| |
| |
| |
Berichten
Kookboeken door de eeuwen heen; een reactie op de tentoonstelling in de KB
Wie de recente tentoonstelling Kookboeken door de eeuwen heen in de Koninklijke Bibliotheek - 321 kookboeken - en in het Algemeen Rijksarchief - 108 recepten en menu's - bezocht, kon als blijvende herinnering voor een appel en een ei de begeleidende catalogus kopen. De tentoonstelling is het gelukkige gevolg van een stageopdracht geweest, zoals uit de inleiding van de catalogus blijkt. Na de introductie volgen twee interessante bijdragen van verzamelaars van kookboeken, nl. J. van Dam en J. Witteveen, respectievelijk over de appreciatie en over de publikatie van kookboeken in de Lage Landen gedurende de afgelopen 450 jaar. Een derde opstel is van de hand van J.K.F. van Berkel en gaat over ‘Het lekkere van de letteren’ en tot slot behandelt S. Mennell ‘Eten in de Lage Landen’. Hierna volgen de door de KB geredigeerde beschrijvingen van de 321 kookboeken, waarvan een deel buiten de Lage Landen is gepubliceerd. Voor wat de overwegend Nederlandse boeken betreft, het is jammer dat Witteveens baanbrekende openingsartikel niet is gevolgd. Zo mist men bijvoorbeeld P. Hondius Dapes inemptae (Leiden 1621), zowel op de tentoonstelling als in de catalogus. Van de door hem aangegeven rubrieken vindt men niets terug dan alleen ‘Vegetarische kookboeken’. Geen van de door Witteveen genoemde vegetarische kookboeken is te vinden in die rubriek in de catalogus. Anderzijds heeft Witteveen bij de door hem geciteerde edities niet het catalogusnummer vermeld. Jammer, dit gebrek aan coördinatie, omdat nu juist de heren Van Dam en Witteveen meer dan veertig procent van de boeken uitleenden aan de KB.
Aangaande de beschrijvingen van de opgenomen titels valt men van de ene verbazing in de andere. Al van meet af aan wijkt men van de chronologische volgorde af (p. 53-54, 56-57 enz.); voornamen van auteurs blijven achterwege (nrs. 6,8-12, 17, 24, 26), ontbreken (nr. 38, zie Inleiding, p. 25), dan wel variëren (nrs. 33 en 34). Titelopgaven zijn incorrect (nr. 13) dan wel irrelevant (nrs. 15 en 16, zie Inleiding, p. 18-19). De plaats van uitgave ontbreekt (nrs. 2, 5, 6, 8, 11, 17, 19, 21 enz.), evenals de signatuur nrs. 17, 259, 266-270, 275) en soms worden exemplaren in duplo opgevoerd (nrs. 101, 113, 130, 155, 184, 191, 193, 209, 221). Ten slotte blijken sommige illustraties naar verkeerde catalogusnummers te verwijzen (zie bijvoorbeeld p. 21, 27, 32 en 59). Toch is met deze short-title catalogus een eerste aanzet gegeven voor een bibliografie van het Nederlandse kookboek door de eeuwen heen. In dit geval gaat het om de zestiende eeuw (4 titels), de zeventiende (13 titels), de achttiende (31 titels), de negentiende (28 titels) en de twintigste (245 titels). Ik denk dat twee beroemde boeken ook met reden opgenomen hadden kunnen worden: Ch. Estienne en J. Liebault, De landwinninghe, Antwerpen, Plantijn, 1582 (Amsterdam 1626, onder de titel De Velt-bovv), waarin recepten voor het konfijten van vruchten en conserveren van groenten en De verstandige huys-houder door J. C(olerus), Amsterdam, C. Jansz, 1661 (deel 2 van De vermeende jaer-beschryver), waarin hoofdstukken over koken, konfijten, baldcen en conserveren. Van beide boe-ken zijn verschillende drukken verschenen. ■
J. Landwehr
| |
Verslag eerste Leidse boekenzondag
Tot voor kort moest de boekenliefhebber die in Leiden de weg naar boekhandel en antiquariaat zocht, zich behelpen met een verouderd foldertje van de VVV. Met de verschijning van Leiden Boekenstad-Prentenstadis daar nu verandering in gekomen. In dit overzicht zijn niet alleen twintig Leidse boekhandels en antiquariaten met hun diverse specialisaties kort omschreven en in kaart gebracht; ook de instellingen met een openbaar toegankelijk boekenbezit als het gemeentearchief, vier verschillende musea en drie bibliotheken worden vermeld. Daardoor worden belangrijke collecties die voor het niet-specialistische publiek tot nu toe een sluimerend bestaan leid-den, ontsloten. Dat het onlangs heropende rijksmuseum Boerhaave bijvoorbeeld over een prachtige medisch-historische bibliotheek beschikt, met historische en moderne boeken, prenten, naslagwerken en tijdschriften op medisch en natuurwetenschappelijk vakgebied, was wellicht niet iedereen bekend. Geïnteresseerden in lokale en regionale geschiedenis kunnen niet alleen in het Leids Gemeentearchief voor een uitgebreide collectie boeken terecht, maar ook in Stedelijk Museum de Lakenhal. Het kunsthistorische boekenbezit van dit museum moet voor velen een verrassing zijn.
Arne Steenkamp (Antiquariaat Burgersdijk
| |
| |
& Niermans) en Christiaan Uhlenbeck (Ukiyo-e Books bv, Anthro-Books en Hotei Japanese Prints), de initiatiefnemers van de nieuwe folder, wilden de uitgave ervan niet onopgemerkt voorbij laten gaan. Zij besloten tot de organisatie op 20 oktober jl. van de eerste Leidse Boekenzondag, waarop alle in de lijst opgenomen antiquariaten, boekhandels en instellingen zich konden presenteren. In overleg met beide antiquaren organiseerden alle deelnemers speciale activiteiten.
De organisatoren benadrukken dat de Boekenzondag bedoeld is voor een breed publiek, voor hetwelk de antiquariaten en instellingen doorgaans onbekend terrein zijn. De opzet herinnert aan het Gentse evenement Chambres d'Amis (1986). Particulieren openden toen hun deuren om het publiek de gelegenheid te geven tijdens een wandeling te genieten van normaal niet te bezichtigen kunstwerken.
Een wisselend programma voor iedereen kenmerkte dan ook deze eerste Leidse Boekenzondag: van jeugdtheater in de Openbare Bibliotheek en demonstraties boekbinden en -drukken tot gratis taxaties van boeken en prenten door antiquaren, tentoonstellingen en lezingen in de musea. Tegelijkertijd werd in de Pieterskerk de halfjaarlijkse antiquarenbeurs gehouden. Daar was tevens een kleine tentoonstelling van bijzondere werken uit de niet toegankelijke Bibliotheca Thysiana te zien. Hopelijk lukt het de organisatoren om volgend jaar de deuren van deze schitterende geleerdenbibliotheek aan het Rapenburg voor het publiek te openen. Want dat de Leidse Boekenzondag een jaarlijks terugkerend fenomeen moet worden, lijdt geen twijfel. De overweldigende belangstelling uit het hele land sprak wat dat betreft boekdelen.
Ter gelegenheid van deze Boekenzondag zag ook een bijzondere bibliofiele uitgave, Tenentlazohtlaliztli, ofwel Tevergeefse Liefde het licht. Als ‘vakantieproduktie’ van De Ammoniet werd het boekje gepresenteerd in de gerestaureerde achttiende-eeuwse veilingzaal van Burgersdijk & Niermans. Oorspronkelijk verscheen deze vertaling van Piet Paaltjens' ‘Immortelle XLIX’ als bijdrage in De Polyglotte Melkboer, een bibliofiel project van de Utrechtse Bucheliuspers. Daarin zijn ongeveer 90 vertalingen en omzettingen van het gedicht opgenomen, gedrukt door een keur van marginale drukkers. De Ammoniet verzorgde toen niet alleen de Azteekse versie, maar onder meer ook de Griekse, Spaanse, Baskische, Catalaanse, Indonesische en Maya-vertalingen.
Van De Polyglotte Melkboer kwamen echter maar 30 exemplaren in de handel en de omvang van de bijdrage liet een uitvoerig exposé over taal en tekst niet toe. De Ammoniet besloot daarom de Azteekse vertaling in een oplage van 750 stuks in klein formaat opnieuw te drukken. Vertaler Rudolf van Zantwijk, hoogleraar in de Indiaanse culturen te Utrecht, schreef een nieuwe inleiding over de Azteekse taal en cultuur. Daarnaast bevat het boekje een uitleiding van lexicograaf Hans Heestermans over poëzie en leven van ‘de ongelukkige dichter’ Piet Paaltjens. De makers van Tenentlazohtlaliztli gingen tijdens de presentatie dieper in op het gedicht en de problemen die zij tijdens de produktie tegenkwamen.
In eerste instantie leek de vertaling van het romantisch-humoristische gedicht weinig moeilijkheden op te leveren. Het Azteeks, eens lingua franca in het Azteekse rijk is nog steeds een levende taal. Tegenwoordig wordt het Nahuatlahtolli, de Welluidende of Wettige taal, nog gesproken door zo'n anderhalf miljoen mensen in verschillende Zuid-Amerikaanse landen. Het beeldschrift van de Azteken is een mengeling van pictografische en fonetische uitbeelding. Beide uitdrukkingswijzen zijn in de weergave van de eerste strofe -een in twee kleuren gedrukt cliché - gecombineerd. De vertaling van de gehele ‘Immortelle’ is in Romeins schrift gezet. Het bleek niet zo eenvoudig de schrijnende strekking van Paaltjens' gedicht in het Azteeks onder ‘woorden’ te brengen. Waar de romantische liefde tussen man en vrouw in de Westerse cultuur gemeengoed is, treft men daarvan in de Azteekse mentaliteit weinig sporen aan. Echo's van treurige verliefdheid weerklinken echter wel in bijvoorbeeld vriendschapsgedichten. Ook de tevergeefse liefde voor een gestorven familielid wordt in sombere liederen verwoord. De Weltschmertz die de poëzie van Paaltjens zo kenmerkt, is de Azteek dan ook niet geheel vreemd. Het vroeg zestiende-eeuws siermotief van huilende Indianen dat omslag en tekst verlucht, lijkt wat dat betreft voor deze uitgave gemaakt.
Typografisch gezien is het boekje bijzonder. Gezet in de favoriete letter van De Ammoniet, de Hollandse Mediasval, kent de tekst geen enkele afbreking. Dat is geen toeval, maar zorgvuldige berekening, aldus de druk- | |
| |
ker. Het draagt bij aan het ‘Azteekse’ karakter van de uitgave: de tekstblokken verwijzen naar de vierkante vormen die voor de Azteekse architectuur kenmerkend zijn. Azteeks geïnspireerd zijn ook de kleuren; het cochenille, een rozerood, en het quetzal, een dennegroen, zelfgemengd door De Ammoniet en in ritmische afwisseling door de tekst heen gebruikt. Hoe snel oude technieken verloren gaan, bleek bij de vervaardiging van de cliché's. Het portret van de dichter, een negentiende-eeuwse staalgravure uit de zesde druk van Snikken en grimlachjes, kon pas na vele experimenten en bewerkingen de goedkeuring van de drukker wegdragen, maar haalt het toch niet bij het origineel.
Westerse Romantiek in Azteekse beelden; het blijft een uitzonderlijke combinatie. Wie echter de uitgave ter hand neemt, moet constateren dat een uitzonderlijk resultaat is bereikt. Het is de makers gelukt een boek te verzorgen, waarin twee culturen naadloos in elkaar over gaan.
Tenentlazohtlaliztli is de eerste produktie van De Ammoniet waaraan de in april overleden Bert van Selm niet meer heeft meegewerkt. Het boekje is aan zijn nagedachtenis opgedragen. ■
Marika Keblusek
| |
Uitgeversvignetten in jubileumboekje Stichting Matrijs
Op 27 september vierde de uitgever van De Boekenwereld, Stichting Matrijs in Utrecht, op feestelijke wijze het tienjarig bestaan. Bij die gelegenheid werd ook het jubileumboekje Meestal Uitzonderlijk gepresenteerd. Huib van Krimpen behandelt hierin in vogelvlucht de historie en thematiek van het uitgeversvig-net. Een passend onderwerp, aangezien de jubilerende uitgever zeer onlangs een nieuw vignet in gebruik genomen heeft, ontworpen door Dietwee ontwerpers (Tirso Francés en Ron Faas).
Huib van Krimpen begint zijn korte geschiedenis van het uitgeversmerk met het instemmend aanhalen van S.H. Steinberg die in zijn Five Hundred Years of Printing poneerde dat de invoering van de titelpagina een van de duidelijkst zichtbare verbeteringen vormde van de gedrukte tekst ten opzichte van het handschrift. De titelpagina is de plaats waar de drukker of uitgever veelal zijn naam en vestigingsplaats vermeldt en dat is dus ook de meest geëigende plaats voor een uitgeversvignet. De eerste die, in 1463, een titelpagina toepaste (overigens zonder daar in volgende uitgaven mee door te gaan), was Peter Schöffer. Schöffer en diens compagnon Fust waren een jaar daarvoor ook de eersten geweest die een drukkersmerk hadden toegepast. In de periode 1500-1800 heeft het drukkersmerk een veelvormig aanzien verworven, dat herkenbaar gebleven is tot in hedendaagse ontwerpen toe.
Het uitgeversvignet heeft niet in alle landen blijvend voet aan de grond gekregen. In zowel Engeland als Amerika bijvoorbeeld tonen uitgevers maar weinig belangstelling voor consequent gebruik van een bepaald vignet. Hoewel er natuurlijk enige opmerkelijke uitzonderingen zijn; de Engelse uitgever Victor Gollanz benut sinds de oprichting in 1928 een, volgens Van Krimpen, ‘nogal “brutaal” merk’, ontworpen door Stanley Morison, dat echter alleen op de rug van het stofomslag gebruikt wordt en niet in het boek of op de band.
In Nederland is het uitgeversmerk vanaf ongeveer de eeuwwisseling erg populair. Van Krimpen heeft circa driehonderd merken bij zo'n tweehonderd uitgevers getraceerd. Niet alle uitgevers gebruiken het vignet overigens op dezelfde wijze. Sommigen gebruiken steeds hetzelfde vignet, anderen variëren op één thema, terwijl weer anderen verschillende vignetten voor verschillende soorten boeken gebruiken.
Het vignet van Matrijs, vormgegeven door Pien Vermazeren, in gebruik van 1981-1990 en het nieuwe vignet, ontworpen door Dietwee ontwerpers (Tirso Francés en Ron Faas) dat sinds 1990 gebruikt wordt.
Hoewel vignetten in de eerste plaats dienen om een boek snel als een uitgave van een bepaalde uitgever herkenbaar te doen zijn, blijken ze toch in een drietal overkoepelende rubrieken te verdelen te zijn: zinspreuken, afbeeldingen en lettercombinaties. In de eerste
| |
| |
twee categorieën wordt vaak inspiratie geput uit de naam van de uitgever. Maar ook werd er zeer regelmatig een merk gekozen dat zwaar van symboliek was. Van Krimpen behandelt vervolgens een groot aantal Nederlandse uitgeversmerken uit de afgelopen eeuw. De meeste afwisseling komt men tegen bij de motto's in het Nederlands, die vaak gebouwd zijn op de initialen van de uitgever of van zijn bedrijf. Soms kan dit tot zonderlinge zinnen leiden, zoals in het geval van D.A. Daamen, die het onbegrijpelijke ‘Dewyl Aerbeijt Dijt’ als motto voerde. Anderzijds kunnen deze motto's soms ook van grote inventiviteit getuigen, zoals ‘Het schoone kennen veredelt de ziel’ dat Jan Greshoff bedacht op de initialen van Hijman, Stenfert Kroese en Van der Zande. Overigens verdient het aanbeveling een motto goed te overdenken, aangezien boosaardige variaties snel geboren zijn. Dit mocht Martinus Nijhoff ervaren die het motto ‘Alles komt teregt’ in boekhandelskring veelvuldig aangevuld zag met ‘in Nijhoffs zak’.
Bij het ontwerpen van vignetten blijken dieren een grote bron van inspiratie te vormen. Van Krimpen vond in zijn driehonderd merken ongeveer zestig dieren, waarvan er maar liefst twintig uilen zijn. De Stichting Matrijs sloot zich toen zij koos voor deze vogel - die nog steeds, hoewel veel gestileerder, het merk vormt - dus duidelijk bij een bestaande traditie aan. Ook mensen komen met een zekere regelmaat op vignetten voor, maar die zijn vrijwel uitsluitend van het mannelijk geslacht (Van Krimpen vond in zijn verzameling slechts drie vrouwen), en de meesten zijn met iets bezig, meestal in de agrarische sfeer. Van Krimpen kwam vijf keer een man tegen die leest of schrijft en maar twee keer een drukker aan de handpers. (De vroegst bekende betrouwbare afbeelding van een drukpers is te vinden in het drukkersmerk van Josse Badius (1462-1535), die vanaf 1499 in Parijs werkzaam was.)
Na 1945 nam het belang van de symbolische afbeelding en de bijbehorende min of meer diepzinnige gedachte af. Het zwaartepunt kwam te liggen bij getekende en geschreven abstracte lettercombinaties. Een ontwikkeling die haar wortels overigens al voor de oorlog had liggen, toen ontwerpers als Sjoerd H. de Roos en Jan van Krimpen al een aantal van deze vignetten tekenden.
Van Krimpen besluit zijn korte geschiedenis van het uitgeversmerk met een opsomming van Nederlandse ontwerpers die zich ermee beziggehouden hebben en daaronder bevinden zich niet de minsten. Maar meteen aan deze opsomming voorafgaand slaakte hij de verzuchting dat de uitgeverij een bedrijfstak is ‘waar de archivering vaak minder deugdelijk en degelijk is dan een buitenstaander zou verwachten’ en dat daardoor van vele uit-geversmerken niet bekend is wie de ontwerper is. Het bewijs hiervan levert hij vervolgens meteen, aangezien hij van maar negentien van de 58 afgebeelde twintigste-eeuwse Nederlandse vignetten de naam van de ontwerper kan vermelden.
Stichting Matrijs heeft zich met Meestal Uitzonderlijk een aardig boekje over een vaak verwaarloosd fenomeen cadeau gedaan, dat voor geïnteresseerden voor f 12,50 te krijgen is bij deze uitgever: Postbus 670, 3500 AR Utrecht, tel. 030-343148. ■
Hans Hafkamp
| |
Nieuw boekhistorisch tijdschrift
Onlangs verscheen het op juni 1991 gedateerde nul-nummer van een nieuw boekhistorisch tijdschrift, In Octavo, uitgegeven door het Maison des Science de l'homme te Parijs, het Max-Planck-Institut für Geschichte te Göttingen en het Institut Mémoires de l'edition contemporaine te Parijs. In Octavo. Bulletin international d'information sur l'histoire du livre et de l'edition, dat tweemaal per jaar zal verschijnen, is bedoeld als nieuwsbulletin voor het internationale netwerk voor de geschiedenis van het boek en de uitgeverij en wordt gratis toegezonden aan degenen die interesse hebben in de resultaten van internationaal onderzoek op dat terrein, en die op de hoogte willen blijven van congressen, recent verschenen vakliteratuur, etcetera. Men kan zich aanmelden bij het volgende adres: In Octavo, IMEC, 25 rue de Lille, 75007 Paris, tel. (33) 1-42612929, fax (33) 1-49270315. ■
| |
Zilveren pronkstuk in de Bibliotheek KVB
Veertig jaar baas in eigen boekwinkel: dat jubileum vierde de Amsterdamse boekverkoper, antiquaar, uitgever en veilinghouder Reinier Willem Petrus de Vries op 1 mei 1905, op de dag dat hij 64 jaar oud werd. De jubilaris, een aimabel man, had het bovendien gebracht tot bestuurder en ondervoorzitter van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, was al jaren Bibliothecaris van de fraaie Vereenigingsbibliotheek, alsook een
| |
| |
zeer gezien lid van nogal wat deftige en geleerde genootschappen. Hij was zo populair dat hij door veel mensen in de wandeling kortweg ‘RWP’ genoemd werd.
De verjaardag zelf wenste de jubilaris in intieme kring te vieren, maar op 2 mei verzamelde zich in het huis aan de Singel 146 bij de Bergstraat een feestelijk gezelschap en kreeg RWP een paar bijzondere cadeaus: van het bestuur van de Vereeniging een eikehouten tafel met zijn naam (voor de bestuurskamer, nu in de Bibliotheek) en van 276 vrienden een prachtige beker van gedreven zilver, 45 centimeter hoog en gemaakt door de Haagse zilversmid Saakes. Op het deksel prijkt een Amsterdams koggeschip en verder zijn er dolfijnen en andere ornamenten te bewonderen, in plaats van een album met de namen van de schenkers kreeg RWP een fraai tegeltableau, waarop behalve de handtekeningen het wapen van de familie De Vries, dat van Amsterdam en wederom een koggeschip.
(Dit tableau is later ingemetseld in het Boekhuis op de Herengracht en grotendeels verloren gegaan: één tegel werd bij het jubileum in 1990 door een particulier aan de Bibliotheek ge-schonken.)
De huidebeker nu is sinds 3 augustus in de Bibliotheek van de Vereeniging, daar gebracht door een achterkleinzoon van de jubilaris, die de beker in de Bibliotheek goed op zijn plaats vond. Het koggescheepje bovenop heeft de storm der tijden niet onbeschadigd doorstaan. Maar na een kleine restauratie zal het zilveren pronkstuk alle bezoekers van de Bibliotheek herinneren aan een groot man in het boekenvak, R.W.P. de Vries. ■
Marya Keyzer
| |
Laurens Jansz Costerprijs voor Wilma Schuhmacher
Op dinsdag 22 oktober 1991 werd in het Stadhuis te Haarlem voor de negende maal de Laurens Jansz Costerprijs uitgereikt. Voor deze prijs komen personen of instellingen in aanmerking, die zich - in de breedste zin - verdienstelijk hebben gemaakt op het terrein van het boek. Omdat dit jaar voor de tiende maal de Nederlandse Antiquarenbeurs in Haarlem gehouden werd, was de jury verzocht de laureaat voor 1991 zo mogelijk te kiezen uit de kringen van het Nederlandse antiquariaat.
De jury bestond dit jaar uit mevrouw H.V.M. Gottmer en de heren dr. J.B.W. Polak en dr. J. Offerhaus (inmiddels overleden) en heeft unaniem Wilma Schuhmacher als winnares voorgedragen.
Prijswinnaars vanaf 1977 tot en met 1991:
1977 G.A. van Oorschot, uitgever |
1978 Antiquariaat J. de Slegte |
1979 Miep Diekman, kinderboekenschrijfster |
1981 Martin Mooy, Poetry International |
1983 Huib van Krimpen, Stichting Drukwerk in de Marge |
1985 Uitgeverij Meulenhojf Educatief |
1986 Prof. mr. H. de la Fontaine Verwey |
1988 Anton Beeke, grafisch ontwerper |
1991 Wilma Schuhmacher, antiquaar |
De voorzitter van de jury, dr. J.B.W. Polak, sprak de volgende laudatio uit: ‘De keuze van de jury is gevallen op Wilma Schuhmacher. Zij hoort samen met haar even bewonderde broer Max tot die generatie die onmiddellijk na de bevrijding de volwassenheid bereikte. In kunstzinnig opzicht beheerst zij, toch aangeland om en bij de zevende decade van haar levensvoering de artistieke uitingsvormen van ons kleine land. Het is de generatie van W.F. Hermans, Gerard Reve, Jan Wolkers, Harry Mulisch, Lucebert, Karel Appel, Constant, Corneille en Peter Schat. Zij werden groot in een tijd die moedwillig was losgesneden van de voorafgaande wereld. Zij moesten alles van de grond af aan opnieuw opbouwen, wat in-hield: het vinden van eigen stijl en vorm, het bedenken van nieuwe onderwerpen. Zo ook Wilma Schuhmacher, deel uitmakende van deze generatie van onverslaanbaren, die nog steeds het culturele aangezicht van Nederland bepaalt. Zij legde, samen met haar broer Max Schuhmacher, de grondslag voor het moderne Nederlandse antiquariaat. Maar Wilma Schuhmacher had meer pijlen op haar boog: de catalogi van antiquariaat Schuhmacher zijn niet alleen vermaard geworden door de erin aangeboden schatten, nee, zij werden zelf tot verzamelobject. In deze catalogi vindt de geïnteresseerde verzamelaar minutieuze vergelijkingen van de verschillende drukken, waarin een gezocht boek ooit op de Nederlandse markt is verschenen. Hiermee heeft Wilma Schuhmacher pionierswerk verricht en wat nu tot het verplichte curriculum hoort van elke student letteren, was toen een specialiteit, welke juist van universitaire zijde aanvankelijk de spotlust wekte. Zo zijn wij, liefhebbers, verzamelaars en letterkundigen, allen hier aanwezig en niet aanwezig, schatplichtig
| |
| |
aan de uitkomst van een taak die Wilma Schuhmacher met zoveel inzet, volharding en blijmoedigheid, samen met haar broer Max, op zich heeft genomen. Om die reden heeft de jury gemeend Wilma Schuhmacher te moeten voordragen voor de Laurens Jansz Costerprijs, erende daarmee de hooggestemde taakvervulling van haar, haar broer en van allen die in haar voetsporen zijn gevolgd.’
Wilma Schuhmacher bedankte met de volgende woorden: ‘Mijn enige verbintenis met Haarlem is de volgende: mijn grootvader had hier zijn steenhouwerij. Toen mijn grootmoeder zilvermijnen in Bolivia als erfenis werden aangeboden, zei mijn grootvader tegen haar: “Dat hebben we toch niet nodig, Anna?” De erfenis werd geweigerd. Mijn moeder zou later met een arme schilder trouwen en zij zou nooit tot de bezittende klasse behoren.
Op mijn zesde droomde ik ervan arts te worden. Maar toen ik opgroeide was het oorlog, er waren onderduikers in huis en ik kwam in de illegaliteit terecht. Na de oorlog ben ik aan een studie medicijnen begonnen. Maar door ernstige ziekte van mijn moeder en geldgebrek werd ik hulpje in het antiquariaat van mijn broer Max en zijn toenmalige compagnon. Zo ben ik uiteindelijk full-time antiquaar & mede-eigenaar geworden.
Ik herinner mij uit die eerste periode heel goed hoe onzinnig ik het vond om aan de beschrijving van Gorters Mei uit 1889 ‘eerste druk’ te moeten toevoegen. Ik vond dat het uitsluitend om de tekst ging. Maar langzamerhand werd ik juist door deze schijnbaar irrelevante zaken betoverd. Ik ontdekte dat men dichter het boek, de tekst, zelfs de auteur naderde als men zich in deze eerste drukken verdiepte. Juist dat eerste schamele uitgaafje van de Mens mij extra dierbaar. Temeer daar ik de gelukkige bezitter ben van een exemplaar met opdracht van Herman en zijn vrouw Wies aan de moeder van Adriaan Roland Holst, van wie ik dit - op mijn beurt - cadeau heb gekregen. Pas later leert men weer hoe zelden opdrachten van Gorter en Wies samen voorkomen.
Na de eerste aanloopjaren van ons antiquariaat, bleek dat een zaak als deze plenty mogelijkheden biedt om verzameldrift en wetenschappelijke belangstelling te combineren. Dit geldt uiteraard alleen als men geen buitensporige materiële eisen stelt en geld als een middel en niet als doel ziet. Primair gaat het om het opbouwen van voorraad, om het verzamelen dus, en niet direct om het verkopen, wat voor de klant niet altijd prettig is. Het
De winkel van Antiquariaat Schuhmacher aan de Geldersekade 107 te Amsterdam (foto: Persbureau Dijkstra b.v.).
boek wordt over het algemeen pas verkocht als het onderzocht is.
Men moet goed begrijpen dat in de eerste helft van de jaren vijftig er geen bibliografisch materiaal van de moderne Nederlandse literatuur bestond. Het Letterkundig Museum werd pas later opgericht en door het contact met conservator Gerrit Borgers werden dit de plezierigste jaren van ons leven. Gerrit, Max en ik waren ieder op onze eigen manier bezeten van het vak. Bij mij ontwikkelde zich dat in de jaren zestig tot het voeren van een soort kruistocht... Het ontmaskeren van incomplete verzamelde werken, het ontdekken dat er soms ook aan de tekst was geprutst, het signaleren van inhoud- & tekstverschillen bij opeenvolgende drukken van één en dezelfde titel, het uitzoeken van verschillende drukken binnen een z.g. zelfde druk, heb ik mij toen tot taak gemaakt. De neerslag van dit onderzoek is terug te vinden in de tot dusverre 224 verschenen catalogi. Hierbij werd ik na verloop van tijd geassisteerd door Peter Heringa, die nog veel later voor ons de Hermans-catalogus samenstelde.
Ook was er in de genoemde periode geen naslagwerk inzake de literaire tijdschriften van ons land - met veel plezier heb ik deze - op een manier die nu primitief aandoet - trachten te ontsluiten.
De interesse in Nederlandse literatuur was toen zeer klein, de opbrengsten van onze catalogi dus heel laag. Want in tegenstelling tot wat men mogelijk denkt, zijn de prijzen van Nederlandse literatuur nog altijd laag te noe- | |
| |
men in verhouding tot die in andere talen.
Een eerste druk van Stendhal Le Rouge et le Noir heeft in een catalogus van een Franse antiquaar de annotatie: prijs op aanvraag, en dat terwijl zijn prijzen tot 600.000 francs (ca. 200.000 gulden dus) bedragen. Wat handschriften betreft, bracht een gedicht van Goethe van een halve pagina twee jaar geleden 36.000 DM op een veiling op, vijf gedichten van Rilke werden pas verkocht voor 25.000 DM en dat terwijl mijn broer verleden jaar een collectie van 200 gedichten van Achterberg in handschrift voor het Letterkundig Museum kon verwerven voor gemiddeld 700 gulden per gedicht... Niettemin is men in Nederland gewoonlijk onthutst over de zogenaamd hoge bedragen die voor Nederlandse literatuur betaald worden. Veilingopbrengsten van 10.000 gulden voor een bijzonder exemplaar van een belangrijke Nederlandse eerste druk halen zelfs de frontpagina van Hollandse kranten.
Maar om terug te keren tot de kern van de zaak: via de literatuur belandde ik bij het ‘schoone boek’ en leerde ik werk van typografen als Van Krimpen, Nypels, De Roos en Stols kennen en herkennen. Nog is het materiaal over deze periode in onze boekdrukkunst gebrekkig, in hoge mate onjuist of onvolledig.
Achteraf gezien, geloof ik dat het voor mij een groot voordeel was dat er geen of weinig naslagmateriaal over de literatuur en de boekdrukkunst van de periode die ik de mijne noem (vanaf 1860 tot ongeveer 1960) was, toen ik de eerste schreden op dit pad zette. Dat dwingt n.l. tot zelf kijken - zelf onderzoeken hoe iets zit - en gezien de kwaliteit van het be-schikbare naslagmateriaal tot wantrouwen. En van wantrouwen in wat er in die boeken staat, komt men tot wantrouwen in de resultaten van eigen werk - hetgeen weer aanzet tot het eindeloos controleren. Het is dan ook met de grootste verbazing dat ik zie dat zelfs de beginners in dit vak de door mij zo gehate woorden ‘zeldzaam’ of ‘rare’ hanteren. Zelfs ‘rarissime’ treft men in een gezamenlijke antiquariaatscatalogus aan, en dat nota bene bij een boek waarvan er bij ons alleen al drie exemplaren op de plank staan.
Dit is een onderschatting van de klant - de echte verzamelaar, die op zijn (zelden haar) gebied in de regel tien maal zoveel meer weet dan de vakbekwame antiquaar. Iets wat ik mezelf niet eens zonder enig voorbehoud zou durven noemen. Ik weet namelijk maar iets van een heel klein gebiedje en bijna niets van hetgeen daarbuiten ligt. Daarom temeer stel ik het op hoge prijs dat de jury mijn kleine weten heeft willen belonen. Ik vat dit op als goedkeuring van de weg die Max en ik toen zijn ingeslagen - en als aanmoediging om zo verder te gaan.
Ik zou u echter willen verzoeken te begrijpen dat ik hier sta in plaats van een heel team, waarvan Max de constante is. Ik noemde al Peter Heringa en wil daaraan toevoegen de onschatbare Louis Putman, Anne-Marie Rutten (nu getrouwd met collega Erlemann) die samen met mij onze catalogus ‘In den zoeten Inval’ maakte, onze linker- en rechterhand Ditte van der Meulen en Frits Stoepman, mijn leermeester in zetsels, wiens grote kennis van drukkerspraktijken mij hielp om voor de eerste keer drie drukken binnen een z.g. eerste druk van Nijhoffs Uur U te onderscheiden. Ik moet hier overigens wel bij aantekenen dat men verschillen in zetsel alleen kan opmerken als men een groot aantal exemplaren van z.g. dezelfde druk van één boek ter beschikking heeft, iets wat in de bibliotheken natuurlijk niet het geval kan zijn. Ondanks de vele exemplaren die wij ter beschikking stelden, heeft Frits Stoepman het raadsel van noch de echte eerste druk van Nader tot U, noch die van Op weg naar het Einde kunnen oplossen. Hij ontdekte in 22 exemplaren van de eerst genoemde titel bijvoorbeeld acht categorieën, de reden dus dat onze Reve-catalogus nooit heeft kunnen verschijnen.
Ik vertelde u tot dusver iets over een antiquaar - maar deze is er niet zonder de klanten. Deze variëren van de willekeurige koper tot de echte verzamelaar - ik noem u hier alleen Henri Dirkx en degene die bij ons ‘de dominee’ heet - en de universiteitsbibliotheken.
U zult met mij bezorgd zijn over het gebrek aan financiële middelen bij de laatste. Ik zie dat voornamelijk veroorzaakt door een gebrek aan cultureel besef, onbegrip over de taak van de bibliotheek om als reservoir van cultuur & wetenschap te dienen. De hiaten die nu in de collecties ontstaan, lijken dan ook vrijwel niet meer te dichten. Dit gebrek aan cultureel besef beperkt zich niet tot de verarming van onze bibliotheken. Daarvoor hoef ik alleen maar uit mijn raam naar een opnieuw bestrate en met lompe lantaarns en lelijke hekjes versierde Nieuwmarkt te kijken, terwijl in het midden van deze lege vlakte een verwaarloosde, en ook van binnen verminkte Waag als focus staat. Dit tekent mijns inziens voldoende de hedendaagse situatie.
Ik dank u allen zeer. ■
|
|