto's van hun werk, iets dat destijds niet zo gemakkelijk was als tegenwoordig. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, maakte de toen 24-jarige Scheen een dagelijkse gang naar de Koninklijke Bibliotheek, waar hij het kunstenaarslexicon van Thieme/Becker geheel doorwerkte op zoek naar gegevens over de Nederlanders. Zijn uiteindelijke doel was een lexicon samen te stellen van Nederlandse schilders en tekenaars uit de periode 1750-1850. Het zou aanvankelijk in 1944 verschijnen, maar het werd uiteindelijk vlak na de oorlog, in 1946, gepubliceerd en droeg de titel Honderd jaren Nederlandsche schilder- en teekenkunst. De Romantiek met voor- en natijd (1750-1850).Ga naar eind6. In het boek waren ruim 3.000 kunstenaarsbiografieën opgenomen van schilders en tekenaars die na 1750 waren overleden en vóór 1850 geboren. Het telde circa 400 merendeels onbekende illustraties. Scheen hoopte ook over de Belgische schilders uit die periode zo'n lexicon samen te stellen. Maar dat is er - vermoedelijk door tijdgebrek - nooit van gekomen. Voor velen kwam het boek als een volslagen verrassing, zoals blijkt uit een brief uit 1944 van mr. A. Staring aan J. Knoef, destijds de grote kenners op het gebied van respectievelijk de achttiende- en de negentiende-eeuwse kunst in Nederland. Zij vroegen zich af wie die ‘P.A. Scheen’ eigenlijk was en of dit wel een gedegen boek kon worden.Ga naar eind7. Op het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie in Den Haag wist men wel beter. Daar was Scheen, die ook deze instelling frequent bezocht, door waarnemend directeur dr. J.G. van Gelder tijdens de oorlog | |
[pagina 4]
| |
zelfs gevraagd als volontair te willen toetreden tot de staf.Ga naar eind8. Dat is uiteindelijk niet gebeurd. Vermoedelijk enkele jaren voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog begon Pieter A. Scheen een eigen kunsthandel in de Zeestraat vlak naast die van zijn vader. Vanaf 1947 organiseerde hij jaarlijks - en op den duur zelfs tweemaal per jaar - tentoonstellingen waar de aanwinsten van de firma te zien waren.Ga naar eind9. Scheen zocht vooral onbekend werk van de Nederlandse Romantische en Haagse School. Daarbij deinsde hij er niet voor terug totaal ‘nieuwe’ schilders uit de periode 1750-1880 bij het Nederlandse publiek te introduceren. De exposities waren niet alleen in de Zeestraat te zien, maar ook op verschillende locaties in het land, zoals in Amersfoort, Tilburg en Groningen. Bij elke tentoonstelling verscheen een catalogus waarin altijd enkele topstukken werden gereproduceerd. Verder liet hij van alle werken die door zijn handen gingen of die hij op het spoor kwam, door de Haagse fotograaf Dingjan foto's maken. Die afbeeldingen maakten deel uit van het steeds maar groeiende fotoarchief van de firma Scheen, dat langzamerhand bestond uit vele duizenden reproducties. Het diende als werkmateriaal om in geval van twijfel eventuele vervalsingen snel te kunnen ontmaskeren. Scheen ontpopte zich als een onvermoeibaar pleitbezorger van de Nederlandse Romantische School. Hij ging daarin zover, dat hij in 1952 een retrospectieve tentoonstelling van het werk van de toen vrijwel vergeten geniale schilder Wijnand Nuyen organiseerde in de zalen van het Panorama Mesdag.Ga naar eind10. Steeds meer plaats werd op de tentoonstellingen ingeruimd voor kunstwerken van de Haagse School. Niet alleen uit de catalogi, maar ook uit een door de neerlandicus Gerben Colmjon samen met Pieter A. Scheen samengesteld boek over de Haagse School bleek dat het accent van de kunsthandel aan het verschuiven was.Ga naar eind11. Het boek, waarvan de Nederlandse editie in 1950 en de Engelse het jaar daarna verscheen, was volgens Colmjon vooral gebaseerd op de schier onuitputtelijke kennis en herinneringen van Johan Tersteeg (1873-1953), de laatste directeur van de Haagse kunsthandel Boussod, Valadon & Cie (voorheen Goupil & Cie). Alle illustraties waren afkomstig uit de documentatie van Pieter Scheen. Aan het begin van de jaren '50 had Scheen zijn naam gevestigd. In 1951 werd hij door de minister van Onderwijs, Kunsten & Wetenschappen benoemd tot commercieel deskundige van het adviesbureau ‘In- en uitvoer voorwerpen van geschiedenis en kunst’ van de Stichting voor de Kunsthandel. De firma draaide nu zo goed dat kunsthandel Scheen in 1953 een nieuw, nog groter pand kon betrekken op de Zeestraat 50. De klanten van Scheen waren vrijwel uitsluitend Nederlandse particulieren en enkele musea zoals het Haags Gemeentemuseum, het Frans Halsmuseum in Haarlem, het Gemeentemuseum in Arnhem en het Jan Cunenmuseum in Oss. Aan die laatste instelling, die onder leiding stond van A. de Werd (1906-1977), verkocht kunsthandel Scheen in 1957 zeven werken uit de Romantische School, waarbij hij uit erkentelijkheid drie tekeningen van Bosboom cadeau gaf. Zes jaar later leverde hij aan dit zelfde museum een schilderij door Matthijs Maris, Het betoverde kasteel. Aan het Haags Gemeentemuseum verkocht hij niet alleen schilderijen en aquarellen, maar assisteerde hij ten behoeve van de tentoonstelling Meesters van de Haagse School in 1965 ook bij het zoeken | |
[pagina 5]
| |
naar werken die ooit aan buitenlanders waren verkocht. Bij de Nuyen-tentoonstelling in dat museum (in 1977) kon men eveneens terugvallen op de uitstekende documentatie en de betrokkenheid van Pieter A. Scheen. Advertentie van Pieter A. Scheen in The Gazette, Montreal van 3 juni 1975 (Particuliere collectie).
Scheen kocht zijn schilderijen en aquarellen bij Nederlandse particulieren en hij wist ook regelmatig zijn slag te slaan op Nederlandse veilingen. Door zijn goede documentatie kon hij de hand leggen op tal van schilderijen waarvan hij de juiste ‘identiteit’ kende. Zelf bood hij nooit wanneer de werken onder de hamer kwamen.Ga naar eind12. Daarvoor gebruikte hij stromannen, die regelmatig onder eigen naam boden. Ook het veilinghuis was niet op de hoogte van deze werkwijze. Daarmee gaf hij de concurrentie dikwijls het nakijken. Etiket van Kunsthandel Pieter A. Scheen (Particuliere collectie).
Scheen betrok zijn kunstwerken niet alleen uit Nederland maar hij reisde ook regelmatig naar Schotland, Canada en de Verenigde Staten. Rond de eeuwwisseling hadden immers veel Nederlandse kunsthandels zoals A. Preijer, E.J. van Wisselingh & Co en Maison Artz, maar ook diverse Engelse, Schotse, Amerikaanse en Canadese firma's kunstwerken van Nederlandse Romantische en Haagse School-schilders in de Nieuwe Wereld verkocht.Ga naar eind13. In locale kranten plaatste Scheen advertenties waarin hij de ‘hoogste prijzen’ bood voor werken van Bilders, Bosboom, Gabriël, de Marissen, Mauve, Mesdag, Roelofs, Tholen en Weissenbruch. Door zijn acties zijn veel van die ooit geëxporteerde schilderijen en aquarellen weer in Nederlands bezit gekomen. In de jaren '60 en '70 is door toedoen van Scheen een goede markt voor dit werk in ons land ontstaan. De firma Scheen bleef steeds op zoek naar onbekend werk. Maar in de loop van de jaren '70 en '80 raakte de markt wat afgeroomd. In de tussentijd had Scheen ook veel tijd gestoken in een ambitieus project. Van duizenden kunstenaars zocht hij de geboorte- en sterfdata op met de bedoeling een veel uitvoerigere tweede editie te maken van zijn lexicon uit 1946. Weer bewees de onderwijl tot ettelijke duizenden foto's aangegroeide collectie reproducties zijn waarde bij de publicatie in 1969/'70 van het tweedelige Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1950: kunstenaars na 1750 overleden en vóór 1950 geboren. Verschillende foto's werden ook | |
[pagina 6]
| |
gebruikt bij de productie van de jaarlijkse kalenders samengesteld door de firma Scheen. Het Lexicon, uitgegeven in eigen beheer en bekroond met de Buchelius-prijs,Ga naar eind14. was zo'n succes, dat er na verloop van tijd zelfs enkele piraten-edities van zijn verschenen. In september 1975 is directeur Pieter A. Scheen uit de leiding van de kunsthandel getreden. Schoonzoon Joop L. Breeschoten, die vanaf 1969 zijn schoonvader assisteerde, nam toen samen met zijn vrouw Tineke de zaak over. Scheen bleef als adviseur zijn kennis en ervaring in dienst van de zaak stellen. Zijn zoon Pieter Scheen jr. ging de uitgaven van de zaak verzorgen. Hij publiceerde in 1981 in één band het Lexicon Nederlandse Beeldende kunstenaars, 1750-1880, een herziene uitgave van het lexicon van zijn vader uit 1969/1970.Een van de expositiezalen van kunsthandel Pieter A. Scheen op de eerste verdieping aan de achterzijde van het pand Zeestraat 50 in Den Haag, ca. 1985. Boven en naast de tafel enkele werken van W.B. Tholen (Particuliere collectie).
Uit praktische overwegingen worden in dit boek de kunstenaars behandeld die na 1750 zijn overleden en in of vóór 1880 werden geboren. Door het verleggen van de grens van 1950 naar 1880 behoefde geen tijdrovend werk te worden verricht door het bijeenzoeken van personalia van de meest recente kunstenaars.Ga naar eind15. Ook bij de exploitatie van het kunsttijdschrift Tableau was de firma enige tijd min of meer betrokken. Van 1980 tot 1987 adverteerde kunsthandel Pieter A. Scheen op de markante achterpagina van het blad. Ook het boek uit 1982 over Albert Roelofs door Jan Juffermans was een uitgave van ‘kunsthandel P.A. Scheen b.v.’Ga naar eind16. Het werd geen financieel succes. Een boek over W.B. Tholen, waarvoor de afbeeldingen reeds geselecteerd waren, kon daardoor helaas niet meer in productie worden genomen. Daarmee kwam een einde aan de uitgaven van de firma Scheen. Kunsthandel Scheen zou nog zo'n tien jaar blijven bestaan. Het accent lag toen vooral op werken van vertegenwoordigers van de Haagse School en de | |
[pagina 7]
| |
impressionisten. Breeschoten kocht die merendeels in Canada. In 1991 werd de zaak vrij abrupt gesloten en is de hele inboedel, inclusief het reproductieapparaat en de boekerij verkocht aan een Belgische particulier. Breeschoten en zijn vrouw zijn verhuisd naar de Verenigde Staten. P.A. Scheen en zijn echtgenote, Elske van Santen, wonen tegenwoordig in het oosten van ons land en willen niet meer herinnerd worden aan hun kunsthandel van weleer. Beiden leiden een teruggetrokken leven en genieten van de natuur. Scheen publiceerde in 1996 en 1997 twee boekjes met korte verhalen over vogels, vlinders, zwijntjes en eekhoorns.Ga naar eind17. Deze uitgaafjes zijn geïllustreerd door zijn vrouw. In het laatste boekje kon Scheen het niet laten enige herinneringen aan zijn kunsthandelstijd op te halen. Maar het is te betreuren dat deze uitgesproken propagandist van de Romantische en de Haagse School, die zulke grote verdiensten voor de kunstgeschiedenis heeft, zo weinig wil vertellen over zijn werk als kunsthandelaar en documentalist. |
|