De Boekenwereld. Jaargang 9
(1992-1993)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Hoe waterdicht zijn dateringen met watermerken?
De uitvinding van het papier gaat, zoals zoveel zaken, terug op de Chinezen. In de eerste eeuw van onze jaartelling zou Tsai Lun een methode hebben bedacht om uit touw en vezels, fijngehakt en opgelost in veel water, een papiermassa te filtreren die op platte stenen in de zon werd gedroogd. Tsai Lun was overigens waarschijnlijk eerder de eerste beschrijver van het procédé dan de uitvinder ervan. Van Chinese krijgsgevangenen leerden de Arabieren in de achtste eeuw de techniek toe te passen; in het jaar 793 bestond er een papierfabriek in Bagdad. De methode werd in Europa het eerst toegepast in het door de mohammedanen bezette Spanje omstreeks 1150; in 1270 was er een papierfabriek in het Italiaanse Fabriano, gevolgd door vele andere papiermakerijen. In de Nederlanden duurde het tot 1405, toen er papier werd vervaardigd in het huidige Belgische Hoei, in de Noordelijke Nederlanden was Dordrecht de koploper, waar voor het eerst papier werd gemaakt in 1586. In de loop van de zeventiende en achttiende eeuw breidde deze industrie
| |
[pagina 3]
| |
de vezels goed door elkaar geschud waardoor een betere samenhang ontstond. De papiermaker zette de zeef op een plank, nam de lijst van de zeef en legde deze op een tweede zeefbodem, waarmee hij weer een vel papier schepte. Intussen keerde zijn helper de eerste zeef
Lijntekening van watermerken (verkleind) (foto I. Heystek).
met het vel papier om op een stuk vilt, drukte op de onderkant van de zeef zodat het papier zich aan het vilt hechtte, gaf de lege zeef door aan de papiermaker en legde een nieuw vel vilt op het papier, waarop hij het intussen geschepte tweede vel kon plaatsen. Enzovoort. Wanneer er een stapel van 120 vellen papier en vilt klaar was werd daar met een zware handpers het overtollige water uit geperst. Nadat het vilt tussen de bladen was uitgehaald werd de stapel papier nog eens geperst, vervolgens werden de vellen stuk voor stuk opgehangen om verder te drogen. Schrijfpapier werd daarna nog eens door een lijmbad gehaald om het waterafstotend te maken. Alle papiersoorten werden met dierlijke gelatine behandeld om ze tegen bacteriën te beschermen en tenslotte gepolijst met een agaatsteen, later met een zg. gladhamer. De dagproduktie van een ploeg van vier man bedroeg ongeveer twintig stapels van 120 vel, dus 2400 vel, die verpakt werden in vijf ‘riemen’ van elk 480 vel. Deze methode van papiermaken werd tot het einde van de achttiende eeuw vrijwel onveranderd toegepast. Daarna veranderde er veel door de invoering van de papiermachine, houtslijpsel als celstof met allerlei vulstoffen en door industrialisatie.Ga naar eind1. Mijn belangstelling gaat vooral uit naar het papier in de tweede helft van de vijftiende eeuw en in het bijzonder naar gebruik ervan voor de zojuist uitgevonden boekdrukkunst. Die uitvinding heeft de vraag naar papier geweldig doen toenemen. Febvre en Martin hebben er in hun monumentale L'Apparition du livre van 1958 op gewezen dat de opkomst van de papierindustrie, die het kostbare perkament verdrong, alleen mogelijk is geweest door het min of meer toevallige veranderen van de mode in de kleding van de late middeleeuwen.Ga naar eind2. De nieuw ingevoerde vlas- en hennepverbouw leverde de grondstof voor een textielproduktie die de wollen kleding snel uit de mode deed raken. De moderne linnen kleding leverde vervolgens een overvloed aan lompen op, die onontbeerlijk bleken als basis voor een papierfabricage op grote schaal. Zonder deze speling van het lot zou de boekdrukkunst misschien in het geheel niet van de grond zijn gekomen - al bleef het papier eeuwen lang de hoogste investering van de boekdrukker. Papier was relatief duur. De uitbreiding van de papierindustrie gaf de individuele papiermakers aanleiding een persoonlijk waarmerk aan hun produkt toe te voegen: ziedaar het ontstaan van het watermerk. Zo eenvoudig is het natuurlijk niet; men is het er nog steeds niet over eens, of watermerken nu in de eerste plaats fabrieksmerken of kwaliteitsmerken waren (In de vijftiende en zestiende eeuw bestonden er in grote lijnen twee soorten papier, het kleine formaat of forma minor, en het grote formaat of forma major. Wanneer een boek in folio formaat op klein papier is gedrukt, is het omstreeks 30 cm hoog; op groot papier is het omstreeks 40 cm hoog. De kleine formaten papier kunnen nog onderscheiden worden in Gewoon papier, Kanselarij papier en Mediaan papier; de grote formaten in Royaal papier en Imperiaal papier.) Misschien waren de merken alleen maar decoratief bedoeld. In ieder geval beschikken we over | |
[pagina 4]
| |
een enorme hoeveelheid watermerken waar veel uit af te leiden is. Allerlei symbolen en voorwerpen werden als een soort logo toegepast: kroon, ossekop, toren, weegschaal, anker, hoorn, sleutel, kruisboog, eenhoorn, draak, kruis, bloemen, Franse lelie, vruchten, rund, lam, hand en handschoen, initialen en losse letters, te veel om op te noemen. Hoe ontstaat nu zo'n watermerk? Daartoe dienen we het fabricage-proces van het handgeschepte papier nog eenmaal voor de geest te halen. De bodem van de rechthoekige schepzeef bestond uit metaalgaas. In de lengte waren de metaaldraden dicht naast elkaar gespannen, gemiddeld tien draden per cm. Vertikaal liepen de wat dikkere zogenaamde kettingdraden op een onderlinge afstand van anderhalf tot vijf cm. Op dit gaas werd een uit metaaldraad gevormd merk bevestigd, meestal vastgeknoopt of vastgenaaid met dun draad, soms ook gelast tussen twee of meer kettingdraden. Op de plaats van de draadfiguur werd het geschepte vel papier iets dunner, zodat men deze figuur (en meestal ook iets vager het patroon van de zeef) in het papier kan zien als men het vel tegen het licht houdt. Er werd altijd met twee schepbodems gewerkt, en het blijkt gebruikelijk, dat de erop bevestigde draadfiguren als ware tweelingen bij elkaar horen; de eerste figuur zat in de rechterhelft van de schepbak, de tweede in de linker helft. Soms werd geprobeerd de draadfiguren identiek te maken, soms werden zij elkaars spiegelbeeld. Bij normaal gebruik ging een schepbak ongeveer een jaar mee, de draadfiguur niet meer dan een halfjaar.Ga naar eind3. Volgens mijn berekening betekent dit, dat er ongeveer 400.000 vel papier (of 80 balen) gemaakt konden worden met een identiek watermerkenpaar, dat overigens langzaam maar zeker enigszins vervormd raakte en verschoof. Het onderzoek, de filigranologie of watermerkkunde, begon aan het einde van de achttiende eeuw en was aanvankelijk gebaseerd op het eenvoudige principe: zoek papier waarvan de gebruiksdatum bekend is (een gedateerd document in een archief, een handschrift met een datum van voltooiing of een gedateerd gedrukt boek) en vergelijk dit met een ongedateerd
Een wrijfsel van watermerk (foto G.A. de Zeeuw).
stuk. Als de merken gelijk zijn, weet je de datum van het ongedateerde document. Volgens dit principe werden verzamelingen van gedateerde watermerken-afbeeldingen aangelegd - de grote man op dit gebied was de Zwitser Charles Moïse Briquet (1839-1918). Zijn vader was papierhandelaar en Charles was vanaf zijn twintigste diens partner. Vanaf zijn veertigste wijdde hij zich aan papiergeschiedenis en verzamelde op vele reizen door West-Europa duizenden afbeeldingen van watermerken die hij in lijntekeningen overtrok van de originelen. Zijn levensavond werd versomberd door blindheid die waarschijnlijk het gevolg was van het eindeloze turen naar de precieze vormen van de watermerken. Naast een groot aantal detailstudies over Zwitserse, Italiaanse en Franse papiermolens en methodologische opstellen is zijn meesterwerk het vierdelige Les Filigranes. Dictionnaire historique des marques du papierGa naar eind4. dat een reusachtige invloed heeft gehad - en helaas ook veel misverstanden heeft opgeleverd. Briquet zelf wist heel goed, dat de methode van dateren met watermerken niet zo simpel is als zoëven aangeduid, en dat het vaststellen van identiteit van twee merken nogal gecompliceerd is en veel kennis van de techniek van het papiermaken vooronderstelt. Maar vele bibliografen en historici die zijn werk hanteerden, | |
[pagina 5]
| |
hebben niet de moeite genomen de inleiding en de andere studies van Briquet te lezen en hebben alleen naar de plaatjes van de merken gekeken, en vaak zelfs dat oppervlakkig. Daarbij moet toegegeven worden, dat Briquet zich ook niet altijd erg duidelijk heeft uitgedrukt. Het heeft tot in de jaren '50 van deze eeuw geduurd, voordat er iemand op de voorgrond trad, die de methodologie van de watermerkkunde helder en overzichtelijk en bovendien vaak zeer humoristisch onder woorden bracht; dat was de Amerikaan Allan Stevenson. Diens magnum opus, The Problem of the Missale Speciale van 1967Ga naar eind5., dat zich als een detective-roman laat lezen, bevat alle informatie die men nodig heeft om op verantwoorde wijze met watermerken om te gaan. Het Missale Speciale is een ongedateerde incunabel-editie die sinds het einde
Foto van een watermerk met behulp van lichtbak (foto G.A. de Zeeuw).
van de vorige eeuw in verband werd gebracht met Gutenberg en Mainz en die op grond van een gedetailleerd typografisch onderzoek door velen als het eerste door Gutenberg gedrukte boek werd beschouwd. Het boek zou eerder zijn verschenen dan de beroemde Gutenbergbijbel en omstreeks 1445 gedateerd moeten worden. Sommigen twijfelden daar echter aan, omdat de paar bekende exemplaren op grond van onder andere eigenaarsnotities en bindwijze eerder in de jaren '70 van de vijftiende eeuw gedrukt lijken te zijn. Stevenson begon zijn onderzoek in 1954, toen de beroemde Pierpont Morgan Library in New York het vierde bekende exemplaar verwierf. Het viel hem op, dat er ondanks de meer dan een half miljoen woorden die aan het dateringsprobleem van dit boek waren besteed, nauwelijks aandacht aan het papier was gegeven. Eén van de serieuze maar wetenschappelijk moeilijk hard te maken problemen bij watermerkenonderzoek is, dat je om een bepaald merk in een gedateerde bron te vinden gewoon een beetje geluk moet hebben. Stevenson had dat geluk en vond na een paar dagen van voorbereiding en twintig minuten naar het boek zelf kijken (of was het een half uur, vroeg hij zich naderhand af) de merken die hij nodig had. Het is niet mijn bedoeling het gedetailleerde verslag van Stevensons onderzoek hier verder weer te geven - hij toont met een overvloed aan bewijs aan dat het boek niet uit 1445 maar uit 1473 dateert en hoogstwaarschijnlijk in Bazel of direkte omgeving is gedrukt. Waar het om gaat is de methodologie. Stevenson behandelt uitvoerig de kwestie van de watermerken-tweelingen en het probleem van de varianten. Eén van de beslissende herkenningstekens van een bepaald merk is het patroon van de vaak goed waarneembare knoopjes waarmee de draadfiguur aan de zeef vast zat. Tijdens het schudden van de bak door de papiermaker kon de draadfiguur vervormd raken of verschuiven; er konden knoopjes los raken en later weer worden vastgemaakt, maar niettemin blijft het watermerk hetzelfde, terwijl een ander merk dat er sprekend op lijkt, maar niet dat patroon vertoont, van een ande- | |
[pagina 6]
| |
re schepbak moet komen. Om dit vast te stellen, en ook de exacte positie van het merk tussen de kettingdraden en z'n precieze afmetingen vast te leggen, zijn lijntekeningen niet voldoende. Er moeten foto's van gemaakt worden. Verder is het natuurlijk van belang, dat het merk altijd vanaf dezelfde kant van het papiervel wordt bekeken, hetzij vanaf de zeefkant waar de indruk in het papier zit, hetzij vanaf de viltkant, de kant waar de papiermaker op keek bij het scheppen van het vel. Het is essentiëel voor de betrouwbaarheid van de datering, dat men te maken heeft met zg. ‘running marks’, een merkenpaar dat door de hele oplage van het boek in een zekere regelmatige opeenvolging voorkomt, zodat men kan aannemen, dat er een flinke stapel papier van gelijke herkomst is gebruikt. Daarom zijn dateringen van papier in gedrukte boeken veel betrouwbaarder dan van losse brieven, archiefstukken en bij voorbeeld tekeningen, waarvan het papier jaren na fabricering kan zijn gebruikt. Stevenson maakt duidelijk, dat de laat-middeleeuwse economie niet toestond, dat een papiermaker zijn voorraad voor een lange periode opsloeg. Een drukker moest tijdig de hoeveelheid benodigd papier berekenen en bestellen. Kwam het van een papierhandelaar in zijn omgeving, dan was de opslagperiode
Röntgenfoto van een watermerk, uit een vacuüm gezogen boek (foto I. Heystek).
ten hoogste enige weken. In normale gevallen bestelde een drukker voor iedere nieuwe uitgave een nieuwe voorraad pa- pier. In het algemeen geldt, dat papier met identieke watermerken - dus afkomstig uit dezelfde papierzeef- binnen drie tot vier jaar opgebruikt werd. In 1971 deed ik een poging om in het voetspoor van Stevenson een bibliografisch probleem in de Hebreeuwse incunabelkunde met watermerkenonderzoek tot oplossing te brengen; voor mijn proefschrift heb ik dit onderzoek vorig jaar verder uitgewerkt en up-to-date gemaakt.Ga naar eind6. Het betreft een editie van de Kol Bô, d.w.z. ‘Alles staat er in’, een liturgisch compilatiewerk. Dit boek bevat geen enkele aanwijzing over plaats, drukker of jaar en is gedrukt in een lettertype dat verder niet voorkomt in de vijftiende en zestiende eeuw. Aanvankelijk werd het als vroeg zestiende-eeuwse uitgave uit Saloniki in het toenmalige Turkse rijk beschouwd. Het aardige is, dat al in het midden van de vorige eeuw een discussie op gang kwam over de datering van dit boek op grond van watermerken - het vroegste voorbeeld van een datering met behulp van watermerken in de Hebreeuwse bibliografie. Op 3 december 1857 schreef de Italiaanse verzamelaar en geleerde Samuel David Luzzatto aan zijn vriend en mede-verzamelaar Giuseppe Almanzi een brief, waarin hij antwoordde op een vraag van Almanzi over de Kol Bô. In vertaling luidt het antwoord: ‘Het was een goed idee van u om het inwendige van het papier van de Kol Bô van onbekende herkomst te onderzoeken. Het is mij gelukt zowel de datum als de plaats van druk te traceren. Ik zag een identieke hand met ster in de uitgave van Kimchi's Shorashim (een Hebreeuws woordenboek), Napels 1491. Vervolgens ontdekte ik dezelfde hand met ster ook in Abraham Ibn Ezra's Pentateuchcommentaar, Napels 1488. Dus is de Kol Bô zeker uit Napels, circa 1490.’Ga naar eind7. Het leek me zinvol dit vroege voorbeeld van dateren met watermerken nog eens aan de huidige methodes te toetsen en het werd al gauw duidelijk, dat de zaak iets gecompliceerder lag dan Luzzatto het voorstelde. In de twee exemplaren van de Kol Bô, die zich in Nederlandse verzamelingen bevinden komen niet | |
[pagina 7]
| |
minder dan acht verschillende watermerken van het type hand met ster (of waarschijnlijker: handschoen met bloem) voor. Van twee merken kon worden vastgesteld, dat ze een paar vormen. Geen van deze watermerken bleek identiek met de merken die ik waarnam in het Amsterdamse exemplaar van Abraham Ibn Ezra's bijbelcommentaarGa naar eind8., zodat ik ernstig twijfel aan de opvatting over identiteit bij Luzzatto. Waarschijnlijk herkende hij alleen het type merk. Maar tot mijn verbazing bleek één watermerken-paar uit de Kol Bô inderdaad geheel identiek met een paar dat ik in de Shorashim (Napels 1491)Ga naar eind9. naast vele andere merken aantrof. Het komt voor in een korte reeks in drie van de uit 22 katernen bestaande Kol Bô. Ik ben ervan overtuigd, dat Luzzatto die identiteit niet gezien heeft maar desondanks is zijn datering omstreeks 1490 dus niet slecht, wanneer we Stevensons opvatting, die overigens gedeeld wordt door alle moderne papierdeskundigen, dat papier van een identiek merk normaliter niet langer dan vier jaar in gebruik was, onderschrijven. Het is echter methodologisch onjuist het boek om die reden aan een Napolitaanse pers toe te schrijven; papier werd naar alle richtingen verscheept. Dat het om een Italiaanse Hebreeuwse incunabel gaat, lijkt me evenwel op grond van de typografische aspecten hoogst waarschijnlijk. Naast de lijntekeningen van de watermerken, die eigenlijk niet als bewijsmateriaal voor identiteit gebruikt mogen worden, bestaat de mogelijkheid van fotograferen met behulp van een lichtbak. Maar als het betreffende blad aan beide zijden dicht bedrukt is, blijft het resultaat erg matig. In de jaren zestig werd een nieuwe methode ontwikkeld, de zogenaamde bèta-radiografie waarvan het resultaat schitterend bleek. Door gebruikmaking van een radioactieve isotoop op een flexibel plastic plaatje ontstaat een foto, die alleen de dikte van het papier registreert en dus de afdruk van de zeef en de draadfiguur duidelijk laat uitkomen maar de tekst geheel laat verdwijnen. Dit leek dé oplossing voor de toekomst van het watermerkenonderzoek, maar nu we zo'n 25 jaar verder zijn, blijkt deze techniek teleur te stellen. Nergens in Nederland worden dit soort radioactieve
Het Missale Speciale. Dr. Allan Stevenson toonde met gedetailleerd papieronderzoek aan, dat dit boek niet omstreeks 1445 in Mainz werd gedrukt, maar in 1473 in Bazel of omgeving (foto G.A. de Zeeuw).
bronnen meer gebruikt, ten eerste omdat de omgang ermee niet zonder risico's is, en ten tweede omdat de van de radioactieve stof (calcium of sulfer) wel duizenden jaren bedraagt, maar de bruikbaarheid na zo'n jaar of tien sterk blijkt te zijn afgenomen, wat weer milieu-problemen oplevert bij vervanging en het dumpen van het afval. Om toch aan goede foto's te komen blijkt er nog een manier te zijn, waarvan hier voor het eerst de voorlopige resultaten getoond kunnen worden. Met behulp van de fotografische afdeling van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek zijn we bezig foto's met röntgenstraling | |
[pagina 8]
| |
te produceren. De eerste pogingen waren niet zonder problemen. Voor de opnamen wordt gebruik gemaakt van speciale film en loodfolie. Na het vaststellen van de watermerken die men wil fotograferen moet de juiste zijde van het blad worden bepaald. (Ik geef de afbeeldingen altijd vanaf de viltzijde van het papier, men ziet het merk dan zoals het op de zeef is vastgemaakt. Helaas geven sommige papieronderzoekers de voorkeur aan de zeefkant, omdat vanaf die kant ook wrijfsels van het merk met zacht potlood gemaakt kunnen worden. Weer anderen noteren alleen, welke kant zij kiezen, aangeduid met A van ‘abgewandt’
Het Catholicon van Johannes Balbus met het jaartal 1460 in het colofon. Dr. Lotte Hellinga toonde recentelijk aan, dat dit boek niet vóór 1469 gedrukt kan zijn. De consequentie van die vaststelling is, dat een deel van de oplage gedrukt werd op papier, dat al tien jaar oud was (foto G.A. de Zeeuw).
of Z van ‘zugewandt’.) Het is overigens lang niet altijd even makkelijk, dit onderscheid vast te stellen, vooral niet als het papier goed gepolijst of juist van slechte kwaliteit is. Speciale belichting met strijklicht is dan onontbeerlijk, orthodoxe watermerkenonderzoekers werken alleen 's morgens vroeg bij noorderlicht. Met deze methode is het mogelijk acht tot tien merken tegelijk te fotograferen. Het boek wordt gewoon gesloten omdat de röntgenstralen er dwars doorheen gaan en via het loodfolie de film zwarten waar het papier dunner is. Het boek in kwestie moet eerst lichtdicht worden verpakt en gaat dan op reis naar de Röntgen Technische Dienst bij Zestienhoven, waar de opnamen gemaakt en ontwikkeld worden. De films worden daarna in Amsterdam verder bewerkt en afgedrukt of op dia gezet. Dat dachten we tenminste, maar het resultaat was aanvankelijk bedroevend. Door de oneffenheden in het oude papier ontstonden er allerlei hinderlijke wolkjes op de foto's. Maar één van onze fotografen, de heer I. Heystek, die zich bijzonder voor dit project heeft ingezet, daarbij gesteund door het hoofd van de Fotografische Afdeling, de heer G.A. de Zeeuw, was niet zo gauw van zijn stuk te krijgen en bedacht een truc: het ingepakte en van films en loodfolie voorziene boek moest vacuüm gezogen worden, zodat de bladzijden plat op elkaar kwamen te liggen. Dit betekende, dat de weg van het boek naar Zestienhoven nu over Almere ging lopen, waar de directie van een fabriek voor vacuümsealers interesse toonde voor ons project. Niet echter zonder ons er op te wijzen, dat het boek nu eerst in een speciale vacuümzak verpakt moest worden, te leveren door een grossier in vleeswarenverpakking in Alkmaar. Ook deze barrière werd genomen en de Universiteitsbibliotheek beschikt nu over duizend vacuümzakken, waarvan er inmiddels al vijf gebruikt zijn. Maar het resultaat geeft hoop, zelfs de British Library heeft al belangstelling getoond voor het procédé. Bij deze twee voorbeelden, het Missale Speciale en de Kol Bô, waarbij de datering uitsluitend gebaseerd is op gedetailleerd watermerkenonderzoek en met als | |
[pagina 9]
| |
uitgangspunt Stevensons axioma, dat overigens duizenden malen getest is, is de conclusie gebaseerd op de veronderstelling dat papier met identieke merken, dus afkomstig uit hetzelfde paar papierzeven, vrijwel altijd binnen vier jaar werd verbruikt.Ga naar eind10. Aan de waterdichtheid van deze dateringsmethode is echter wel een waarschuwend voorbeeld toe te voegen. Het gaat om dat ‘vrijwel altijd’. Men moet steeds op uitzonderingen bedacht zijn. Al meer dan tien jaar woedt er op het hoogste wetenschappelijke niveau een ‘Gelehrtenstreit’ over het zogenaamde Catholicon. Ook dit boek heeft, evenals het Missale Speciale, direkt te maken met het Gutenberg-onderzoek en dat is op zich zelf niet zo vreemd, want juist aan dat emotioneel geladen onderdeel van de incunabelkunde hebben vele geleerden een bijdrage geleverd, zodat er zeer veel materiaal bijeen is gebracht. Het Catholicon bevat een duidelijk colofon waarin wordt vermeld, dat het ‘annis’ 1460 (let wel, niet ‘anno’) in Mainz gedrukt is. Maar gedetailleerd papieronderzoek van met name de Zwitser Theo Gerardy heeft iets merkwaardigs opgeleverd: van de nog bewaard gebleven exemplaren zijn sommige op Ossekoppapier van circa 1460 gedrukt, andere op zg. Galliziani-papierGa naar eind11. van omstreeks 1468 en weer andere op gecombineerd Kroon- en Toren-papier van circa 1470. Toch zijn er typografisch gezien geen aanwijzingen, dat het om drie afzonderlijke edities gaat. Bovendien is het zo, dat als er in typografisch opzicht iets aan de hand is (in de zin van drukfouten, verschuivingen e.d.), zo'n verschijnsel steeds in twee opeenvolgende regels tekst blijkt op te treden. Dr. Paul Needham, tot voor kort verbonden aan de Pierpont Morgan Library in New York, is op grond hiervan met een geruchtmakende theorie gekomen. Gutenberg zou aan het eind van zijn leven nog een tweede uitvinding hebben gedaan: een soort stereotypie waarbij steeds twee regels tekst in metaal gegoten werden, zodat het mogelijk was een eenmaal gezette tekst in een tijdsverloop van tien jaar driemaal te publiceren, telkens als de vorige editie was uitverkocht. Deze theorie heeft een stroom van publikaties ontketend, enerzijds van ‘gelovigen’, anderzijds van ‘ongelovigen’. Tot de ongelovigen behoort dr. Lotte Hellinga, verbonden aan de British Library te Londen. In enige zeer gedetailleerde bijdragen toont zij overtuigend aan, dat Needhams these onjuist is en dat het colofon van het Catholicon een soort vervalsing blijkt te zijn. Het boek is pas circa 1470 gedrukt, toen Gutenberg al was overleden, en wel op drie verschillende persen die elk een eigen voorraad papier gebruikten. En één van die papiervoorraden lag al tien jaar ongebruikt te wachten.Ga naar eind12. De consequentie is dat hier het axioma van Stevenson lelijk wordt aangetast. Uiteraard horen uitzonderingen een regel te bevestigen, maar men moet er toch terdege rekening mee houden. Helemaal waterdicht is het systeem dus kennelijk niet. Wèl is het mijn indruk, dat het bij papier dat lang is blijven liggen voor het gebruikt werd, steeds gaat om luxueus papier op zeer groot formaat en van fijne structuur. Wat papier aan het licht kan brengen, is tenslotte nog te demonstreren aan de hand van een zeer recente aanwinst van de Bibliotheca Rosenthaliana. Uit de nalatenschap van mijn voorganger, dr. L. Fuks, ontving de bibliotheek in 1990 een kostbare Hebreeuwse incunabel, het zogenaamde Machzor Benê Roma of gebedenboek volgens de Romeinse ritus, waarvan het eerste deel in 1485 in het Noord-Italiaanse Soncino verscheen en het tweede in Casal Maggiore in 1486. Over het prachtige papier, waarop dit boek is gedrukt, is in dit verband verder niets op te merken. Maar aan het einde van het boek zijn enige katernen blanco papier meegebonden, waarvan het laatste blad een merkwaardige met de hand geschreven Spaanse tekst bevat. Hierbij de vertaling: ‘Don Diego de Mulina, raadslid van zijne majesteit verklaart dit boek te hebben gezien, getiteld heilig gebedenboek met alle gebeden van het jaar die een ieder moet zeggen, elk op zijn bepaalde tijd, met zeer duidelijke verklaringen. En dat het een zaak is dierbaar voor het hart van heel Israël en dat er niets gelijk is aan het geloof en de wet van Israël. Ik geef toestemming dit boek te drukken en te verkopen aan heel het mensdom. Gegeven in de stad Valladolid op 7 januari in het jaar 1493 van het jaar van de ge- | |
[pagina 10]
| |
Spaanse inscriptie in een Hebreeuwse incunabel in de Bibliotheca Rosenthaliana, op bijgebonden blanco papier. De inscriptie is gedateerd 7 januari 1493, maar watermerkonderzoek toont aan dat het papier niet voor 1522 werd geproduceerd. Het betreft hier waarschijnlijk een zeventiende eeuwse vervalsing (foto G.A. de Zeeuw).
boorte van de mamzer tamé. Don Di[e]go de Mulina’. Dr. Fuks heeft aan deze tekst in 1958 een kleine studie gewijdGa naar eind13. en het heeft me eerlijk gezegd vaak verbaasd, dat hij er zo weinig moeite mee had de mededelingen van Don Diego te geloven. Naar zijn mening is deze hoge ambtenaar van Zijne zeer katholieke majesteit de Spaanse koning in 1493 in Valladolid eigenlijk een marraan, dat wil zeggen een als schijnchristen levende jood, en bovendien een vooraanstaand lid van een geheime joodse gemeente, die in staat was Hebreeuws te lezen. Zijn positie was zo onaantastbaar, dat hij de Inquisitie kon negeren en zijn afkeer van het Christendom op enigszins ruwe wijze verwoordde door Anno Domini te vervangen door ‘het jaar 1493 sinds de geboorte van de mamzer tamé’, hetgeen betekent de geboorte van ‘de onreine bastaard.’ Dr. Fuks vatte dit op als een ‘slip of the pen’ van een echte desperado. Don Diego de Mulina kon zelfs probleemloos toestemming geven dit Hebreeuwse gebedenboek te herdrukken en te verkopen. En dat in 1493, nog geen jaar na de algehele verdrijving van de joden uit Spanje, nu precies 500 jaar geleden! Bovendien had ik toch wel mijn twijfels over de datering van dit type handschrift, dat niet erg vijftiende-eeuws aandoet. Ik kon niet nalaten het papier waarop de Spaanse tekst geschreven is en dat grotendeels blanco is gebleven, wat nader te bekijken; hiervoor waren weinig hulpmiddelen nodig. Het watermerk, een gekroond bloemetje, bleek volgens de bestaande lexica van Briquet en Piccard niet voor 1522 vervaardigd te zijn in noordoost Frankrijk.Ga naar eind14. De tekst kan dus nooit in 1493 geschreven zijn, en vermoedelijk pas in de zeventiende eeuw. Blijkens enige andere notities op datzelfde blanco papier was het boek toen in bezit van een Amsterdamse joodse familie. Deze wonderlijke tekst is mijns inziens te beschouwen als een soort grap van wat ik dan maar oneerbiedig een ‘mesjochene portegies’ zou willen noemen. Maar misschien is er een serieuzere verklaring. Hoe waterdicht zijn dateringen met watermerken nu? Naar mijn mening zijn die dateringen tamelijk waterdicht in een bepaald aantal gevallen en onder bepaalde voorwaarden. Met een marge van drie tot vier jaar kan men bij gedrukte boeken uit de vijftiende en zestiende eeuw (waarbij dus veel papier is gebruikt, in tegenstelling tot afzonderlijke documenten) spreken van een betrouwbare datering, mits men het onderzoek niet te lichtvaardig opvat en uitzonderingen incalculeert. Het gaat om het opsporen van absoluut identieke merken in gedateerd papier. Men moet er rekening mee houden, dat het zoeken daarnaar zeer tijdrovend kan zijn en vele verre reizen naar bibliotheken en archieven in het buitenland kan vergen als men niet een beetje geluk heeft. Daarom moet men zich van te voren altijd afvragen, of zo'n zoektocht de moeite waard is. Voor papier uit de zeventiende en achttiende eeuw geldt dit in principe evenzeer, maar het apparaat ervoor is vaak nog ontoereikend, met uitzondering van een bepaald aantal landen van herkomst van het papier en typen van watermerken. Om het resultaat van een datering met watermerken controleerbaar en herhaalbaar te maken zijn goede foto's onontbeerlijk en dat is in de meeste gevallen nog een moeizame en ook kostbare onderneming. Maar we zijn op de goede weg. ■ |
|