De Boekenwereld. Jaargang 17
(2000-2001)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |||||||||||
De weelde in Nederland, of een bibliotheek voor elegante heertjes
| |||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||
des oeuvres de Theätre; - eenige pieces fugitives en kleine brochures, moeten hier en daar op de stoelen en tafel leggen; - van de philosophie moderne meest zulke die met de ziel en den godsdienst spotten. - In de natuurlijke historie Buffon en Linnaeus, om de naamen en de menigte boekdeelen; - dan nog, contes moraux et à rire; jaarlijks almanachs chantants in soorten; Dictionnaires kan men niet missen, vooräl niet, le dictionnaire philosophique en l'esprit de l'Enciclopedië enz. enz. Eindelijk moet men alle verboden boeken ten duursten prijze koopen en die fraaij laaten binden. - In 't verzamelen van plaaten moet men de galantste kiezen, want dit is de nieuwste smaak; eenige airs d'opera en muziekwerken eindigen zulk eene magnifique collectie.Het tweede prozastuk is getiteld ‘Verkort leevensverhaal van den eerw. Pouponville enz. enz. enz’. Deze (fictieve) Pouponville bezat vanaf zijn jeugd ongewoon bevallige eigenschappen en zijn ‘verheven gâven bragten zijne moeder in twijfel of zij dien beminnelijken zoon voor de kerk of voor den schouwburg zou opvoeden’. Het werd de theologie en de ‘angola, l'ecumoire, les bijoux indiscrets, le matinée d'amour en andere regtzinnige boeken, leerden hem zoo veel theölogie als hij nodig had om de harten der dames te winnen’. Wat zijn werkzaamheid op ‘den stoel der waarheid’ betreft, een ‘text uit de wellustigste plaatzen van 't Hoogelied, verschafte eene bevallige inleiding, gevolgd van eene korte redevoering in twee deelen, zoo verrukkend als wonderbaarlijk fraai verklaard’. Er zijn drie preken van hem in handschrift bewaard gebleven, te weten ‘1. Het leeven en de beheering [lees: bekeering] van magdalena [Lukas 8:2-3] met deezen text: hij kusse mij met de kus zijnes monds [Hooglied 1:2]. 2. De samaritaansche vrouw [Johannes 4:1-30], over deeze woorden: hij zal mij in zijne slaapkamer geleiden [Hooglied 1:4]. 3. De overspeelige vrouw [Johannes 8:1-11]: ik kwijne van liefde [Hooglied 2:5, 5:8].’ Na zijn dood werd in zijn huis een gedenkteken opgericht, een marmeren toilettafel, met een graftombe en daarop ‘een gebefte cupido, houdende, in Titelpagina van De weelde in Nederland, met ophelderende aanteekeningen en bijvoegzels, Dordrecht, A. Blussé en Zoon, 1784 (foto en collectie Universiteitsbibliotheek Amsterdam).
| |||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||
de regter hand, la pucelle d'orleans, en in de linker een geestig boek’. Het grafdicht eindigt met de regels: Hij las romans, schreef minnedigten,
En kon ons door een preek, galant van stof, ook stigten.
We hebben hier te maken met ruim twintig boeken (zie verder de Bijlage) die in de achttiende eeuw in Frankrijk werden beschouwd als livres philosophiques, boeken die onder de toonbank werden verkocht vanwege hun ‘libertijnse’ karakter, in die zin dat in die verboden boeken zeer vrije opvattingen over godsdienst, politiek, moraal en seksualiteit werden aangehangen. Met de woorden van Darnton, vanuit het gezichtspunt van de boekverkopers: the seemingly self-evident distinction between pornography and philosophy begins to break down.[...] Liberty and libertinism appear to be linked, and we can find affinities among all the best-sellers in the clandestine catalogues.Ga naar eind3. Over de productie, distributie en consumptie van pornografie (en verboden boeken) zeggen de titels uit De weelde niet zoveel,Ga naar eind4. maar de auteur ervan kende de geciteerde titels in elk geval, al weten we uiteraard niet of hij ze ook in zijn bezit had en of hij ze allemaal had gelezen. Onder meer de omstandigheid dat hij de Traduction de Meursius en L'académie des dames niet heeft herkend als variante titels van hetzelfde werk, maakt dat onwaarschijnlijk. Ik heb nagegaan of de betreffende titels aanwezig waren in de leesbibliotheek van Bakhuyzen in Den Haag uit 1777.Ga naar eind5. Dat is met zeven of acht titels het geval en die waren dus in elk geval vrijelijk beschikbaar (zie Bijlage). Voor een achttal titels die in De weelde worden genoemd, geldt dat ze in Nederland waren verboden, maar twee daarvan (Le pythagore moderne, verboden in 1764, en Emile ou de l'éducation, verboden in 1762) komen niettemin in de leesbibliotheek van Bakhuyzen voor, terwijl de Emile van Rousseau bovendien in 1790-1793 in het Nederlands is vertaald. Het was echter niet het oogmerk van de auteur de lectuur van vrijzinnige boeken te bevorderen, al kon de aangedragen catalogus ongewild wel dat gevolg hebben. De weelde in Nederland is een satire met de bedoeling op amusante wijze de verfransing van de taal, de mode en de levenswijze te gispen. De intentie van de schrijver past daardoor goed in het beeld dat Mijnhardt heeft geschetst van de verklaring die in de achttiende eeuw in de Republiek zelf werd gegeven van de teruggang op economisch, politiek, sociaal en cultureel gebied vergeleken met de Gouden Eeuw. Volgens contemporaine schrijvers werd het verval namelijk veroorzaakt doordat regenten en patriciërs de Franse aristocratische gedragscode overnamen, waaronder het lezen van pornografische boeken. Alleen als de Nederlanders terugkeerden tot hun oude zeden en gewoonten, kon de Republiek hersteld worden in haar vroegere welvaart en luister.Ga naar eind6. | |||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||
Batavus en patriophilusHet ‘Voorberigt’ van De weelde in Nederland is ondertekend: E......, Batavus, 1784. In 1790 verscheen zonder naam of plaats van een uitgever een gedicht dat ook de titel De weelde in Nederland heeft en waarvan het nawoord is ondertekend door ‘Een vriend van het stadhouderschap’ (en niet door ‘Batavus’).Ga naar eind7. De gedichten uit 1784 en 1790 hebben wel dezelfde titel, maar het gaat helemaal niet om dezelfde tekst, hoewel ze op grond van de gelijkluidende titel beide zijn toegeschreven aan de patriot Bernardus Bosch.Ga naar eind8. Het is de tekst uit 1790 die (zonder het nawoord) is opgenomen in de Gedichten van Bosch uit 1803.Ga naar eind9. We moeten dus aannemen dat Bernardus Bosch niet óók de schrijver is van De weelde in Nederland, met ophelderende aanteekeningen en bijvoegzels uit 1784. Wie is dan de ‘Batavus’ van De weelde uit 1784? Tot goed begrip van het vervolg vermeld ik hier al dat De weelde uit 1784 het rijmschema abcb heeft, waarbij de tweede en de vierde regel zeven lettergrepen hebben, steeds met staand rijm. De andere, niet-rijmende regels hebben acht lettergrepen en eindigen met een onbeklemtoonde lettergreep. Aan het begin van De weelde in Nederland (1784) komt een voetnoot voor: ‘Zie het Digtstukje, getiteld: De mode. Onder de spreuk [...]. Uitgegeeven te Amsterdam bij L. van Hulst, in 1781.’ En op pagina 17 schrijft de auteur weer in een voetnoot: De digter van het dichtstukje De mode verschoone mij dat deeze vier regels, woordelijk op pag. 15 van zijn vers te vinden, van hem overgenoomen zijn. Dog alles wel nagaande, zijn wij te goede vrienden zoo in kunst als anders, dan dat hij mij zulks zou kwalijk neemen. De auteur lijkt hier enigszins verhuld te zeggen dat De mode ook van zijn hand is. Inderdaad is in 1781 bij Laurens van Hulst een boekje verschenen, getiteld De mode, dat als motto heeft ‘Ridendo dicere verum quis vetat’ en dat aan het eind is ondertekend door T.Ga naar eind10. De bedoelde vier regels (beginnend met ‘Dat ik zwyge en niet verveele’) komen er inderdaad in voor, zij het niet op pagina 15 maar op pagina 25. Het exemplaar van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde van De mode heeft op de titelpagina de inscriptie met pen: ‘Door den Heere Tieboel’.Ga naar eind11. Het ligt voor de hand hier te denken aan de uitgever Jacobus Tieboel, die van 1762 tot 1784 samen met J. Yntema uitgever was in Amsterdam, onder andere van De Vaderlandsche Letter-oefeningen.Ga naar eind12. Het gedicht heeft blijkens de beginregels hetzelfde rijmschema (abcb) en dezelfde regellengte als De weelde:Ga naar eind13. 'k Zong welëer ten lof der Vryheid,
en hoe ze in dit vry Gewest
Onverhinderd, onverminderd,
op haar' zetel blyft gevest;
‘Batavus’ schrijft op pagina 17 van De weelde (1784) ook nog: 'k Sluit, bijna met de eigen woorden,
(maar verschillende in 't verband
| |||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||
en in rijm), die 'k heb gezongen
in een vers aan Nederland.
In een voetnoot daarbij op pagina 18 lezen we het volgende: In 't laatst des voorigen jaars zond ik aan een vriend een vers, getiteld Nederland, Lierzang, met vrijheid, om zoo 't der druk waardig was, het als dan iemand te geeven. - Eenigen tijd daarna ontving ik eenige gedrukte exemplaren, zonder plaatstekening; zelfs heb ik het tot heden in geene der couranten die ik lees geännonceerd gezien. Dit doet mij denken dat het schaars en weinig bekend is. Die 't bezitten, zullen zien, dat het daar uit overgenoomene veel veranderd, vermeerderd en verbeeterd is. De uit het eerdere gedicht overgenomen maar verbeterde tekst begint dan met de verzen: Waar zijn Neêrlands oude zeden,
waar onze eerste eenvoudigheid?
Toen de aloude Batavieren
maatig leefden, steeds bereid...
Inderdaad is (in 1783) een pamflet gepubliceerd ‘Nederland, lierzang,... Te bekomen te Amsterdam [etc.], by d'Erven Houttuin [etc.]’. De eerste regels luiden: Waar zijn Neêrlands oude zeden,
Waar onze eerste eenvoudigheid,
Toen, vol moeds, en forsch van leden,
Elk Bataver was bereid...
Hier is het rijmschema nog abab, maar in de nieuwe redactie van De weelde is het rijmschema aangepast tot abcb. De lierzang Nederland is aan het slot ondertekend: ‘Patriophilus, E. 1783’.Ga naar eind14. Het boekje heeft inderdaad geen officiële naam en plaats van de uitgever, maar er worden wel enige verkoopadressen vermeld. In het Voorberigt schrijft de auteur (L....., die vanwege een erfeniskwestie in Duitsland verblijft) aan zijn ‘Geagte vriend B.’: ‘Agt gij 't den druk waardig, doe uw zin, ik heb 'er niets tegen.’Ga naar eind15. Er is echter nog een pamflet, getiteld De vryheid, dichtstukje voor m.d.cc.lxxx.iv., waarvan het Voorbericht is ondertekend: ‘E, 8 December 1783, Batavus’, en dat verkrijgbaar was in Amsterdam en elders bij Allart en anderen.Ga naar eind16. Een van de exemplaren van De vryheid van de ub Amsterdam is aan het slot met de pen getekend: ‘J. Tieboel’. Ook dit gedicht heeft goeddeels het rijmschema abcb: Neêrlands Burgers, zints veel' jaaren,
Had een slaapziekte aangetast,
Die hen zorgeloos deedt sluimren;
Ongevoelig voor den last...
Behalve de E. en de auteursaanduiding Batavus vinden we in dit Voorbericht ook weer de aanbeveling aan de geadresseerde (‘Waarde vriend S.’) het | |||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||
gedicht te laten drukken: ‘geef het den Boekverkooper, by wien gy gelogeerd zyt; ik ken hem voor een braaf man, uwe aanbeveeling zal hem genoeg zyn.’ Ook De Weelde van 1784, dat wel een ‘echte’ uitgever heeft, is volgens het Voorberigt niet door de auteur zelf naar de drukker gebracht: 't Was niet ter drukpers geschikt, maar 't aanhoudend verzoek eeniger gens d'un bon gout, die het handschrift laazen, deed hem besluiten het aan een derzelven over te geeven om het te doen drukken. Naast hetzelfde rijmschema hebben we bij De vryheid dus eveneens te maken met een ‘Batavus’ die te E. verblijft en van daaruit via vrienden zijn werk naar de drukpers geleidt, en daarom beschouw ik De mode (1781), Nederland ([1783]), De vryheid ([1783]) en De weelde (1784) als werken van één auteur. De lierzang Nederland is ondertekend door ‘Patriophilus’, een auteursaanduiding die ook voorkomt in andere pamfletten die (vragenderwijs) aan Elie Luzac worden toegeschreven.Ga naar eind17. Een van die pamfletten is getiteld Ridendo dicere verum quis vetat? of Een brief, gevonden op den Leidschen Buitencingel.Ga naar eind18. Het stuk begint met een brief, gedateerd Leiden 18 July 1781, van S.L. aan P.R., aanvankelijk in rijm, met het zo langzamerhand bekende rijmschema abcb: 'k Heb nu reeds verscheide weeken
doorgebragt in Leidens Vest,
Gysbregts Stad, is my te woelig,
wyl 'er niet dan onrust nest.
Gebruikmakend van zijn vertrouwde literaire inkleding laat de auteur weten een ‘gevonde Zamenspraak’ mee te sturen: ‘zy behelst veel waarheid; is die waarheid betreklyk tot byzondere persoonen, zy betreft althans geene der aanzienlyken onzes Lands, dit is genoeg - ergo zy worde gedrukt’. Dan volgt het gevonden Schuitpraatje, tusschen een predikant, koopman, schoolmeester en een boekverkooper, over de thans meest uitkomende schriften en eenige omstandigheden van deezen tijd. Hierin is een curieuze passage gewijd aan De Vaderlandsche Letter-oefeningen. De predikant zegt over de ‘Letteroefeningschryvers’: ‘die Heeren zyn by my verdagt, om dat zy zelden bondig en waar, maar meest partydig schryven’. De boekverkoper zegt weliswaar ‘geen vriend van de uitgevers van dat Maandwerk’ te zijn, maar het oordeel van de predikant is evenzeer partijdig, aangezien in de Letter-oefeningen het werk van sommige predikanten ‘wat sterk en na verdienste gegispt’ wordt; ‘men weet immers, hoe veel beweeging zommige Predikanten voor eenige jaaren by de Regeering maakten over een stukje van den Eerw. Maclaine, 't geen zoo ver ging, dat men de Uitgevers op 't Stadhuis liet ontbieden’. De koopman voegt daar nog aan toe: ‘Evenwel Eerw. Heer, kreegen uwe Collegaas hun zin niet, zy dagten dat de Regeering de Letter-oefeningen zou verbieden, - dit was mis - de Uitgeevers kreegen alleen eene vriendelyke vermaaning.’ Sinds kort weten we dat bovengenoemde Tieboel als mede-uitgever van de Letter-oefeningen in 1778 gewaarschuwd is geen aandacht te besteden aan een boek van Archibald Maclaine over sociniaanse opvattingen.Ga naar eind19. Tieboel moet dus haast wel de auteur zijn van Ridendo dicere verum quis vetat. | |||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||
Door de betreffende boekjes ter hand te nemen heb ik geprobeerd allerlei ‘losse’ toeschrijvingen te bevestigen of van de hand te wijzen. Op grond van het gebruik van dezelfde pseudoniemen (Batavus of Patriophilus), dezelfde verstechnische vormgeving, dezelfde literaire inkleding en de onderlinge verwijzingen zijn er vijf werken die aan dezelfde auteur moeten worden toegekend: Ridendo dicere verum quis vetat? ([1781]), De mode (1781), Nederland ([1783]), De vryheid ([1783]) en De weelde (1784). De mode en De vryheid zijn al toegeschreven aan Tieboel, voor Ridendo [...] is hij ook de meest waarschijnlijke kandidaat, dus kan Jacobus Tieboel met zoveel zekerheid als in dit soort situaties bereikt kan worden, gelden als de auteur van de vijf bovengenoemde geschriften. Tieboel bediende zich waarschijnlijk van de schuilnamen Batavus en Patriophilus omdat hij als mede-uitgever van De Vaderlandsche Letter-oefeningen een neutrale positie wilde innemen. Een veel later pamfletje kan mogelijk ook nog aan Tieboel worden toegeschreven: Aan de Nederlanders, uit [1815], ondertekend: T.Ga naar eind20. Aanvankelijk meende ik dat een andere kandidaat ook sterke papieren had. Bij zijn beschrijving van nóg een geschrift, ondertekend met Patriophilus, de Lijkzang op het overlijden van 's lands glori, te Amsterdam zonder uitgeversnaam uitgegeven in [1781], heeft Knuttel vermeld: ‘Le Francq en Berkhey vermoedt dat Huisinga de dichter is’.Ga naar eind21. Bedoeld is Pieter Huisinga Bakker (1713-1801), auteur van drie bundels Poëzy (1773-1790). Bovendien was hij de schrijver van De godsdienst zonder bygeloof, bevattende het geloof der deïsten.Ga naar eind22. Maar bij raadpleging van zijn Poëzy blijkt dat daarin noch de Lijkzang noch een van de andere hierboven genoemde werken voorkomt.Ga naar eind23. Bovendien heeft de Lijkzang een actuele politieke aanleiding, de nederlagen aan het begin van de vierde Engelse oorlog (1780-1784), wat bij de hierboven behandelde vijf verwante boekjes niet het geval is. Daarbij is het rijmschema abab en ontbreekt hier de literaire inkleding. Afgezien van het pseudoniem Patriophilus kan ik dus geen verwantschap zien tussen de Lijkzang en dit ‘vijftal’. Weliswaar zegt Van der Aa dat er van Huisinga Bakker nog ‘onderscheidene losse dichtstukken met en zonder zijnen naam’ bestaan,Ga naar eind24. en de Lijkzang kan wel een van de stukken zonder zijn naam zijn, maar het ‘vijftal’ behoort naar mijn mening niet tot de pennevruchten van Huisinga Bakker.Ga naar eind25. | |||||||||||
Nederlandse liefhebberij-uitgeversVolgens Mijnhardt werden in de tweede helft van de achttiende eeuw erotisch-vrijmoedige werken steeds meer zonder vermelding van de naam van de uitgever gepubliceerd.Ga naar eind26. Een bevestiging van die anonimiteit kan gevonden worden in Leeven en character-schets van een voornaam boekhandelaar,Ga naar eind27. met wie de Amsterdamse boekverkoper J.B. Elwe is bedoeld: Onze Held, die wy voortaan de Heer E**** zullen noemen, had nu de vryheid om eenige Werken, welke hy ook wilde, met zyn Ed. naam onder aan de Tytel, in 't licht te doen verschynen, gelyk hy ook werkelyk deed, laatende echter als nog zyn naam 'er onder van daan, uit oorzaak dat de meeste Werkjes die hy liet drukken zeer galant waren, ja somwylen zeer Godde- | |||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||
loos; wat schaadt het? volgens het eens aangenomen systeem van de Heer E****, als het maar voordeel geeft. Inderdaad kunnen er bij mijn weten bij de boeken die Elwe onder zijn eigen naam heeft uitgegeven, geen galante of goddeloze werkjes worden aangetroffen. Ten tijde van de Franse inlijving werd er effectief opgetreden tegen de verspreiding van scandaleuze plaatjes en boeken: in een pamflet uit 1814 heeft de Amsterdamse boekverkoper Moolenijzer uit de doeken gedaan hoe hij in 1802 of 1803 ‘op eene verkoping van ongebondene boeken, een Varia’ had aangekocht.Ga naar eind28. Hij trof daarin aan: onder anderen, eenige voluptueuse liefhebberij-plaatjes en bijschriften; twee daar van verbeeldende Pijgmalion en Priapus - ook een stukje, een ordinair druk-vel groot, getitelt: ‘de schuldelose der Natuur’ - nog was hier bijgevoegd een lied, tot opschrift hebbende: ‘Batseba’. Zonder te vermoeden dat dit ‘enige kwade of zede-bedervende gevolgen kon hebben’ had hij hiervan in 1809 en 1813 exemplaren verkocht aan de boekverkoper H. van der Reijden te Schiedam en Rotterdam. Daardoor was Moolenijzer in aanraking met de politie gekomen, waarna hij zich vooral zou beklagen over de toneelschrijver en politie-ambtenaar C.A. van Ray,Ga naar eind29. die hem eerder al bedrogen zou hebben als colporteur van een bij intekening te verschijnen plaatwerk en hem in 1811 onheus bejegend had toen hij Levensgeschiedenis van wijle den vermaerde dichter Mr. P. Boddaert, benevens zijne Poëtische en prozaïsche portefeuille had willen uitgeven. Dat bevat weliswaar ook erotische verzen,Ga naar eind30. maar het ging toen vooral om het volgende versje daaruit: Zeg eens, gij mannen van verstand,
Waarom van de Amsterdamsche krant,
Van de Levensgeschiedenis en erotische portefeuille van den vermaarden poëet Mr. Pieter Boddaert, waardoor de Amsterdamse boekverkoper Moolenijzer in moeilijkheden kwam, verscheen in 1869 nog een vijfde druk (foto en collectie Universiteits-bibliotheek Amsterdam).
| |||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||
Zo dra wij Agttien Hondert schréven,
Het Leeuwen-paar is weg-gebléven?
Waarop Boddaert (ex tempore) antwoordde:
Dat is, om dat wij, niet in schijn,
Slegts kaal geschoren Fransche Schapen zijn.
De zaak met de geschriften van Boddaert is met een sisser afgelopen, maar voor de levering van de Varia aan Van der Reijden werd Moolenijzer tot een maand gevangenstraf veroordeeld. Ook Van der Reijden heeft omstandig verslag gedaan van zijn wederwaardigheden.Ga naar eind31. Nadat de ‘liefhebberij boekjens’ van Moolenijzer bij hem thuis waren gevonden, werd hij zes weken in voorarrest opgesloten en na het proces nog vijf dagen in het tuchthuis. Bij het proces voerde hij ter verdediging aan: dat ik dezelven niet verkogt had, maar dat zij op een stoel gevonden waren, en niet in de Winkel, dat ik nog [=noch] drukker of uitgever er van was. Ook zijn advocaat bediende zich volgens Van der Reijden van soortgelijke argumenten: dat men hier zelfs Kaartjes uit gaf voor meisjes van Plasier, en wanneer men bij die meisjes kwam, daar zag men de gelijkenis van den Verloren Zoon aan de want hangen, dat men in de Neurenburger winkels ook publiek Snuifdoozen verkogt, daar een man met een Ezelinne te doen heeft, en meerder gelijken zake enz.Ga naar eind32. Pamflet waarin de boekverkoper Moolenijzer verslag deed van zijn wederwaardigheden in de Franse tijd (foto en collectie Koninklijke Bibliotheek, Den Haag).
Pamflet waarin de boekverkoper Van der Reyden zich beklaagde over zijn rampspoed in de Franse tijd (foto en collectie Koninklijke Bibliotheek, Den Haag).
| |||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||
In de eerste decennia na de Franse tijd is obscene lectuur bibliografisch niet of nauwelijks naspeurbaar. In de catalogus van de leesbibliotheek van H. Bakhuyzen uit 1777 lijken ook onder de Nederlandse titels nogal wat ‘philosophische’ boeken voorhanden. Ik noem hier twee titels: Kweekschool van Jonge Jufferen. Amst. 1758Ga naar eind33. en Wonderbaare geschiedenis van een Geryfelyke Juffrouw met de Heer N.N. 1747.Ga naar eind34. Maar in de catalogus van de Haagse leesbibliotheek van A. Bakhuizen uit [1824] is dat soort titels niet te vinden.Ga naar eind35. Zelfs al waren ze voor ‘liefhebbers’ nog heimelijk beschikbaar, dan is dat toch een heel verschil met de ‘openheid’ van een halve eeuw eerder. Terwijl in de tweede helft van de achttiende eeuw de Republiek verscheurd werd door de tegenstellingen tussen de Oranjegezinden en de patriotten, ontstond er onder koning Willem 1 een sterk nationaal gevoel, al heeft het Koninkrijk der Nederlanden in de negentiende eeuw niet meer de invloedrijke positie bereikt die de Republiek in de zeventiende eeuw had. Ook was er zeker niet meer zo'n sterke verfransing van de cultuur. De verheerlijking van het familie- en huiselijk leven heeft er volgens Mijnhardt toe geleid dat openlijke uitingen van seksualiteit vanaf de tweede helft van de achttiende werden uitgebannen. De omstandigheid dat pornografie in de eerste helft van de negentiende eeuw zo onzichtbaar is, kan daarnaast mede zijn veroorzaakt doordat in die tijd de wetgeving op dit punt duidelijker was vastgelegd en voor het hele Koninkrijk gold, in plaats van zoals voor die tijd veelal alleen op lokaal of gewestelijk niveau. Moolenijzer en Van der Reijden, beiden godvrezende mannen, werden veroordeeld op grond van art. 287 van het Napoleontische Wetboek van het strafregt (Code pénal), dat ook na de Franse tijd tot 1886 zou blijven gelden.Ga naar eind36. Daarin werd het verspreiden van teksten of prenten, ‘strijdig met de goede zeden’, strafbaar gesteld. Bovendien was het uitgeven van drukwerk zonder vermelding van de naam van de schrijver of uitgever verboden (art. 283), en dat zal bij de Varia van Moolenijzer wel het geval zijn geweest (zoals ook bij Elwe). Moolenijzer speelde natuurlijk wel een beetje de vermoorde onschuld toen hij uitriep: Medepligtig gehouden te worden, aan het verspreiden van stukken, die verdervend zijn voor deugd en goede zeden:! - Dit denkbeeld was voor mij onverdraaglijk. - Maar het is goed denkbaar dat hij in de door hem verkochte erotica niet veel kwaad zag en dan doet zich het bekende probleem voor dat de normen omtrent de zedelijkheid in de loop van de tijd kunnen veranderen en naar omstandigheid en individueel oordeel kunnen verschillen. | |||||||||||
BijlageVoor de identificatie van de genoemde titels heb ik eerst de recente checklist van Darnton over clandestiene literatuur in Frankrijk geraadpleegdGa naar eind37. en, als de titel daarin niet was te vinden, vervolgens de bekende bibliografie van erotische literatuur van Jules Gray.Ga naar eind38. | |||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||
Titelpagina van L'académie des Dames (ca. 1775-1776).
L'académie des Dames verscheen ook onder de titel Le meursius françois, ou entretiens galans d'Aloysia (1782).
| |||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||
Titelpagina van Thérèse philosophe (1764).
Titelpagina van een andere druk van Thérèse philosophe (1783).
| |||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||
Titelpagina van Voltaires La Pucelle d'Orléans, dat volgens de boekverkoper Van der Reijden door de Fransen zelf werd ingevoerd.
Titelpagina van La foutro-manie (1780).
|
|