| |
| |
| |
Berichten
Grafisch verzet
‘In het bijzonder denken wij aan de drukkers, deze prachtige dappere kerels, die mede van het zwaarste en gevaarlijkste werk te verrichten hadden en ons nooit in de steek lieten.’ Met deze plechtige woorden, afkomstig uit het bevrijdingsnummer 1945 van Vrij Nederland, eindigt het Kerstnummer Grafisch Nederland 1994 dat het grafisch verzet gedurende de Tweede Wereldoorlog tot onderwerp heeft. Deze keuze is - met de komende 50ste bevrijdingsdag - misschien niet zo origineel, maar niettemin een goede. Waarom? Omdat over het grafisch verzet door grafici - precies dit is het thema van dit Kerstnummer - wel degelijk iets nieuws valt te melden. Uiteraard schrijft Lou de Jong in zijn magnum opus uitgebreid over allerlei vormen van grafisch verzet, maar daarbij richt hij zich vooral op verzetsgroepen rond bekendere personen, zoals Gerrit van der Veen, Frans Duwaer en Eduard Veterman. Het vele werk van de ‘gewone’ grafici komt slechts globaal aan de orde. In dl. 7, tweede helft, mei '43 - juni '44 (P- 714) schrijft de geschiedschrijver des vaderlands: ‘Op het werk van die falsificatiegroepen komen wij in dit hoofdstuk nog terug maar wij willen hier reeds onderstrepen dat het uiteraard alleen verricht kon worden dank zij de hulp van drukkerijen, cliché-inrichtingen en stempelfabrieken. Landelijk gezien hebben honderden van die ondernemingen een onontbeerlijke medewerking verleend.’
Wie - ter aanvulling op De Jong dus - een indruk wil krijgen van de moeizame omstandigheden waaronder talloze grafici hun illegale werk verrichtten, moet beslist dit Kerstnummer lezen. Interessant met name is het hoofdstuk ‘Interviews en ervaringen’, waarin een aantal oudere grafici uitgebreid verslag doet van hun wederwaardigheden tijdens de oorlog. De meesten vertellen opvallend laconiek en relativerend over hun gevaarlijke werk. Voor Th.M. Pordon was het ‘Een geweldig avontuur. Achteraf. Omdat ik geen naweeën had.’ Nu heeft Pordon ook vreselijk mazzel gehad. Hij drukte o.m. het Signalementenblad waarin namen van verraders en collaborateurs werden gepubliceerd. De Amsterdamse drukker werd op heterdaad betrapt: hij was nog bezig het zetsel op te ruimen, toen de SD zijn drukkerij binnenviel. Toch werd hij na zes we- ken vrij gelaten. Pordon overleefde de oorlog.
G.H. Laverman had geen geluk. Zijn machinezetterij werd gebruikt voor illegaal
Het drukken van valse persoonsbewijzen (foto Violette Cornelius).
zetwerk. Dat werd steeds in naamloze houten kistjes vervoerd. Per abuis gebruikte een medewerker op een dag een kistje met naam. Het werd Laverman fataal: anderhalve maand voor de bevrijding stierf hij in concentratiekamp Buchenwald. Ook S.J.P. Bakker maakte de bevrijding niet meer mee. De drukker van Trouw en Vrij Nederland werd in januari 1945 gefusilleerd. In stug verzet 1940-45· Herinneringen van grafici, zoals de titel van dit Kerstnummer luidt, bevat een lijst van ruim 70 grafici die door illegaal grafisch werk zijn omgekomen. Het is een indrukwekkend geheel van boekbinders, clichémakers, drukkers, stempelmakers, typografen en zetters.
Het door F. Boersma bekwaam verzorgde gedeelte met interviews en ervaringen wordt voorafgegaan en afgesloten door twee bijdragen van dezelfde auteur, respectievelijk een informatieve inleiding op de interviews en een epiloog. Boersma wijst er in zijn inleiding op dat het grafische bedrijf in die dagen van hoogdruk en lood eigenlijk volkomen ongeschikt was voor illegaal werk: alles was (lood) zwaar, plomp, lawaaiig en arbeidsintensief. Van even snel iets doen, kon geen sprake zijn. De risico's die men liep, waren dus groot. Maar grafische vaardigheden boden soms ook een uitkomst. In zijn epiloog vertelt Boersma een sterk verhaal over de ontwerper H.J. Aalderink die een geslaagd rookgordijn legde door aan al zijn kennissen een verhuisbericht te sturen waarop hij zichzelf met een koffer afbeeldde. ‘Hans Aalderink is vertrokken’ stond erop en op de koffer: ‘naar Duitsland’. Hij dook vervolgens onder en zette ongestoord zijn illegale grafisch werk voort.
Naast het verhaal van Boersma staat een
| |
| |
overbodig calendarium inzake de periode 1933-1945- De energie die daarin is gestoken, had men beter kunnen investeren in bijschriften. Want die ontbreken volkomen in deze even prachtig als uitbundig geïllustreerde uitgave. Zoiets kan eigenlijk niet in een historische publikatie die een leemte wil opvullen. De openingsbijdrage van het Kerstnummer is van de hand van de pershistoricus Joan Hemels. Het is een nogal verbrokkeld verhaal waarin Hemels het fenomeen van illegaal drukwerk in een historische context probeert te plaatsen.
Aan de vormgeving en grafische verzorging van het Kerstnummer Grafisch Nederland wordt altijd veel zorg geschonken. De nummers bieden naast lees- dan ook veel kijkplezier. Grafische hoogstandjes worden niet geschuwd. Wie bijvoorbeeld vervalste zegels voor persoonsbewijzen wil zien, vindt ze in dit Kerstnummer. Maar er gaat ook wel eens iets mis. Zo moest de tekst van een aantal pagina's van dit Kerstnummer op een apart vel bijgeleverd worden, omdat deze in de oorspronkelijke vorm niet leesbaar zijn. Verder viel mij op dat de kleurendruk hier en daar opvallend ongelijkmatig is.
Het van een register voorziene Kerstnummer Grafisch Nederland 1994 (In stug verzet 1940-45. Herinneringen van grafici) is een uitgave van het KVGO te Amstelveen en kost f 79,- (excl. 6% BTW).
Theo Bijvoet
| |
Humoristisch- satirische woordenboeken in Nederland
Een studie die nog niet geschreven is, maar die het verdient ooit geschreven te worden, is een geschiedenis van het woordenboek in Nederland. De auteur die zich bij uitstek aandient is natuurlijk NRC Handelsblad-redacteur Ewoud Sanders, die een paar jaar geleden al een geschiedenis van de Prisma-woordenboeken het licht deed zien. Sedertdien heeft hij ook het stof van een aantal oude, curieuze woordenboeken afgeblazen. Zo maakte hij in 1993 in opdracht van de Bijenkorf met Woorden van de duivel ‘Een bloemlezing uit het enige verboden Nederlandse woordenboek’, te weten Adriaan Koerbaghs Een Bloemhof van allerley lieflijkheyd [...]. Ter gelegenheid van de jaarwisseling 1994-1995 schreef hij, tezamen met Nop Maas, voor Uitgeverij Van Dale Lexicografie het boekje Vrouw, zie ook Hemel en Hel. Humoristisch-satirische woordenboeken in Nederland in de 18de en 19de eeuw. Het eerste satirische woordenboek verscheen in afleveringen tussen 1759 en 1761 en was, hoewel de titel Zinryk en schertzend woordenboek luidde, eigenlijk geen woordenboek, aangezien het geen alfabetische ordening kent en geen taalkundige informatie bevat. Wel echter vormen bepaalde woorden het uitgangspunt voor satirische verhandelingen. Het Zinryk en schertzend woordenboek was gebaseerd op het werk van G.W. Rabener. Diens Proeve van een register der zaken verscheen een jaar na afsluiting van het Zinryk en schertzend woordenboek in een Nederlandse bewerking. Het betreft hier een register op een (fictief) manuscript, waarbij de steekwoorden steeds een typering van de inhoud van het manuscript geven. De boekenliefhebber die zich dit boekje had aangeschaft, zal zich wel even hoofdschuddend hebben verbaasd over zoveel domheid toen hij het lemma ‘Bibliotheek’ opsloeg: ‘Is eene soort van Tapijten [= behang], [pagina] 15. Een Duitsche Graaf vordert zes ellen Boeken, om een kamer te vullen.’ Geïnspireerd door Rabener publiceerde Befje Wolff in 1771 in het
tijdschrift De Rhapsodist anoniem een Register zonder boek. Een jaar later verscheen bij J. Kok te Amsterdam het Satirisch woorden-boek, waarin niet de boekenkoper het ontgelden moet, maar de boekverkoper. Sanders en Maas vatten wat tegen hen wordt ingebracht als volgt samen: ‘Hebben die een titel die goed verkoopt, dan plaatsen ze meteen een advertentie voor een vergelijkbaar boek; of ze beweren een boek te hebben uitgebracht dat de bestseller bestrijdt of ondersteunt “schoon het wel 25 Jaar voorheen op zolder geleegen heeft”.’ Hierna zou het tot een kwart eeuw duren voor er weer een satirisch woordenboek verscheen. In 17971798 publiceerde A. Fokke Simonsz. zijn Proeve van een ironisch comiesch woordenboek,
dat in de daarop volgende decennia verschillende keren herdrukt werd. Een aantal negentiende- eeuwse satirische woordenboeken verscheen in tijdschriften zoals De Tijdspiegel, De Criticus, Asmodée en vooral het Humoristisch Album. In het laatstgenoemde tijdschrift verscheen in 1869 in vervolgafleveringen de Nieuwe dictionnaire voor vreemde woorden, waarin ondermeer het lemma ‘Bibliotheek (Lees-) Begraafplaats voor onleesbare boeken.’ Gezien al deze woordenboeken in tijdschriften is het opmerkelijk dat er maar één sati- | |
| |
risch woordenboek als zelfstandige publikatie verscheen, namelijk Iz.J. Lions Proeve van een humoristisch-satyriek woordenboek derzamenleving in 1845. Hierin gaf Lion ook een omschrijving van de Hollander: ‘De Hollanders zijn (naar Jean Paul) eene goedkoopere uitgave der Duitschers op gewoon drukpapier.’ Overigens betreft de satire in deze woordenboeken niet alleen de boekenwereld, verschillende ervan zijn ook hevig anticlericaal, maar na de geciteerde omschrijvingen zou ik graag een verhandeling over ‘De boekenwereld in humoristisch-satirische woordenboeken’ lezen.
Hans Haβcamp
| |
Levenslessen
Van het concert des levens kreeg niemand het program, maar de levenslessen van Cato hebben eeuwenlang iets van dat gemis goedgemaakt. Dit werk, vermoedelijk geschreven in de derde eeuw na Christus, laat zich nog het best karakteriseren als een grote verzameling wandtegeltjes-spreuken. Cato's wijze woorden werden als schoolboek gebruikt. Oorspronkelijk geschreven in het Latijn, raakten de Dicta Catonis steeds wijder verbreid omdat het in vele talen vertaald werd, ook in het Nederlands.
De wetenschappelijke belangstelling voor dit schoolboek was in de negentiende en de vroege twintigste eeuw groot, maar sinds de tweede wereldoorlog werd er nog maar weinig van Cato's lessen vernomen. Fons van Buuren pakte in 1994 de draad op en bestudeerde enkele Nederlandse Cato-vertalingen uit de zestiende en zeventiende eeuw. Een eerste kennismaking met dit onderwerp viel op 5 september 1994 te beluisteren, toen Van Buuren in Leiden zijn Bert van Selm-lezing uitsprak, getiteld Levenslessen van Cato. Het verhaal van een schoolboek. Het was de derde keer dat de vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit van Leiden bij de opening van het academisch jaar een spreker de gelegenheid gaf om de betreurde Bert van Selm (f1991) op studieuze wijze te gedenken. De vorige sprekers, Anton Korteweg en Frans A. Janssen, hadden net als Fons van Buuren een onderwerp gekozen dat Van Selm aan het hart zou hebben gelegen, respectievelijk opdrachten in boeken, en de vormgeving van een boek uit 1512. Iets betreffende ‘het boek’, daar komt het thema van de Van Selm-lezingen kort gezegd
| |
| |
op neer. Het is dus niet verwonderlijk dat de uitgave van de lezingen in handen is gelegd van uitgeverij De Buitenkant, die gespecialiseerd is in ‘books about books’. Ook Levenslessen van Cato is daar verschenen, in een oplage van 580 exemplaren tegen een prijs van f 18,50. Wie de slechte reprodukties van het illustratiemateriaal voor lief neemt, heeft voor dat bedrag een prettig leesbaar verhaal in handen, met veel literatuurverwijzingen en bomvol goede raad en wijze vermaningen, van Cato uiteraard.
Lisa Kuitert
| |
Geschiedenis ‘Sint Jan’ compleet
Afgelopen jaar verscheen onder de titel Voorgoed geboekstaafd bij het Nijmeegse Katholiek Documentatie Centrum het tweede deel van de geschiedenis van ‘Sint Jan’, de Katholieke Boekverkopersen Uitgeversvereniging. In een kleine, geïllustreerde monografie van 110 pagina's beschrijft de (boek)historicus Otto S. Lankhorst op heldere wijze het wel en wee van deze organisatie gedurende de periode 19491979- De jaren 1924-1949 waren al voor rekening van W. van de Pas gekomen. Deze publiceerde in 1949 bij het 25-jarig jubileum van ‘Sint Jan’ zijn nog steeds lezenswaardige De strijd voor het katholieke boek.
De Nederlandse katholieken en het boek, het is nooit een goed huwelijk geweest. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het protestantschristelijke en het socialistische staat het katholieke volksdeel niet bekend als een lezend segment van onze bevolking. Catholici non legunt. Dat vond men zelfs in eigen roomse kring. Als verklaring hiervoor wordt steevast op de eeuwenlange maatschappelijke achterstelling en achterstand gewezen, waarmee de katholieken sinds de Reformatie te kampen hadden. Maar ook op de weinig leesbevorderende houding van de Katholieke Kerk, om het maar eens eufemistisch te formuleren. Een onwetende gelovige is een volgzame, moet men in Rome gedacht hebben.
De geschiedenis van de r.k. boekhandel en uitgeverij in Nederland is er dan ook niet één met veel hoogtepunten. Dat geldt eveneens voor die van ‘Sint Jan’. Na drie mislukte pogingen in het begin van deze eeuw wist de katholieke boekhandel en uitgeverij in 1924 eindelijk tot een eigen organisatie te komen. Men moest wel, want de Vereeniging met de lange naam bereidde een nieuw Verkeersre
Johannes de Deo, patroon van‘Sint Jan’, die alvorens zich toe te leggen op de ziekenverpleging boekhandelaar en uitgever was geweest in Zuid- Spanje. Deze afbeelding werd door ‘Sint Jan’ als vignet gebruikt voor het briefpapier en de uitgaven.
glement voor en één van de punten die daarin aan bod kwamen, was aan welke boekhandel met korting geleverd mocht worden. Allerlei seminaries en r.k. onderwijsinstellingen dreigden op die lijst te komen, wat voor de katholieke boekhandel een aanzienlijke inkomstenderving zou betekenen. Ofschoon met de belangen van de katholieke boekhandel bij samenstelling van de lijst ten slotte weinig rekening werd gehouden, besloot men de oprichting van ‘Sint Jan’ in de herfst van 1924 toch door te zetten.
Het waren dus geenszins ideële motieven die ten grondslag lagen aan de oprichting van ‘Sint Jan’, het betrof een louter materiële kwestie. Op zich legitiem, maar in de hoogtijdagen van de verzuiling opmerkelijk en illustratief voor het gebrek aan bezieling en solidariteit bij de roomse boekhandel en uitgeverij. Gebrek aan bezieling kan de eerste voorzitter van ‘Sint Jan’ - de bekende uitgever Paul Brand - overigens niet ontzegd worden. Tot 1946 vervulde hij die functie. Toen de nieuwe voorzitter, W. van Gent, in 1949 om gezondheidsredenen moest terugtreden, nam Brand het voorzitterschap van ‘Sint Jan’ weer op zich. In 1952 volgde Piet Bogaard, destijds directeur van de succesvolle uitgeverij Het Spectrum, hem op.
Onder Bogaard veranderde ‘Sint Jan’ van karakter. Was ‘Sint Jan’ tijdens Brands voorzitterschap, aldus één van Lankhorsts informanten, voornamelijk een ‘belangenorganisatie van vakgenoten die het meer zochten in gezelligheid dan in effectief organisatiewerk’,
| |
| |
Bogaard streefde naar een versterking van ‘Sint Jan’ en meer contact met verwante organisaties. Hervorming was een dringende noodzaak, want de problemen voor de katholieke boekhandel en uitgeverij' werden - zo blijkt uit Lankhorsts boek overduidelijk - na de oorlog eigenlijk alleen maar groter.
Ondanks het werk van ‘Sint Jan’ stond de katholieke boekhandel er omstreeks 1950 belabberd voor. Van de 1400 erkende boekhandels in Nederland waren er slechts 240 katholiek, terwijl 40% van de Nederlanders katholiek was in die dagen. Katholieke schrijvers publiceerden meer en meer bij nietkatholieke uitgevers. De roomse pers schonk weinig aandacht aan het r.k. boek en de neutrale pers negeerde het. Tussen de CPNB en ‘Sint Jan’ bestonden regelmatig strubbelingen over de samenstelling van het propagandamateriaal.
Verder was er de beruchte Informatie Dienst Inzake Lectuur (IDIL) met zijn morele keurmerk: van I (verboden lectuur; ten enenmale onverenigbaar met de katholieke levensopvatting) t/mV (lectuur voor allen). Lectuurbevorderend werkte zo'n dienst allerminst. De progressieve katholiek Anton van Duinkerken wees openlijk op de bedenkelijke ipvloed van IDIL's moraalridders, wier ‘preventieve censuur’ zijns inziens gemakkelijk in ‘terroristisch totalitarisme’ kon ontaarden. Binnen ‘Sint Jan’ waren de meningen verdeeld, men trachtte de soms felle discussies over IDIL te sussen, zonder al te veel succes.
Ten slotte ontstonden er na de oorlog toenemende tegenstellingen tussen katholieke uitgevers en boekverkopers. Dit laatste leidde, op initiatief van Bogaard, tot een opsplitsing van ‘Sint Jan’. In 1956 werd de Federatie ‘Sint Jan’ opgericht als koepelorganisatie voor de Nederlandse Katholieke Boekverkopersbond (NKBB) en de Nederlandse Bond van Katholieke Uitgevers (NBKU).
Deze beide katholieke vakorganisaties hebben in de praktijk niet veel betekend. Door de algemene bonden (de NBB en de KNUB) werden ze niet als volwaardige gesprekspartners gezien. Dit had ongetwijfeld te maken met de ontzuiling die zich na 1960 in hoog tempo voltrok. Ook in Rome werden de bakens enigszins verzet: het Tweede Vaticaanse Concilie bevorderde de eigen verantwoordelijkheid van de leken en in 1966 verviel de fameuze Index librorum prohibitorum. De katholieke boekverkopers zagen als eersten het heilloze van hun afzonderlijke bond in. In 1962 ging de NKBB als sectie op in de algemene boekverkopersbond, uiteraard na intensief vergaderen en dito overleg. De katholieke uitgevers waren eind 1968 zover. Vanaf 1 januari 1969 leidde de NBKU een slapend bestaan.
Tien jaren verstreken voordat beide bon- den (en daarmee ook de Federatie ‘Sint Jan’) zich officieel ophieven. Het laatste, van historisch besef getuigende besluit dat men tijdens de opheffingsvergadering in 1979 nam, was het laten schrijven van een vervolg op het boek van Van de Pas. Lankhorst heeft zich consciëntieus van die taak gekweten: het boekje heeft een informatieve inleiding en een documentair gedeelte met onder meer een bibliografie van ‘Sint Jan’-uitgaven en een bestuurs- en ledenlijst over de periode 19241979- Helaas ontbreekt een register. De prijs bedraagt f 25,-. ISBN 907050443X.
Theo Bijvoet
| |
Aanbieding Museum van het Boek
Exclusief voor lezers van De Boekenwereld biedt het Museum van het boek / Museum Meermanno Westreenianum de Catalogus van handschriften van het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum door dr. P.C. Boeren ('s-Gravenhage 1979) tegen gereduceerd tarief aan. De gebonden editie kost in plaats van f 85,- slechts f 42,50 en de ingenaaide kost f 27,50 in plaats van f 55,-. Dit aanbod geldt zo lang de voorraad strekt. Bestellingen kunt u telefonisch doorgeven: 070-3462700. Ook is het mogelijk het boek bij het museum af te halen: Prinsessegracht 30, 2514 AP Den Haag.
| |
Handschriften in boekvorm in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek
Van de zeven-delige gedrukte catalogus van de handschriften in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam zijn de delen II en VII gewijd aan de handschriften in boekvorm, terwijl in de overige delen de brieven beschreven worden.
Deel II beschrijft ruim 1600 handschriften die tussen 1578 en 1902 in bezit kwamen van de bibliotheek. Om in een kennelijke behoefte te voorzien, is dit deel ongewijzigd herdrukt: De Handschriften der Stedelijke Bibliotheek met de latere aanwinsten. Bewerkt door den Conservator Dr. M.B. Mendes da Costa. Vooraf
| |
| |
eenige meededeelingen over de geschiedenis van de bibliotheek en hare handschriftenverzameling, door den Bibliothecaris Dr. C.P. Burger Jr. Amsterdam 1902 [herdruk Amsterdam 1995]; xxxix + 277 pagina's.
Deel VII geeft een beknopte beschrijving van bijna 900 handschriften en is nog uit voorraad leverbaar: De Handschriften, krachtens bruikleencontract in de Universiteitsbibliotheek berustende. Eerste gedeelte: De handschriften van de Remonstrantsche Kerk beschreven door den Conservator Dr. M.B. Mendes da Costa. De handschriften van het Evangelisch-Luthersche Seminarium en van de Vereenigde Doopsgezinde gemeente, beschreven door den Conservator Dr. J. Berg. Amsterdam 1923; vi +148 pagina's.
De boeken zijn verkrijgbaar op werkdagen tussen 11.00 en 16.00 uur in de tentoonstellingszaal van de UB. De prijs bedraagt bij afhalen f 55,- respectievelijk f 25,- per deel of f 70,- voor de twee delen samen. Men kan de boeken ook schriftelijk bestellen bij de heer R. Ultee, Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Singel 425,1012 WP Amsterdam, waarna men een rekening ontvangt. De verzendkosten bedragen f 12,50 (zowel voor één deel als voor beide delen samen).
| |
Jhr. Mr. J.C. de Jonge was de brand gelukkig voor. Geschiedenis van het Nederlandse Zeewezen opnieuw uitgegeven
‘De 8sten januarij. Heden avond omstreeks half zes ure ontstond er alhier een zeer felle brand in het prachtige gebouw van het Departement van Marine in het Lange Voorhout. De brand nam schrikbarend toe, en in weinig tijds stond een der vleugelen van het hotel, hetwelk ook door Zijne Excellentie den Minister van Marine, den vice-admiraal Rijk, bewoond wordt, in licht laaije vlam. Dadelijk deed zich het gelui der klokken hooren en snelden de brandspuiten van alle zijden toe. Ontzettend was de brand. De vonken verspreidden zich over een groot deel der stad. Omstreeks tien uren werd men den brand meester. Een groot deel van het Marinegebouw, dat in- en uitwendig een zoo prachtig aanzien had, is eene prooi der verslindende vlammen geworden. Vele ingezetenen, die zich in de eerste ogenblikken van den brand, in het Lange Voorhout bevonden, of derwaarts gesneld waren, hebben goede diensten bewezen, door het zoveel mogelijk redden van meubelen en kostbaarheden, alsmede van de papieren en het belangrijke archief van het ministerie. Het is intusschen te vreezen, dat toch nog veel daarvan verbrand of bedorven zal zijn. Het zal wel geene vermelding behoeven, dat zich eene ontelbare menigte op de been bevond. Men spreekt ervan, dat een of twee der brandspuitgasten, in de uitoefening van hunne gevaarlijke dienst, ter neder gestort zouden zijn. Jammerlijk is het voorwaar, dat een der fraaiste ministeries in deze hoofdstad, eene zo zware ramp heeft moeten treffen. Treurig is daarbij te herdenken, dat welligt zo veele gewigtige staatsstukken, van vroegeren en lateren tijd, met zoo veel moeite en kosten bijeengezameld, door het vernielend vuur verteerd zijn.’
Aldus een, iets bekort, kranteverslag uit de eerste hand van de beroemde brand van 8 januari 1844 in het Ministerie van Marine.
Een van de toeschouwers die zeer nauw en emotioneel bij de brand was betrokken, was Jhr. Mr. J.C. de Jonge. Al vele jaren werkte deze marinehistoricus aan zijn levenswerk: de Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen. Het eerste deel was in 1833 verschenen, en hij was al ver gevorderd. Voor zijn werk had hij voortdurend kunnen putten uit het enorme archief van het ministerie. Al die unieke bronnen zag hij nu voor zijn ogen in vlammen opgaan.
In het eerstvolgende deel van zijn werk dat verscheen, geeft hij zelf een verslag van die gebeurtenissen: ‘Wat ik gevoelde bij het aanschouwen van dien hevigen brand, behoef ik naauwelijks te zeggen. Jaren lang waren de duizenden boeken, brieven en andere stukken die aldaar berustten en nu eene prooi des vuurs werden, achtereenvolgens op mijn studeervertrek geweest; ontelbare uren waren door mij aan hun onderzoek gewijd; wie kende hunne waarde, ik mag het gerust zeggen, beter dan ik? Ik werd door dat gezigt geheel geschokt, en er verliepen eenige dagen, alvorens ik mijnen arbeid kon hervatten.’
Uitvoerig beschrijft De Jonge hoe hij eerst dacht dat alles verloren was gegaan. Later vernam hij dat ‘eenige personen’ allerlei stukken door het raam naar buiten hadden gegooid. ‘Daar lagen zij; maar in welk eenen toestand? half verbrand of gezengd, van het water der spuiten doorweekt, bevroren, met slijk, sneeuw, en ijs overdekt.’ Er werd nog heel wat gevonden, dat naar het Rijksarchief werd overgebracht en daar werd uitgelegd of op
| |
| |
rekken te drogen gehangen. Ook Z.K.H. Prins Hendrik deed nog grote moeite een aantal stukken te redden.
Vervolgens geeft De Jonge een overzicht van wat er verloren gegaan is en wat er nog overbleef. Het geeft een uniek beeld van de enorme verzameling waaruit hij voor zijn werk heeft kunnen putten: de Notulen der Admiraliteiten-, de Resoluties van de Hoogmogende Heeren vanaf 1578; de Ingekomen Brieven van de Admiraliteiten, waaronder brieven van De Ruyter en vele andere zeeofficieren; enz. enz. Gelukkig werden juist uit de jaren 1665-1667 vele brieven gered.
Toch is de conclusie van De Jonge duidelijk: ‘Ik mag mij verheugen, dat werk vroeger begonnen en vóór den brand zoo verre volbragt te hebben.’ Een ieder die hart heeft voor onze maritieme geschiedenis zal daarmee instemmen. Ruim vijftien jaar van zijn leven heeft Jhr. Mr. J.C. de Jonge aan zijn Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen gewerkt. Met enige weemoed legt hij aan het eind zijn pen neer: ‘Het is, alsof een trouwe vriend, waarmede ik de beste jaren van mijn leven doorbragt, mij verlaat.’
Dat de Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen in een behoefte voorzag, blijkt duidelijk uit het succes dat het boek had. De eerste druk verscheen tussen de jaren 1833 en 1848, in tien banden van totaal 5507 bladzijden (Het geheel kostte f 51,20 op gewoon en f 65,00 op velijn papier!).
Tien jaar later was er al een tweede druk nodig, in een groter formaat, en in vijf forse delen, met daaraan toegevoegd een registerdeel van maar liefst 194 bladzijden. Jhr. Mr. J.C. de Jonge was toen inmiddels al overleden. De herdruk, die verscheen in de jaren 1858'62, werd verzorgd door zijn zoon J.K.J. de Jonge, specialist in de koloniale geschiedenis. Hieraan heeft het werk enkele belangrijke aanvullingen op dat terrein te danken.
Al spoedig deed zich de vraag voor of de tweede druk nu beter is dan de eerste. De tweede druk is immers verbeterd en aangevuld. Door Dr. C. Kruyskamp is echter aangetoond, dat in de tweede druk weliswaar allerlei aanvullingen staan, maar dat ook van alles uit de eerste druk is weggelaten, zoals de beschrijving van de brand. Noch de eerste, noch de tweede druk is dus compleet.
Op dit moment verschijnt echter een heruitgave van de Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen, die in zekere zin een com
De brand in het ministerie van marine, 8 januari 1844 (contemporaine prent).
binatie van de eerste en tweede druk vormt. Uitgangspunt voor de herdruk is de tweede druk, met de aanvullingen en uitbreidingen van J.K.J. de Jonge, in vijf delen. In het, zesde, registerdeel komt tevens een inleiding op het gehele werk, van de hand van Dr. Ph. M. Bosscher, marinehistoricus en directeur van het Noordelijk Scheepvaartmuseum te Groningen. Deze heeft ook een aantal illustraties uitgezocht, die het bescheiden aantal oorspronkelijke afbeeldingen aanvullen. Een deel van deze extra illustraties bestaat uit prenten van P.J. Schotel. Schotel maakte bij het boek van De Jonge 45 schitterende prenten, die hij in 1850 in een apart boek uitgaf onder de titel: Heldendaden der Nederlanders ter zee, van de vroegste tijden tot op heden, naar aanleiding van de Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen door Mr. J.C. de Jonge.
Twee delen zijn reeds verschenen, evenals het registerdeel. De drie overige delen zullen in 1996-1998 volgen. De vijf delen, ieder van ca. 800 blz., kosten f 199,50 per stuk. Intekenaren ontvangen het registerdeel gratis. De uitgever is Van Wijnen te Franeker, wiens honderdste uitgave dit is.
|
|