| |
Berichten
Het Nederlandse boekenvak 1933-1948
Dit jaar bestaat de Bibliotheek van de KVB150 jaar. Naar aanleiding van dit jubileum zal in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam gedurende de maanden september en oktober een tentoonstelling worden gehouden die als titel draagt: Hier wordt echter het belang van het boek geschaad - Het Nederlandse boekenvak 1933-1948. Daarbij zal onder dezelfde titel een boek verschijnen, geschreven door Jan Schilt, oud-directeur van uitgeverij H.J.W. Becht.
In 1933 vond de boekverbranding in Berlijn plaats, verscheen het eerste nummer van Volk en Vaderland, kreeg de nazi-uitgeverij De Amsterdamse Keurkamer haar erkenning en werden de Exil-uitgeverij en Querido Verlag en Allert de Lange opgericht. Hoe reageerde het ‘vak’ in binnen- en buitenland op de boekverbrandingen en op de Nederlandse Exil-uitgeverijen? De aanloopperiode naar 1940-1945 bood alle mogelijkheden voor stellingname tegen het nationaal-socialisme dat in de oorlogsjaren greep tracht te krijgen op het ‘vak’, wat deels mislukte door lijdelijk verzet. Nederland bevond zich in de jaren 1945-1948 in een opbouwfase en was verwikkeld in een koloniale oorlog. In 1948 werd, een week voor de opvoering - die zou plaatsvinden op de avond van het Boekenbal 1948 -, Slauerhoffs toneelstuk J.P. Coen door de burgemeester van Amsterdam verboden.
De tentoonstelling zal aan de hand van documenten, brieven, foto's, brochures, reclamemateriaal, kranteknipsels en boeken, een boeiend beeld geven van deze turbulente tijd. De auteur van het boek staat bij zijn geschiedschrijving een genuanceerde benadering voor ogen, een aanpak die zich verplaatst in de omstandigheden van toen.
De initiatiefnemers verzoeken een ieder die relevante documenten, foto's en dergelijke in zijn/haar bezit heeft, fotokopieën en/of beschrijvingen hiervan te sturen naar de Bibliotheek van de KVB, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, t.a.v. Jan Schilt.
| |
Presentatie van Geboekt in jaargangen
Op 166 september werd tijdens een geanimeerde bijeenkomst in het antiquariaat van A.G. van der Steur te Haarlem het jubileumnummer van De Boekenwereld ten doop gehouden. Na een welkomstwoord door F.W. Kuyper en een overzicht van tien jaar De Boeken-
| |
| |
wereld door Jaap Verschoor, voorzitter van Stichting Matrijs, werd het eerste exemplaar aangeboden aan Martin Ros, hoofdredacteur van uitgeverij De Arbeiderspers en een overtuigd boekenliefhebber. In de causerie die hij vervolgens op de van hem bekende en onimiteerbare wijze hield, viel hij met de deur in huis door te stellen dat boeken voor hem gebruiksartikelen zijn en dat hij dus geen collectioneur in de gebruikelijke zin van het woord is. Van veel van de tijdschriften die in Geboekt in jaargangen aan bod komen, had hij dan ook nog nooit gehoord. Een uitzondering vormde echter De Witte Mier, waarmee hij kennis had gemaakt tijdens de jaren van zijn literaire vorming, die grotendeels plaatsvond in de Openbare Bibliotheek van Hilversum. Lezers van Ros' autobiografische Liefde en ouderdom (Amsterdam 1993) kennen al het
F.W. Kuyper heet de genodigden welkom (foto Paula Witkamp).
Theo Bijvoet in gesprek met Frits Knuf (foto Paula Witkamp).
Van links naar rechts: J.A. Brongers, Lisa Kuitert en Martin Ros (foto Paula Witkamp).
droevige lot van de uitgebreide collectie van deze bibliotheek. Met verve verhaalde Ros zijn gehoor echter nogmaals van de onherstelbare sanering die in de jaren zeventig in de bibliotheekwereld plaatshad, omdat de bibliotheken ‘ontmoetingsplaatsen’ moesten worden, waar bijvoorbeeld ook grammofoonplaten geleend kunnen worden. Dat bibliotheekdirecteuren zelf ook wel doorhadden dat wat ze deden niet door de beugel kon, bewijst het feit, aldus Ros, dat ze de afgeschreven boeken niet aan antiquaren verkochten maar als afval lieten verbranden. Ook voor de toekomst ziet Ros het somber in, want de automatisering maakt het zelfs in universiteitsbibliotheken steeds moeilijker toevallig op boeken te stuiten. Ros schetste een toekomst als in Ray Bradbury's Fahrenheit 451 waarin boeken verboden zijn en lezers elkaar op geheime bijeenkomsten ontmoeten. Hij riep zijn toehoorders op de voortschrijdende boekenhaat een halt toe te roepen, wat natuurlijk preken voor eigen parochie was.
Naast Ros kregen ook de nog levende redacteuren van de behandelde tijdschriften een exemplaar aangeboden.
| |
Wat baard den Druk, Niet al Geluk!
Afgezien van gespecialiseerde instellingen als bijvoorbeeld het Museum Meermanno-Westreenianum/ Museum van het boek, is de Zeeuwse Bibliotheek een van de weinige openbare collecties waar men zich heeft toegelegd op het collectioneren van Nederlandse private press-uitgaven. Bovendien brengt men dit verzamelgebied regelmatig onder de aandacht door de organisatie van exposities. In 1985 was het tienjarig bestaan van de Stichting
| |
| |
Drukwerk in de Marge aanleiding voor de tentoonstelling van een ruime selectie uit de collectie. Deze tentoonstelling werd eind 1991 gevolgd door een overzicht van de aanwinsten uit de periode 1985-1991. Dit jaar zal het werk van de contribuanten van de Stichting Drukwerk in de Marge ter gelegenheid van het twintigjarig bestaan wederom met een tentoonstelling aandacht krijgen. In 1993 nam de Zeeuwse Bibliotheek voor het eerst een uitgeverij als uitgangspunt voor een tentoonstelling: de Atalanta Pers van René Bakker uit Baarn. In het voorjaar van 1994 volgde een expositie over De Ammoniet van Gerard Post van der Molen uit Leiden. Ter gelegenheid hiervan verscheen het boek Wat baard den Druk, Niet al Geluk! Werk en materialen van De Ammoniet, geschreven door Gerard Post van der Molen en voorzien van een voorwoord en een bibliografie van de pers door Ronald Rijkse.
Het drukkersmerk van De Ammoniet, ontworpen door Jos van der Zee.
Post van der Molen laat zich in dit boekje niet alleen kennen als een gedreven drukker, maar ook als een enthousiasmerend schrijver. In 1978 werd hij door een andere drukverslaafde, Jan Keijser van de Avalon Pers te Woubrugge, geïntroduceerd in de wereld van het thuisdrukken, en, zoals Post van der Meulen schrijft, ‘onvermoede vergezichten openden zich voor me’. Nog datzelfde jaar verscheen de eerste uitgave van De Ammoniet, een kinderboekje met de titel Kabouter Petertje's eerste schooldag, gezet uit de Hollandse Mediaeval en gedrukt in een oplage van 50 exemplaren. Deze eerste uitgave werd gedrukt op een van de twaalf persen van Jan Keyser. Post van der Molen was echter zo gegrepen door zijn pas ontdekte hobby, dat hij een eigen pers wilde. Die kwam er een paar maanden later, in maart 1979, in de vorm van een Victoria degelpers. Maar ook moest er een drukkersnaam gekozen worden. ‘Het stond voor mij al snel vast daar de naam van een fossiel voor te kiezen,’ aldus Post van der Molen. ‘Fossielen kun je als “natuurlijk drukwerk” zien: ze ontstaan onder druk in de tijd, hun variatie is nagenoeg onbegrensd en de verspreiding in tijd en plaats is algemeen. Het zijn sporen van leven uit oeroude tijden [...]. Ook drukwerken zijn sporen uit andere tijden. [...] Net als bij fossielen prikkelen druksporen uit het verleden de fantasie. Een drukkersnaam uit het verleden leek me daarom het meest geschikt. Ik koos voor De Ammoniet, een fossiel met een prachtige vorm.’ Het bijbehorende drukkersmerk werd vervolgens ontworpen door de grafisch kunstenaar Jos van der Zee.
De eerste jaren drukte Post van der Molen vooral teksten van zijn eigen kinderen. In het begin van de jaren '80 ontstond binnen de Stichting Drukwerk in de Marge het plan een gezamenlijk project te wijden aan drukken. Op aanraden van Clemens de Wolf, werkzaam bij de Koninklijke Bibliotheek, koos Post van der Molen hiervoor Vande Druckerije, de oudst bekende tekst waarin het drukproces gedetailleerd uiteengezet wordt en bovendien toegeschreven aan Christoffel Plantijn. Door dit plan kwam Post van der Molen in contact met Bert van Selm die een inleiding voor deze uitgave verzorgde. Er verschenen twee edities van Vande Druckerije, een bekorte voor het project van Drukwerk in de Marge en een uitgebreide: ‘in twee jaar tijd zelf gezet, gedrukt èn gebonden in een oplage van 245 exemplaren.’ Deze uitgave was bepalend voor de koers van De Ammoniet in de daarop volgende jaren. ‘Het klinkt misschien vreemd, maar ik vond het jammer dat het boek af was. Ik had een boek “gebouwd”, want zo ervoer ik dat, en nu was het voorbij. Eigenlijk wilde ik maar één boek bouwen en daar mijn hele leven mee bezig zijn, het stukje bij beetje laten groeien. De druk- en boekgeschiedenis had me door de samenwerking en daaruit voortvloeiende vriendschap met Bert helemaal te pakken. Mijn “drukrichting” had ik nu bepaald. Het leek me geweldig om een boek te maken over boekgeschiedenis en daar heel lang mee bezig te zijn. En zo ontstond het plan voor Het Groeiboek.’ Dit langlopende project zal uiteindelijk uit circa 25 hoofdstukken bestaan, waarin allerlei aspecten betreffende de produktie, distributie en consumptie van boeken gedurende de afgelopen vijf eeuwen aan bod komen. De tot nu toe verschenen vijf hoofdstukken geven aardig zicht in de diversiteit van onderwerpen die aan bod komen. In het eerste hoofdstuk beschrijft Rudi Ekkart een Nederlands stofomslag uit
1866, dat voor een bijstelling van de geschiedschrijving zorgde, aangezien tot de ontdekking ervan werd aangenomen dat het stofomslag pas rond de eeuwwisseling in ons land in zwang kwam. In Ex typografla Elseviriana 1658 bespreekt Bert van Selm de oudst bewaard gebleven letterproef van de Elzeviers, terwijl Dick Dooijes vervolgens in Een typografisch monument aandacht schenkt aan de letterproef die S.H. de Roos in 1916 vervaardigde voor de Letter- | |
| |
gieterij Amsterdam. Anna Simoni schreef de vierde bijdrage, Printing as resistance, gewijd aan de Geuzenliedboeken uit de Tweede Wereldoorlog. In De boekenvorst aan het Lange Voorhout geeft Bert van Selm inzicht in aspecten uit de geschiedenis van het uitgevershuis Nijhoff. Na het overlijden van Bert van Selm werd diens taak bij de produktie van dit groeiboek overgenomen door Paul Hoftijzer. Post van der Molen is ondertussen overigens afgestapt van het idee slechts aan één boek te bouwen: ‘Het is veel te spannend om allerlei experimenten uit te voeren en een stroom kleine boekjes van de pers te laten komen.’
De drukverslaving van Post van der Molen bleef overigens niet beperkt tot drukken alleen, want zijn collectie persen, letters, ornamentiek en ander drukkersmateriaal groeide met de jaren. Ondertussen beschikt De Ammoniet over een achttal drukpersen. Eén van deze persen is een tafelproefpers die Post van der Molen gebruikt voor demonstratiedrukken, want als de gelegenheid zich maar even voordoet, laat hij anderen graag kennis maken met het ambachtelijk drukproces. Zo was de bibliografie van De Ammoniet, die Ronald Rijkse bijdroeg aan Wat baard den Druk, Niet al Geluk!, na afloop van de tentoonstelling al achterhaald. Op 27 april 1994 drukte Gerard Post van der Molen daar namelijk de plano Drie Middelburgse meesterproeven uit de achttiende eeuw, geschreven door hemzelf en Arnold Wiggers, op 10 mei gevolgd door Die schoone ende die suverlicke historie van Appollonius van Thyro. Het oudste leesboek in de Zeeuwse Bibliotheek, geschreven door Ronald Rijkse. Beide plano's verschenen in een oplage van circa 175 exemplaren.
Het fraai verzorgde boekje Wat baard den Druk, Niet al Geluk is een gezamenlijke uitgave van De Ammoniet en de Zeeuwse Bibliotheek, telt 96 pagina's, verscheen in een oplage van 1250 exemplaren en kost f 12,50 (+ f 4,50 verzend- en administratiekosten). Het is te verkrijgen bij de Zeeuwse Bibliotheek, Kousteensedijk 7, 4331 JE Middelburg, tel. (01180) 30300, fax. (01180) 41115.
Hans Haflcamp
| |
In Luiletterland
Wie van letters houdt, moet als een tevreden mens door het leven gaan. Want waar je in de bewoonde wereld ook om je heen kijkt, overal wemelt het van de letters. Groot en klein, machinaal of met de hand vervaardigd, letters van steen of wol, van zand of chocola. Zelfs van lucht, wanneer je op je rug ligt in een weiland en de wolken voorbij ziet drijven. Letters die verschijnen en weer verdwijnen, want als ze niet verwaaien, dan slijten ze wel of ze worden alsnog opgegeten. Zonde!
Het was dan ook te verwachten dat er vroeg of laat een groep van letterlievenden zou opstaan om al die soorten en vormen van letters vast te leggen. Zoiets is natuurlijk gedoemd een poging te blijven, maar toch heeft het Department of Typography & Graphic Communication van de University of Reading (Engeland) het aangedurfd om letters te gaan verzamelen. Martin Andrews beheert deze collectie, en toen in oktober 1994 een groep Nederlandse boekhistorici de Universiteit van Reading bezocht, liet hij zien wat men zich bij zo ‘n verzameling moet voorstellen. De meeste letters zijn gefotografeerd. De foto's worden bewaard in rijen fotoalbums, geordend op land of thema. Griekse letters bij voorbeeld, dat wil zeggen letters gefotografeerd in Griekenland. Zijn studenten legden er met de camera niet alleen een in steen uitgehakte alpha vast, maar ook eentje op de ruit van een bakkerij of in de vorm van graffiti. De - bepaald artistieke - foto's getuigen van een grote inventiviteit. Maar het klapstuk van de verzameling in Reading bestaat uit metaal.
Aan de verzameling ijzeren letters zit een lugubere geschiedenis vast. Andrews vertelt dat zijn Department op zekere dag een tip kreeg: er was in een kerkje in het Londense
Twee Engelse tickets: een van de London Underground en een van British Rail Voorbeelden van efemeer drukwerk.
| |
| |
Marylebone een crypte ontdekt, waarin zich een duizendtal vroeg negentiende-eeuwse graftomben bevond, in goede staat. De opeengestapelde kisten waren alle aan de zijkant voorzien van een ijzeren plaatje waarop in de meest uiteenlopende lettertypen stond te lezen wie er in de kist begraven lag. Het Department mocht de plaatjes hebben voor de collectie en misschien waren er nog wel meer letters in of op de kisten te vinden? De enthousiaste letter-kundigen waren er dus bij, toen de eerste kist geopend werd en net als de anderen verwachtten zij niet veel meer te zullen zien dan een armzalige hoopje botten en wat stof. Maar tot ieders stomme verbazing lag daar een tot in de puntjes verzorgd lijk in een prachtig geconserveerd negentiendeeeuws gewaad. Slechts een fractie van een seconde hield de bewondering stand want daar verpulverde - voor ieders ogen - het lichaam alsnog tot een ondefinieerbare hoop stof. Ashes to ashes, dust to dust: de andere 999 lijken verging het evenzo.
Het verhaal is al net zo mooi als de collectie zelf, die momenteel ligt te wachten op onderzoekers die er iets mee kunnen. Dat geldt trouwens ook voor de fotoverzameling. Het Department of Typograpy doet vooralsnog meer aan verzamelen dan aan het onderzoeken zelf. Maar daar hebben ze dan ook een neus voor, want behalve de letters beheert men in Reading ook een collectie ‘isotypes’. Isotypie is de benaming van de symbolen die worden gebruikt in grafieken en statistieken om getallen aanschouwelijk te maken. Een babytje staat dan bij voorbeeld voor 1000 zuigelingen, een hond voor 100 huisdieren, een korenhalm voor de hoeveelheid eten die één mens per dag nodig heeft, om maar een paar voorbeelden te noemen. Al voor de Tweede Wereldoorlog waren Otto Neurath en zijn vrouw Marie Reidemeister gefascineerd door dit tekensysteem. Voor hen was de isotypie voor ‘de moderne mensch’ hét instrument om met niet te bevatten hoeveelheden en grootheden te kunnen rekenen. In Reading wordt hun nalatenschap bewaard. Ook hier is de achtergrond van de collectie minstens zo interessant als het verzamelobject zelf. Dat ligt er namelijk ietwat stoffig bij, zeker in vergelijking met die van het meer levendige Centre for Ephemera Studies in hetzelfde gebouw. Dit centrum werd in 1975 opgericht en houdt zich bezig met het bestuderen van allerlei soorten efemeer drukwerk. Van treinkaartjes tot devotieprentjes en menukaarten.
Jammer genoeg is het Department of Typograhy geen museum waar je even binnenloopt, maar een faculteit. De verzamelingen zijn wetenschappelijke collecties, bedoeld voor allerhande onderzoekers. Maar die zijn dan ook van harte welkom. Het adres: University of Reading/Department of Typography & Graphic Communication; 2 Early Gate; Whiteknights; Reading RG6 2AU; Great Brittain. Telefoon: 0734/318081; fax: 0734/ 351680.
Lisa Kuitert
| |
Bladeren in andermans hoofd
Tijdens mijn jeugd, mijn vele banen en studie speelden boeken een belangrijke rol. Het is de fascinatie voor het ‘oude boek’ die mij uiteindelijk heeft doen besluiten om Nederlandse Historische Letterkunde (zeventiende eeuw) als hoofdvak van mijn studie te kiezen. Diezelfde fascinatie voor het oude boek was de reden om (mei jl.) lid te worden van de zo jonge Nederlandse Boekhistorische Vereniging. Als vanzelfsprekend meldde ik mij aan voor het eerste congres van deze vereniging: Bladeren in andermans hoofd. Dit congres werd georganiseerd in samenwerking met het AIO-Netwerk voor Geschiedenis van Kunst & Cultuur. Drie dagen lang zouden sprekers uit binnen- en buitenland mij toespreken over het lezen in Nederland door de eeuwen heen. Niets leek mij heerlijker dan dat.
Op kosten van de vakgroep Historische Letterkunde van de Universiteit van Amsterdam logeerde ik, samen met nog 35 anderen, op 28, 29 en 30 september in Conferentieoord Drakenburgh te Baarn en maakte kennis met de verschillende werelden van de aanwezige congresgangers: van boek- en literatuurhistorici tot letterfanaten.
In het prachtig gedrukte programmaboekje las ik dat boekhistorici ‘in een opwindende tijd’ leven: ‘Een tijd waarin het een ieder vrij staat vreemd te gaan en een kijkje te nemen in andermans keuken. Maar gebeurt dit ook? En wat levert het op?’
Deze vraag of interdisciplinair werken iets opleverde, lag aan de basis van dit congres. Aan alle deelnemers was de vraag voorgelegd wat de betekenis van de boekgeschiedenis is in het licht van de cultuurgeschiedenis. Een andere gemeenschappelijke invalshoek van het congres was: de lezer in heden en verleden. Sprekers waren gevraagd om zich te
| |
| |
bezinnen op de vraag in hoeverre hun specifieke benadering zou kunnen bijdragen tot de beantwoording van de vele vragen omtrent historische en hedendaagse lezers en hun boekgebruik: ‘Wie las er en wie las wat? En vooral ook: waarom werd er gelezen? Bladeren dus, in andermans hoofd! In het programmaboekje was ook een bijdrage opgenomen van Frans A. Janssen over het initiatief van een aantal Nederlandse en Belgische boekhistorici tot een project dat uiteindelijk moet resulteren in een zesdelige Geschiedenis van het Gedrukte Boek in de Lage Landen.
Hoe verliepen de lezingen? Normaal gesproken worden er op congressen en symposia achter elkaar lezingen gehouden zonder dat er tijd is om vragen te stellen. De congrescommissie van Bladeren in andermans hoofd had voor de formule ‘spreker-referent’ gekozen. De referent (ditmaal gekozen uit een andere discipline dan de spreker) was degene die vooraf de lezing van de spreker ter inzage kreeg en daarop vervolgens met een korte commentaar-lezing antwoordde. Deze discussie bood de gelegenheid om overeenkomsten en knelpunten tussen de verschillende disciplines te belichten voor zowel sprekers als toehoorders. Meestal werden deze discussies dan afgerond met vragen uit de zaal. Dit alles onder de leiding van een sprankelende voorzitter.
Tijdens de eerste dag bevond ik mij op bekend terrein: de lezingen van Margaret Spufford, Herman Pleij, Louis Peter Grijp, Paul Koopman, Marika Keblusek en Gerard Rooijakkers gaven verslag van hun pogingen greep te krijgen op het lezen (en zingen!) van middeleeuwen tot zeventiende eeuw. Benadrukt werd onder andere dat bladeren in het hoofd van een middeleeuwse lezer bijna onmogelijk is door het gebrek aan bronnen. Interpretatie is daardoor een belangrijk facet van historisch onderzoek naar leescultuur. Dit geldt gedeeltelijk ook voor de zeventiende eeuw alhoewel voor deze periode meer bronnen beschikbaar zijn, zoals getuigenissen van en over lezen in primaire en secundaire literatuur en in archivalia. De dag werd besloten met een boekenmarkt (o.a. antiquariaten, drukkers in de marge, Letterkundig Museum) met borrel en muziek.
De lezingen van Paul Hoftijzer, Roger Chartier, Michael Winship, Marjan Ligtelijn, Corrie-Christine van der Woude op de tweede dag behandelden onderwerpen als lopend onderzoek naar boekenbezit en leesgedrag, nationale en internationale boekdistributie. De periode besloeg dit keer de achttiende en de negentiende eeuw. De dag werd besloten met een gezamenlijke bezoek aan de 15th International Antiquarian Book Fair te Amsterdam. Bij terugkomst in Drakenburgh werden in de tuinzaal de nieuw verworven aankopen uitgebreid van deskundig commentaar voorzien. Op dat moment werd kennisoverdracht door mij aan den lijve ondervonden.
De derde dag werd gewijd aan het lezen in de negentiende en twintigste eeuw. De lezingen van Hugo Verdaasdonk, Hans Erich Bödeker, Dick van Lente, Frank van Vree gingen over de status van het boek als object, manieren van lezen, de verhouding tussen technische en culturele ontwikkelingen en de macht van het gedrukte woord. De middagsessie werd ingeleid door David McKitterick: wat is nu precies een nationale geschiedenis van het boek? De daaropvolgende forumdiscussie besprak het (hierboven reeds genoemde) gestarte project Geschiedenis van het Gedrukte Boek in de Lage Landen. Ervaringen met dergelijke projecten in het buitenland werden vergeleken en becommentarieerd. J.J. Kloek, ten slotte, zorgde voor een samenvatting en afsluiting van het congres.
Ik moet bekennen dat ik niet alle lezingen met dezelfde aandacht en intentie heb gevolgd. Het uitgangspunt van de congrescommisie dat het ‘een ieder vrij staat vreemd te gaan en een kijkje te nemen in andermans keuken’ kwam mij daarbij goed van pas. Tijdens een intensief congres als Bladeren in andermans hoofd (elke dag minstens 100 aanwezigen), werd namelijk ook in de wandelgangen heftig ‘gebladerd in andermans hoofden’ en enerverend gesproken over het wel en wee van vakgebieden en bibliotheken, passies voor boeken en genres, literatuurvoorkeuren, typografie of gewoon het ‘persoonlijke’ boekenbezit. Behalve de inhoudelijke kennisoverdracht van de lezingen vond ik de informele kennisoverdracht, tijdens lunches, diners en bezoek aan de antiquarenbeurs, één van de charmante bijkomstigheden van deze, overigens voortreffelijk georganiseerde, bijeenkomst van en voor laat-twintigste-eeuwse boekenliefhebbers. Met belangstelling zie ik dan ook uit naar het volgende initiatief van de Nederlandse Boekhistorische Vereniging.
■
Marijke Blankman
|
|