De Boekenwereld. Jaargang 15
(1998-1999)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 226]
| |
Bij de voorplaat
Op een door Willem van Mieris (1662-1747) geschilderd portret, linksonder gesigneerd en gedateerd 1696, staat een volwassen man van middelbare leeftijd afgebeeld, wiens identiteit tot nu toe niet bekend was.Ga naar eind1. Hij is gekleed in een kastanjebruine kamerjapon - een ‘Japonsche rock’ - van zijde, of, gezien de iets minder fijne plooival, wellicht satijn.Ga naar eind2. Om zijn hals heeft hij een jabot geknoopt. Hij draagt een donkere, opstaande pruik, zoals tegen het eind van de zeventiende eeuw mode was. Zijn linkerarm rust op een tweetal in perkament gebonden boeken die op een houten tafelblad liggen. In zijn
| |
[pagina 227]
| |
vervaardigd; de Weesper Minerva dateert uit de tweede helft van de achttiende eeuw. Het afgebeelde wapenstempel vertoont dan ook zeer sterke overeenkomsten met de staande Minerva, die op de Leidse prijsboeken voorkomt.Ga naar eind4. Deze uitkomst ligt wel voor de hand. Zeker tot ver in de achttiende eeuw was het gebruikelijk dat gewone particulieren zich voor een portret wendden tot een schilder uit de eigen woonplaats tenzij men zich wilde laten schilderen door een bijzondere beroemdheid of een verre verwant of oude bekende. Omstreeks 1700 was er een aantal goede portretschilders in Den Haag werkzaam, zoals Jan de Baen, Constantijn Netscher en Jan Vollevens, terwijl een inwoner van Weesp zich zonder twijfel in het nabijgelegen Amsterdam zou hebben laten portretteren. Aan de hand van bewaard gebleven Leidse prijsboeken is een goede beschrijving mogelijk van het stempel met Minerva, dat tot ca. 1823 in gebruik is geweest. Bovendien is het geelkoperen plaatstempel zelf ook bewaard gebleven.Ga naar eind5. De afdruk van het stempel toont Minerva met in haar rechterhand een lans met een neerhangende, golvende wimpel. Met haar linkerhand houdt zij haar schild vast, waarop het Leidse stadswapen - twee schuingekruiste sleutels - is afgebeeld. Bij haar rechtervoet staat de aan haar gewijde uil, met uitslaande vleugels. Het geheel rust op een rechtlijnige ondergrond met de vermelding ‘lugd bata’, de afkorting voor Lugdunum Batavorum, de verlatijnste naam voor Leiden. Blijkens een vermelding in de handgeschreven Instructie voor de rector, onder het hoofdstuk ‘Promotiën, Prijsen etc.’, bestond dit stempel al in 1692: de boekbinder Joannes Verbessel betaalde aan de erfgenamen van Jacobus Voorn drie ducatons ‘voor de kopere plaaten, op welke de Pallas der stad Leyden gegraveert is, met welke de banden der prysen gewoon zijn versiert te worden’.Ga naar eind6. Bij vergelijking van dit stempel met het stempel op het schilderij ziet men al met het blote oog de treffende gelijkenis: de lans, de wimpel, het uiltje met uitslaande vleugels en, in zijn algemeenheid, de contouren. Met een vergrootglas is de gelijkenis nog scherper waar te nemen. Omdat het stempel in die tijd uitsluitend voor prijsboeken van de Latijnse school in Leiden werd gebruikt, moet de conclusie luiden dat het afgebeelde boek niets anders kan zijn dan een Leids prijsboek. Deze identificatie wordt nog eens ondersteund door de sluitlintjes. Sluitlintjes zijn altijd een typisch uiterlijk kenmerk van het prijsboek geweest. Veelal waren deze van zijde en olijfkleurig. Maar het was in veel steden ook gebruikelijk dat, naast het stadswapen op beide platten, de sluitlintjes twee kleuren hadden die ontleend waren aan het stadswapen. Ze werden dan alternerend
Detail van de vorige afbeelding: de Leidse prijsboeken.
geplaatst zodat elk plat en elke strik de beide kleuren laat zien, bijvoorbeeld op het voorplat het bovenste lint rood en het onderste wit en op het achterplat het bovenste wit en het onderste rood. De ongestrikte sluitlintjes op het schilderij zijn nadrukkelijk roze/rood en wit weergegeven en alternerend geplaatst: het zijn de kleuren van het Leidse stadswapen. De rode kleur komt bovendien ook nog terug op de snede van het bovenste boek, die rood gemarmerd of gespikkeld is, een gewoonte die men bijna uitsluitend tot ver in de negentiende eeuw bij Leidse prijsboeken aantreft. Ook het onderste boek blijkt een prijsboek te zijn. Hiervan is weliswaar alleen een gedeelte van een plat zichtbaar, maar ook hier zijn weer een blindgestempeld dubbellijns kader, hoekstempeltjes in goud en een stukje van een wit sluitlintje nadrukkelijk in beeld gebracht. Van het gecentreerde wapenstempel is slechts een klein gedeelte zichtbaar: het bovenste gedeelte van de pluim op Minerva's helm. Het is dus eveneens het achterplat van een prijsboek en de witte sluitlinten bevinden zich bij de twee boeken op dezelfde plaatsen. Het enige aspect van de boekband dat niet geheel natuurgetrouw lijkt te zijn weergegeven, is de gladde rug van het onderste boek. Gewoonlijk waren op de ruggen van de Leidse prijsboeken door middel van horizontale lijnstempeling ca. vijf rugvakken aangebracht die dan doorgaans met een bloemmotiefje zijn bestempeld. Wél is de kneep van de rug | |
[pagina 228]
| |
Prijsboek Leiden, bevattend: Frontinus, Stratagemata, ed. F. Oudendorp, Leiden 1731 (collectie en foto Koninklijke Bibliotheek, Den Haag, sign. 1774 D 119 [= 535 H 1]).
duidelijk in beeld gebracht en daarmee de typerende bindwijze voor het in perkament gebonden prijsboek. Het is een z.g. ‘splitselband’, waarbij het boekblok door middel van doorgehaalde riempjes aan de perkamenten band was bevestigd.
Welke deftige Leidse burger heeft zich door Willem van Mieris laten portretteren met de twee prijsboeken als die geraffineerde sleutels verwijzen naar zijn beroep of zijn levensomstandigheden? Dat iemand zich met zijn ruim 25 à 30 jaar eerder gewonnen schoolprijzen - bovendien nog in een gloednieuwe staat - zou laten afbeelden, is ondenkbaar. De oplossing lijkt daarom niet moeilijk. De prijsboeken waarnaar de man wijst, zijn een verwijzing naar zijn beroep. Hij is degene die als enige in Leiden deze boeken mocht uitdelen: de rector van de Latijnse school te Leiden. Gezien de datering van het schilderij, 1696, moet het gaan om dr. Lucas van Rijp (1647-1716), die het rectoraat van de Latijnse school in de periode 1685-1716 bekleedde.Ga naar eind7. Hij staat hier dus op bijna vijftigjarige leeftijd afgebeeld in zijn ‘Japonsche rok’. Het is bekend dat hij als rector de gewoonte had om deze informele, slechts binnenshuis te dragen kleding zowel thuis als op school te dragen.Ga naar eind8. Het schoolreglement van 1706 bepaalde nadrukkelijk dat het alleen aan de rector toegestaan was met een kamerjapon op school te verschijnen: Neque ulli praeter rectorem, qui domi suae versatur, conveniat accedere togato, ut discipulis praeeant eosque moneant ne cacoethes invadat universos et singulos incompte prodeundi in publicum.Ga naar eind9. De vertaling van dit voorschrift luidde in de Instructie voor de rector. ‘De Rector alleen, die in zijn huis is, en niemand anders mag en voegt het ongekleed of met een japon in de schoolen te koomen, opdat men den leerlingen wel voorgaa, en dezelve waarschuwe, opdat niet allen en een ijder zich aan de kwaade gewoonte van ongekleed te voorschijn te koomen gewennen moogen.’Ga naar eind10. Met uitzondering van de rector mochten dus de conrector en overige praeceptores (leraren) niet ‘ongekleed’, lees: informeel gekleed, op school komen. Zij moesten immers het goede voorbeeld geven. Er zal ook een goede praktische reden geweest zijn, waarom het alleen de rector was toegestaan togatus (met een japon) op school te komen. De rectorswoning, te betreden via het fraaie poortje aan de Pieterskerkgracht, was direct verbonden met het uit 1599 daterende (nog bestaande) schoolgebouw op de hoek van de Lokhorststraat en de Schoolsteeg. Als rector hield hij bovendien kostleerlingen, zodat een geregelde gang van huis naar school en vice versa voor hem niet door kledingvoorschriften werd belemmerd.Ga naar eind11. Hoewel de kamerjas in de dagelijkse praktijk een kenmerkend attribuut en zelfs een privilege was van Lucas van Rijp, kan zij hier echter niet als doorslaggevend element in de identificatie van het portret worden beschouwd. Vele kooplieden, regenten, intellectuelen en kunstenaars lieten zich in deze modieuze, comfortabele kleding afbeelden alsof zij thuis of in hun tuin waren. Onder Leidse studenten waren de Japonse rokken in de eerste decennia van de achttiende eeuw al zo gewoon dat men ze niet alleen buitenshuis, maar zelfs naar officiële gelegenheden droeg. In 1725 was het nodig dat de Senaat van de universiteit het hen verbood om de lustrumviering in habitu asiatico (in Aziatische kledij) in de kerk bij te wonen. Dergelijke verboden kwamen ook later in de eeuw nog regelmatig voor.Ga naar eind12. Tenslotte is het nog interessant te weten welke inhoud men zich bij de afgebeelde prijsboeken zou kunnen voorstellen. In dit verband staat ons een belangwekkende bron ter beschikking: het Particulier Grootboek van de Leidse boekverkopers Lucht- | |
[pagina 229]
| |
mans, een unieke bron voor de kennis van de boekhandel in de achttiende eeuw.Ga naar eind13. Van elke particuliere klant die bij Luchtmans op rekening kocht, werd hierin zijn debetrekening bijgehouden. Dit Particulier Grootboek loopt over de periode 1702-1836. Vanaf 1704 komen er ook de rekeningen in voor met betrekking tot de leverantie van prijsboeken voor de Latijnse school. Zo bestelde rector Van Rijp ieder halfjaar 19 of 20 boeken, waarvan drie in folio-, drie in quarto- en de overige in octavo-formaat. De boeken werden gebonden en verguld, d.w.z. goudgestempeld, geleverd. Het waren tekstuitgaven van klassieke schrijvers zoals Curtius Rufus, Phaedrus, Plautus, Suetonius en Terentius, voorzien van geleerde aantekeningen, de zogenaamde edities cum notis variorum. Deze edities waren bezorgd door vooraanstaande klassiek-filologen zoals P. Burmannus, J.G. Graevius en vader en zoon Gronovius. Uit het Particulier Grootboek blijkt verder dat in de loop van de achttiende eeuw ook rectoren van Latijnse scholen uit andere steden bij Luchtmans hun prijsboeken bestelden. Zijn firma moet in die tijd dan ook een belangrijke distributeur van prijsboeken zijn geweest. De vele boekenveilingen die tijdens de achttiende eeuw in Leiden plaatsvonden, zullen er zeker toe hebben bijgedragen dat Luchtmans voortdurend over een voldoende voorraad toonaangevende tekstuitgaven der auctores classici kon beschikken om zijn klanten de verlangde aantallen prijsboeken te kunnen leveren.Ga naar eind14. Een onderscheid tussen een ‘nieuw’ boek en een ‘oud’ exemplaar (in de zin dat het reeds in omloop was geweest: ‘tweedehands’ in positieve zin) speelde hierbij toen geen wezenlijke rol van betekenis. Het kwam later zelfs wel voor dat een boek dat ooit als prijsboek dienst had gedaan, ten behoeve van een andere Latijnse school herbonden werd.Ga naar eind15. Het is in dit verband dan ook een misvatting te menen dat veelal moeilijk verkoopbare winkeldochters als prijsboeken werden uitgereikt. Zo dit al het geval was, dan gebeurde dit pas in de negentiende eeuw. Luchtmans kon desgewenst ook voor het bindwerk zorg dragen. Uit vergelijkend onderzoek naar de stempels die naast het wapenstempel werden gebruikt, blijkt dat Leiden het centrum moet zijn geweest voor het bindwerk van prijsboeken voor de scholen in Alkmaar, Brielle, Gouda, Harderwijk, Heusden, Nijmegen, Schiedam en soms zelfs 's-Gravenhage.Ga naar eind16. |
|