Boekbesprekingen
A.L. Sötemann, Querido van 1915 tot 1990. Een uitgeverij, Amsterdam, Querido, 1990, 248 p. isbn 90 21472 36 8. f 37,90
‘Studies van moderne Nederlandse uitgeverijen met wetenschappelijke pretenties zijn er weinig’, schreef Frank de Glas in Nieuwe lezers voor het goede boek, zijn proefschrift over De Wereldbibliotheek en ‘Ontwikkeling’ / De Arbeiderspers vóór 1940 - bij mijn weten het meest recente specimen (1989) - en als enig voorbeeld noemt hij Richter Roegholts De geschiedenis van de Bezige Bij 1942-1972 (1972); waarbij nog opgemerkt kan worden dat ook van dat unieke voorbeeld, als ik me goed herinner, de wetenschappelijke waarde niet voor iedereen vaststond: volgens sommige critici zou het te zeer lovende enumeratie zijn en te weinig kritische uitwerking van een probleemstelling.
Dat zijn eigenschappen die we wél kunnen verwachten en accepteren van jubileumboeken, die vrijwel zonder uitzondering géén wetenschappelijke pretentie hebben. Van dit genre noemt De Glas (p. 26) een dozijn tussen 1930 en 1970 verschenen voorbeelden, daarmee merkwaardig genoeg voorbijgaand aan één van de meest recente en spraakmakende, te weten het in 1985 verschenen Goud op snee van Jo van Rosmalen (die intussen, op 26 augustus 1991, overleed). Op dat boek, verschenen ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van Uitgeverij Het Spectrum, is nogal wat aan te merken (Reinold Kuipers deed het meedogenloos in een soms al te furieuze recensie in het NRC Handelsblad van 17 januari 1986), maar opgemerkt moet toch worden dat Van Rosmalen zich liet leiden door een loffelijke ambitie: hoewel ook Goud op snee ‘geen uitputtende en wetenschappelijke aanpak’ pretendeert (p. 8), ging hij er van uit ‘dat het schrijven van de geschiedenis van een uitgeverij alleen dan zin heeft als deze geplaatst wordt tegen de achtergrond van het culturele leven in de te behandelen periode en bovendien het gehele boekenvak, inclusief de periferie, erbij betrokken wordt’ (p. 7). In dit enigszins alternatieve jubileumboek ‘heeft Het Spectrum een ruime plaats gekregen, maar geen overheersende’, aldus de uitgever (p. 8) - en dat is waar.
Achterop Sötemanns
Querido van 1915 tot 1990 lezen we onder meer ‘Querido staat in dit boek nooit los van het geheel van de Nederlandse uitgeverijen’ - en dat is, eerlijk gezegd, niet waar. Behalve de uitgeverijen waar Querido een of andere relatie mee onderhoudt of - hield (de uitgeverijen Singel 262, bijvoorbeeld) worden er weliswaar nog ruim 30 andere genoemd, maar meestal toch slechts één of twee
Emanuel Querido,1936.
keer, en de overheersende indruk die de lezer krijgt is nu juist dat Querido vaak ‘los van het geheel van de Nederlandse uitgeverijen’ staat.
Een paar voorbeelden. Toen Querido in 1956 nog trots benadrukte dat Salamanders géén pockets zijn - getuige een advertentie in het ‘speciaal pocketbook-nummer’ van De Boekverkoper (‘Salamanders zijn gebonden omdat zij de moeite (en de kosten) van het binden waard zijn.’) - verschenen in Neder- EmanuelQuerido, 1936. land al tientallen pocketseries maar daarvan wordt in dit hele boek alleen de Prisma-serie vermeld.
Als het tussen 1978 en 1983 met de Salamanders niet zo best gaat, lezen we: ‘Een curieus verschijnsel! Wat is normaler dan de verwachting dat in een tijd van recessie de boe-kenkoper zijn toevlucht neemt tot goedkope uitgaven? Het tegendeel blijkt het geval te zijn, in elk geval bij Querido (p. 198, curs. SH). Juist. Maar over wat erbuiten Querido gebeurt lezen we geen woord - en dus zeker niet dat er precies in diezelfde periode bij andere uitgevers minstens vijf nieuwe reeksen verschenen (Bezige Bij Pockets, Parel Pockets, Rainbow Poc-kets, Skarabee en Spectrum Klassieken) en wel om deze reden: ‘Het pocketboek is een ideaal artikel. In goede tijden blijft het lopen, in slechte tijden loopt het beter’, aldus dhr. Paape van Het Spectrum (NRC Handelsblad 12 maart 1982).
Vijf à zes belangrijke Querido-auteurs leveren in het register al gauw méér verwijzingen op dan alle binnen- en buitenlandse uitgeverijen bij elkaar. Voeg daarbij het met lof doorspekte karakter van dit boek en men zou de indruk kunnen krijgen een hagiografie met beperkt perspectief in handen te hebben.
Aangekomen op de laatste tekstbladzijde wordt echter veel opgehelderd. Onder het hoofdje ‘Postscriptum’ lezen we: ‘Laat er geen misverstand over bestaan: dit boek is geschreven uit sympathie. Uit sympathie voor een uitgeverij die al meer dan 50 jaar een rol speelt in mijn leven en minstens evenzeer uit verbondenheid met Reinold Kuipers en Tine van Buul, van wie bijna evenlang a fortiori hetzelfde gezegd kan worden. Ik heb niet geprobeerd