92
In ruim twaalf maanden is aan wat ik in weerwil van een vage tegenzin ‘grafische vormgeving in Nederland’ of zo iets moet noemen meer aandacht besteed dan ooit tevoren, dunkt mij. Naast mij ligt een stapeltje van vijf publikaties, waarvan vier geheel gewijd zijn aan wie op de grond die ons staande houdt door het combineren van tekeningen of foto's en teksten een loopbaan hebben gecreëerd of nog creëren, aan hen die de communicatie via de drukpersen artistiek hebben begeleid of nog begeleiden dus. Zo beperkt tot de aandacht voor het samengaan van beelden en letters mag ik de bedoelde uitgaven wel noemen want de ‘typographie pure’ is in het algemeen schamel met ruimte bedeeld, met de instelling van wij-komen-er-niet-onderuit, lijkt het wel. Ik bedoel ‘The Dutch issue’ van Print (New York, 1991), Graphic design and typography in The Netherlands (New York, 1992), Robin Kinross' Modern typography (Londen, 1992), Alston W. Purvis' Dutch graphic design, 1918-1945 (New York, 1992) en Kees Broos' en Paul Heftings Een eeuw grafische vormgeving in Nederland of, als ik mij op de band en het stofomslag baseer, Grafische vormgeving in Nederland[,] een eeuw (Amsterdam, 1993); van het laatst genoemde boek zijn edities in het Engels en het Japans aangekondigd. Alleen het werk van Kinross gaat, zoals de titel al eenvoudig zegt, over de typografie als een aparte discipline. Het is ook het enige leesboek van het kwintet, met maar een bescheiden aantal toelichtende illustraties in zwart-wit, wat te weinig eigenlijk. Nederland speelt er voor het doel van de auteur, dat in de eerste plaats sanerend is, een exemplarische rol in, zo zeer zelfs dat de uitgeverij, die van de schrijver zelf is en, misschien doordat deze zich een verbindingsman tussen het ‘traditionalisme’ en het avant-gardisme
voelt, de Hyphen Press heet, de produktie heel bewust te Zutphen door Nauta heeft laten doen. Mijn bezwaar tegen Modern typography geldt de wel zeer rationaliserende inslag, een tendens waarmee het kind, het samenspel van de individuele lettertekens die het karakter van iets gedrukts bepaalt, met het badwater van de al te opzichtige ordening dreigt te worden weggespoeld. Dit neemt niet weg dat deze historische synopsis van 206 bladzijden, die de kruisbevruchting van het oude en het nieuwe, vooral gedurende onze roerige eeuw natuurlijk, demonstreert, heel nuttig is.
Ik heb zoëven al gezegd dat in wat nu nog van de opgespaarde nouveautés mijn aandacht vraagt de zich aan de tekst onderschikkende typografie er bekaaid afkomt. In ‘The Dutch issue’ van Print wijdt Purvis, van wie dus ook een boek is verschenen, binnen zijn artikel ‘Renewal and upheaval: Dutch design between the wars’ een passage, iets meer dan een kolom lang, aan S.H. de Roos, J.F. van Royen, J. van Krimpen, Charles Nypels en A.A.M. Stols. Van Krimpen krijgt van hem net iets meer ruimte dan De Roos, Nypels en Stols, elf regels en drie letters plus een punt in feite en nog zielig ten opzichte van de drieëntwintig regels die aan Van Royen, vooral in verband met zijn functie bij de PTT, zijn besteed. Wie mij een beetje kent, kan van mij niet verwachten, H.N. Werkman zijn vierenveertig regels te misgunnen, maar voor wie de betekenis van Van Krimpen en Werkman voor wie met gedrukte woorden leeft beseft, is het verschil navrant, dunkt mij. Van Krimpen heeft twee reprodukties, van een vroege, niet representatieve, petieterig weergegeven plaquette en een postzegel, Werkman vijf, heel wat royaler van formaten. Verder lijkt ‘The Dutch issue’ een getuigenis-in-commissie van wat mij in vele gevallen en