| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Cor Docter, Grossiers in Moord & Doodslag. Veelschrijvers in Nederland en Vlaanderen, Amsterdam, Meulenhoff-M, 1997, 208 blz., geïll., ISBN 902905431X. f29,90.
‘Schrijvers per strekkende meter’ worden ze wel genoemd, de veelschrijvers die er hun hand niet voor omdraaien 10.000 woorden per etmaal neer te pennen. Meest gebruikte woorden: ‘bloed’, ‘wraak’, ‘avontuur’ en natuurlijk ‘moord’ en ‘brand’. Dat het resultaat van een dergelijke ijver niet noodzakelijkerwijs tot een filosofisch standaardwerk leidt, zal men hen niet kwalijk nemen. Wat veelschrijvers drijft, is ook geen innerlijke noodzaak, geen schrijfdrift of uitingsdrang, maar heel gewoon een financieel tekort. Dat leert althans Grossiers in Moord & Doodslag van Cor Docter, verschenen bij Meulenhoffs detective-imprint. Zijn boek ziet er dientengevolge net zo pulp-achtig uit als de detectives (want bouquetreeks-pulp komt niet aan bod) die hij behandelt. Schreeuwerig omslag, met voorop een wervende kreet ‘Het verhaal achter de Verboden Vruchten van de populaire misdaadroman’ en achterop een greep uit de inhoud. Maar het zou jammer zijn als liefhebbers van eigentijdse boekgeschiedenis deze uitgave niet zouden opmerken omdat de boekverkoper het op het verkeerde plankje heeft neergezet. Want hoewel het genre sinds jaar en dag door de kritiek wordt genegeerd, ontwikkelt het zich dankzij zijn efemere karakter tot een steeds geliefder verzamelobject. En efemeer is het oeuvre van de veelschrijvers zeker. Een boek over deze lectuur in Nederland bestond nog niet.
Docter laat zijn verhaal beginnen bij middeleeuwse volksvertellingen waarin dieren schelmenstreken uithalen. Ook picareske romans, straatliederen, processtukken en eigenlijk alles wat naar sensatie riekte, kunnen als voorlopers van het misdaadgenre worden gezien. Voor Nederland moet het Geïllustreerd Politienieuws dat vanaf 1873 in Amsterdam verscheen, een doorbraak zijn geweest. Hierin werden waar gebeurde voorvallen met bloedstollende details flink aangezet. Maar de bloeitijd van het genre ligt toch in de twintigste eeuw, waarbij Docter aantekent dat de televisie tegenwoordig een geduchte concurrent is. Volgens Docter danken strips als die van Alfred Mazure over detective Dick Bos hun succes aan het feit dat lezers al ver voor de introductie van de televisie steeds ‘visueler ingesteld’ raakten. Lezers wilden weinig tekst en veel plaatjes. Dick Bos ontstond in de oorlogsjaren. De nationaal-socialisten probeerden zowel Mazure als striptekenaar Henk Backer tot propagandawerk over te halen, maar dat lukte niet. Meer succes hadden zij bij uitgeverij Opbouw, waar voor dit doel ‘De Drie-Stuivers-Roman’-reeks in het leven geroepen werd, waarin detective Philip Raack het opnam tegen gitzwart afgeschilderde joodse en communistische schurken.
Tussen 1945 en 1950 verschenen diverse spotgoedkope detectiveseries op krantenpapier die na lezing vermoedelijk bij het oud papier zijn beland. De Pygmeeënserie en de Kabouterserie lieten al in de naam blijken dat ze vanwege de papierschaarste een extra klein formaat hadden. Cryptisch is de opmerking van Docter dat een tijdlang het beeldromanformaat (tijdschriftachtig dus) in trek was, ‘want door de dikte leek het al gauw meer dan het was’. Veelal werden de hap-slik-weg boekjes door één en dezelfde auteur geschreven onder verschillende pseudoniemen. Recordhouder was H.N. van der Voort (1900-1982) die zich van 24 pseudoniemen bediende. Elk pseudoniem stond voor een genre, dat uiteenliep van algemene detectives onder de naam Edward Multon, tot erotica onder de naam Tsjang Wei Foe. Kennelijk wist hij zijn pseudoniemen goed verborgen te houden, want een van die erotische werkjes werd door Elsevier gezien als verkapte propaganda van Chinese communisten. H.N van der Voort is de schrijver van zeker vierhonderd titels. Life imitates art, moet hij gedacht hebben, als hij zich op feestjes aandiende in de uitdossing van een maffiabaas of zeerover. Ook thuis verkleedde hij zich wel eens in een passend kostuum om in de juiste stemming te komen. Sommige veelschrijvers hebben hun geheimen mee in het graf genomen. Achter K. Ramba, Diabolo, Roel Sperwer, Arent van Horst en Mysticus ging een zekere Paul Ernst schuil, van wie niets meer bekend is dan dat nog in 1982 werk van hem herdrukt werd. Bekender was de auteur van de vier deeltjes in de Thriller-serie (1946-1947), die zich Fjodor Klondyke noemde. Omdat het hier
| |
| |
L.J. Jordaan, ‘Het gestoelte der eere. Minister Colijn naar “Algemeene Zaken”’. Spotprent in De Groene Amsterdammer van juli 1937 met het commentaar ‘De collega's doen het werk, Colijn neemt er met een Lord Lister zijn gemak van’ (foto uit besproken boek).
om Willem Frederik Hermans gaat, is de prijs van de boekjes inmiddels gestegen van 0,25 cent tot zo'n f3000,- per stuk.
Dat pseudoniemen bij veelschrijvers in trek waren, geeft aan hoezeer het genre in een kwade reuk stond. Minister-president Colijn heeft het geweten, toen hij zich in een onbewaakt moment had laten ontvallen dat hij in de trein graag een verhaal van Lord Lister las. Prompt verscheen een spotprent in De Groene Amsterdammer. ‘Lord Lister’ moet voor de oorlog een begrip geweest zijn. De triomftocht van dit personage begon in Berlijn in 1907, op het toneel. Kurt Matull had onder de titel Lord Lister, genaamd Raffles, de Grote Onbekende een toneelstuk geschreven, waarvan het succes hem tot een boekenreeks inspireerde. Na 110 afleveringen, die vertaald werden in onder meer het Nederlands, hield Matull ermee op. De Nederlandse lezers konden er geen genoeg van krijgen zodat de Nederlandse uitgever (waarvan Docter de naam niet noemt) naarstig zocht naar een opvolger. Na enige proefnemingen werd tenslotte in de persoon van Felix Hageman een waardige opvolger gevonden. ‘Ik schreef ze zoals ik bananen at en een schoon flanelletje aantrok’, zei deze in 1938 in een interview, en dat was de juiste techniek. Het verzinnen van de intrige kostte hem een kwartier, en in exact tien uur dicteerde hij aan een typiste de complete aflevering. Al ver voor de oorlog werd er een Lord Lister-vereniging van enthousiaste lezers opgericht, en nog steeds bestaat de Lord Lister Klub, die onvermoeibaar verder zoekt naar bewijzen van Hagemans schrijfdrift. Want zelfs toen hij al volslagen blind en doof was, bleef Hageman met hulp van zijn
| |
| |
vrouw publiceren ‘met name voor andere gehandicapten’, schrijft Cor Docter raadselachtig. Het is een van de vele passages in het boek die vragen oproepen.
De manier waarop Cor Docter zijn boek geschreven heeft verraadt zijn afkomst. Docter is zelf namelijk ook veelschrijver van detectives en thrillers, en Grossiers in Moord & Doodslag laat zich lezen als een specimen van die lectuur. Het voordeel daarvan is duidelijk: het boek leest als een trein. Maar jammer is wel dat je bij het lezen vaak het gevoel hebt dat de systematiek ontbreekt en dat er veel wordt afgeraffeld. Alleen met veel goodwill kun je nog aanvoelen dat er een chronologische opzet aan het boek ten grondslag ligt. En aan definities of terrein afbakenen, doet Docter niet. Het boek bevat een goede literatuuropgave en een namenlijst van de belangrijkste behandelde auteurs, maar géén register. Ook voetnoten ontbreken, zodat niet duidelijk wordt op welke bronnen Docter zijn soms spectaculaire verhaal baseert. Zo vertelt hij in zijn hoofdstuk ‘voorgeschiedenis’ over een zeventiende-eeuwse geestelijke (wie?) die het recht had verworven om de laatste woorden en bekentenissen van terdoodveroordeelden te publiceren, ‘wat hem een ongehoorde bijverdienste opleverde’. Exit de geestelijke. In een spannende detective kan met deze informatie worden volstaan, maar hier niet. Een veelschrijver schrijft ook wel eens te weinig.
Lisa Kuitert
| |
Lisa Kuitert, Het uiterlijk behang. Reeksen in de Nederlandse literatuur 1945-1996. Amsterdam, De Bezige Bij, 1997, 387 blz., ISBN 902343658X. f50,-.
‘De revolutie in het taalvermogen werd niet veroorzaakt door vocale uitingen - de ware oorzaak ligt in de geordende reeksen en de regels die deze beheersen. [...] Taal staat of valt met reeksen’, schrijft William H. Calvin in zijn fascinerende boek over de oorsprong van aarde en mens: De rivier die tegen de berg opstroomt (1990). Voor het ontstaan en de ontwikkeling van de mens zijn reeksen buitengewoon bepalend geweest. Voor de literatuur kennelijk ook. Lisa Kuitert weet dat als geen ander, want zij publiceerde in 1993 al haar hecht doortimmerde studie over literaire reeksen uit de tweede helft van de negentiende eeuw, Het ene boek in vele delen. In opdracht van uitgeverij De Bezige Bij heeft zij nu literaire reeksen van de afgelopen vijftig jaar onder de loep genomen. Dat resulteerde in een aangename wandeling langs de verschillende verschijningsvormen waarmee uitgevers hun literaire series aan de man trachtten te brengen. Heel toepasselijk kreeg het boek dan ook de vorm mee van een serie en werden de vijf afzonderlijke delen op verschillende wijze gebonden en in een kleurrijke cassette met ontwerp van Jan Cremer gepresenteerd.
Kuitert koos als invalshoek de vorm van de reeksen, maar had tevens oog voor maatschappelijke en culturele ontwikkelingen. Zij demonstreert in een soepel leesbare stijl hoe gevarieerd de uitwerking van literaire series kan zijn en dat levert een aantal opmerkelijke bevindingen op. In het algemeen kiezen uitgevers voor reeksen, omdat die gezichtsbepalend zijn en de herkenbaarheid vergroten. Soms krijgen ze een grote symboolwaarde zoals de gerenommeerde reeksen van Privé-Domein (De Arbeiderspers), de Russische Bibliotheek (Van Oorschot) of de serie van Atheneum-Polak & Van Gennep. Bovendien kunnen debutanten, net als bij de literaire tijdschriften overigens, nogal eens worden geholpen als ze in een reeks worden gelanceerd. Kuitert betoogt dat zonder reeksen de Zestigers, de Raster- en Revisor-auteurs veel minder succes zouden hebben gehad.
Het eerste deel voert de lezer naar de wereld van het gebonden boek, dat vanaf 1945 tot aan 1960 allesoverheersend op de boekenmarkt aanwezig was. Gebonden betekende in de ogen van het publiek ‘tijdloos’ en ‘een kostbare investering’ en vrijwel iedere uitgever had wel een gebonden literaire reeks in zijn fonds. Maar in de jaren tachtig verandert de houding van de kopers. Steeds meer mensen keerden zich toen van het gebonden boek af, omdat dit werd geassocieerd met ‘een nogal behoudende instelling’, zoals uit een onderzoek van het kvgo bleek.
Het verhaal over de pockets, dat in deel twee aan bod komt, is eigenlijk al genoegzaam bekend, maar in serieverband valt er toch weer iets nieuws over te zeggen. Het was uitgeverij Het Spectrum die met de Prisma-reeks voor een echte doorbraak
| |
| |
Omslag van de prospectus uit 1964 voor de Winkler Prins Stichting, een boekenclub door Elsevier opgericht in 1951 (foto uit besproken boek).
zorgde. ‘Een Prismaatje kopen’ werd jarenlang een bekend begrip. Aan de wieg van deze geschiedenis stond Bomans' bekende Erik of Het klein insectenboek. Belangrijkste culturele ontwikkeling was wel dat pockets vooral jongeren aanspraken en ervoor zorgden dat de boekhandel veranderde van ‘een gewijde tempel van rust’ in ‘een van leven gonzend bedrijf’, zoals Kuitert een boekverkoper laat zeggen. De bloemlezing met avant-gardepoëzie, Nieuwe griffels/schone leien, uit 1954 zorgde volgens tijdgenoot Simon Vinkenoog voor een definitieve acceptatie van de Vijftigers.
Soms verkocht een boek in pocketuitvoering zelfs beter dan in gebonden versie. Dat was het geval met De Metsiers van Hugo Claus. In de gebonden uitvoering van de Vlaamse uitgeverij Manteau bleef het boek zelfs na een fikse prijsdaling nog onverkoopbaar, terwijl het als Bezige Bij-pocket de winkel uit vloog. Andersom was ook mogelijk. De gebonden variant van de Homerus-uitgave van Atheneum-Polak & Van Gennep liep als een trein, maar de paperback bleek niet te slijten. In de jaren zeventig vielen de pocket-series uit de gratie, omdat ze synoniem waren geworden voor massaconsumptie.
Deel drie gaat over omnibussen en boekenclubs, een onderwerp dat strikt genomen buiten het bestek van de reeksen valt. Gelukkig zijn ze wel opgenomen, want over de geschiedenis van deze fenomenen is veel minder bekend dan over die van de pockets. In de omnibussen huisden voornamelijk de vertellers. In de jaren zestig kon de lezer kiezen voor De Grote Vier-omnibus, waarin romans van Antoon Coolen, Willy Corsari, Johan Fabricius en Jan Mens waren opgenomen. Hierover is een tv-interview bewaard gebleven, waarin Willem Frederik Hermans de directeur van de Arbeiderspers, H. van Kuilenburg, aan de tand voelt. De laatste ontpopte zich in het beruchte vraaggesprek als een ‘a-culturele partijbons die in een auto met chauffeur rondrijdt’, zoals Het Parool hem in 1962 beschreef. Er werd echter geen omnibus minder om verkocht. Kuitert toont aan dat de
| |
| |
Prospectus uit 1961 voor de Elsevier Pockets (foto uit besproken boek).
term omnibus later als een vies woord beschouwd wordt, omdat het overgrote deel ervan gevuld wordt met detectives, doktersromans, ‘Konsaliks’ e.d. ‘Hogere literatuur stopte je daar niet’, noteert de schrijfster uit de mond van voormalig Bezige Bijdirecteur Wim Schouten. De klad kwam pas in de omnibussenverkoop nadat De Arbeiderspers door een fusie in 1971 haar legertje trouwe colporteurs kwijtraakte en de verkoop van de dikke pillen in elkaar zakte als een lekgeprikte luchtballon. Toch wordt de omnibus met zijn ‘veel-voor-weinig-imago’ in uitgeverskringen nog steeds gezien als het middel om een populair publiek te bereiken. Recent werd werk van onder anderen Kees van Kooten en Adriaan van Dis in een omnibus bijgezet. Die omnibus-revival schrijft Kuitert toe aan een gebruikelijk fenomeen in het boekenvak: als de wind uit de zeilen van het succes is gehaald, volgt een windstille periode en na verloop van tijd wordt het weer nieuw leven ingeblazen. Boeken zijn net zo gevoelig voor trends als mode.
Ook de boekenclub stond op gespannen voet met de literatuur. De oorzaak hiervoor was dat de clubs aanvankelijk hun literaire karakter verspeelden door leden te werven met premies zoals droogkappen en reiskoffers en van dat beeld zijn ze later nooit meer losgekomen. Daarbij stuitte Kuitert op een opvallende eigenschap die wel vaker bij het lezen van literatuur opduikt: het snob-appeal van de lezer. Mensen willen zich graag bij het kiezen en kopen van boeken onderscheiden van niet-lezers. En ja, wat voor eer valt er nu te behalen bij de aanschaf van bijvoorbeeld Mulisch' De ontdekking van de hemel in een boekenclub?
Als laatste ontwikkeling in de literaire series beschrijft Kuitert de paperback, in uitvoering iets groter en luxueuzer dan een pocket. Mede dankzij hun modern en jeugdig imago werden ze met veel succes op de markt gebracht. Een eerste roman kon probleemloos als paperback worden uitgegeven. De geschiedenis van de Literaire Reuzenpocket is wat dat betreft fenomenaal. Het eerste succes boekte Harry Mulisch met zijn roman Het stenen bruidsbed. De sensationeelste Reuzenpocket van de jaren zestig was wel Ik Jan Cremer, die ondanks de bergen kritiek toch in twee jaar een ongekende oplage van bijna 200.000 exemplaren bereikte. Andere uitgevers roken de winst en volgden met onder meer Jan Wolkers (Meulenhoff) en Bob den Uyl en Cornelis Bastiaan Vaandrager (Nijgh & van Ditmar). Net als pockets een ware rage onder jongeren ontketenden, zo grepen de volwassenen massaal naar de paperback.
Toch zijn het vooral de jongeren die als lezers van de toekomst enorm van belang zijn. Daarom is het jammer dat Kuitert min of meer voorbijgaat aan een verschijnsel als Bulkboeken die jaarlijks door abonnement in serieverband worden aangeboden aan middelbare scholieren. Wel toont ze zich van haar zure kant als ze zich afvraagt of het wel boeken genoemd mogen worden. Wat dat betreft had ze de boekenclubs helemaal buiten beschouwing moeten laten. Er klinkt iets van ‘vroeger was alles beter’ door in Kuiterts opmerking dat de scholier pas door speciale acties en onder dwang van de literatuurlijst tot lezen wordt gebracht. In de jaren vijftig en zestig werden pockets
| |
| |
meer gezien als ‘cult’-boeken. Die literatuurlijst bestaat echter al heel lang en is waarschijnlijk zo oud als het literatuuronderwijs zelf. Dat boeken niet meer als cult worden beschouwd, maar op scholen gewoon uit eigener beweging voor het plezier worden gelezen, beantwoordt wellicht meer aan de intentie (voorzover je daarvan kunt spreken) van literatuur. Voor de scholier met de kleine beurs is de vorm dan ondergeschikt aan het doel waarmee hij leest.
Kuitert bewijst met haar boek over de literaire reeksen met name de grilligheid van de verschillende boekvormen en hun onverwachte uitwerkingen. Veel aspecten spelen een rol bij het slagen van een literair initiatief, maar het onverwachte element blijft altijd aanwezig. Als er echt wetmatigheden in het literaire proces te ontdekken waren, zou iedere uitgever die omzetten in een succesformule. Maar daarvoor kent het boekenvak te veel verrassingen, zoals in Het uiterlijk behang dan ook zo boeiend wordt beschreven.
Gerard Groeneveld
|
|