| |
| |
| |
Berichten
Huygens' papieren Hofwijck gerestaureerd
Barbara Cremers en Ad Leerintveld
Wie de moeite neemt in Voorburg het hooggelegen spoor af te dalen, kan met eigen ogen zien hoe achter een in stijl teruggebrachte voortuin Huygens' buitenhuis zich spiegelt in het water van de gracht. Wie hier Huygens zou willen ontmoeten, doet er goed aan ‘Hofwijck’, nu Huygensmuseum, te betreden. Wie Huygens echt wil leren kennen, moet Hofwijck lezen en zich door de stichter van ‘Hofwijck’ zelf laten rondleiden. Niet gehinderd door trein, tram of snelverkeer, die zich nu voortspoeden in wat eens de tuin en boomgaard was, is Huygens in zijn poëzie te ‘volgen’. De dichter zegt het zelf in de proloog tot zijn hofdicht:
‘K will Hofwyck, als het is, 'k wil Hofwyck, als 't sal wesen,
Den Vreemdelingh doen sien, den Hollander doen lesen.’
Van het gedicht Hofwijck bestaan diverse uitgaven: van zeventiende-eeuwse drukken tot en met een in 1977 te Jeruzalem uitgegeven editie naar de handschriften. De schriftelijke nalatenschap van de dichter en staatsman Constantijn Huygens (1596-1687) berust grotendeels in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. Nu de zeer arbeidsintensieve restauratie van een der Hofwijck-handschriïten voltooid is, willen wij graag eens deze vorm van monumentenzorg onder de aandacht brengen. De restaurator Barbara Cremers die met medewerking van haar collega Wijnand Goossens de restauratie heeft uitgevoerd op het restauratie-atelier van de Koninklijke Bibliotheek, belicht de technische aspecten van deze onderneming. Ad Leerintveld, literatuur-historicus en conservator van de na-middeleeuwse handschriften van diezelfde bibliotheek, vertelt iets over het ontstaan en de verdere lotgevallen van de handschriften en het literair-historische belang van dit grootste Nederlandse gedicht van Huygens.
| |
Ontstaan
Het gedicht Hofwijck is er dankzij het buiten ‘Hofwijck’. Over de aanleg van deze buitenplaats zijn we zeer goed mgelicht door een ander handschrift van Huygens. In de Staet ende Administratie der Goederen lezen we:
‘In December 1639 hebb ick naer veel soeckens om yetwes in 't quartier van Voorburgh ende aende Vliet te vinden, daer ick een Huysken van Vertreck in tyde van sieckte als anderssins zoude mogen timmeren ende beplanten, gekocht van Mr. Jacob Adrichem, woonachtig te Delft, een syne Partye Lands gelegen ten westen, rakende aan het voorn, dorp; ter wederzyde van den Lydwegh, groot naer de oude ende nieuwe Brieven luyden, 4 merghen, 1 hond ende 39 roeden (...) comt in alles te staen (...) 6313 gl. 17 sts.’
Al in de herfst van 1640 waren huis, plaats en plantsoen aangelegd. Huygens had zelf de ontwerpen ervoor gemaakt.
In het ontwerphandschrift van Hofwijck noteerde de dichter de dagen waarop hij aan zijn gedicht werkte. Op 26 mei 1650 begon hij, op 14 augustus 1651 ging hij verder bij versregel 253 en op 8 december 1651 noteerde hij de slotwoorden ‘De groote webb is af.’ Het gedicht telt 2824 regels. Het grootste gedeelte ervan heeft Huygens geschreven in wat zijn zoon noemde ‘de brockelinghen van vier der druckste maenden die hij beleeft heeft’. Het landgoed was op het moment dat Huygens het in een hofdicht ging beschrijven dus zo'n tien jaar oud. Toch levert het gedicht ons geen rondleiding over het buiten anno 1651. Huygens vereeuwigt zijn schepping letterlijk. In de regels 127 en volgende zegt hij het zo:
Ick will u Hofwijck doen aenschouwen, oft te nacht, Gelijck als duyvels-brood, te voorschijn waer
gebracht:
Iae meer, ick wil het u, en my oock, doen betreden. Als waer ons' gisteren een' gansche eew geleden:
In het gedicht is ‘Hofwijck’ dus al honderd jaar oud. Door de levendigheid van de beschrijving vergeten wij, lezers én kijkers, dat wel eens. De dichter doet dat zelf trouwens ook.
| |
Herkomst
Huygens heeft zijn hele leven opgeschreven, is wel eens gezegd. En zeer veel van wat hij heeft geschreven, is ook bewaard gebleven. De nalatenschap van Constantijn Huygens is tot 1785 in bezit gebleven van zijn directe afstammelingen. Na de dood van Susanna Louisa Huygens (1714-1785), achterkleindochter van de stichter van ‘Hofwijck’, heeft er een scheiding en verdeling van de boedel plaatsgevonden.
De meeste handschriften, gedichten en brieven zijn toen niet verdeeld maar bijeengehouden. Het beheer erover werd gevoerd door Jean Theodore Royer, achterneef van de erflaatster. Hieraan kwam in 1823 een eipd toen de collectie in Amsterdam onder de hamer gebracht werd. Dankzij bemiddeling van Samuel Wiselius en David Jacob van Lennep, leden van de Tweede Klasse van het Nederlandsche Instituut, is de verzameling toen met een koninklijke subsidie van f 1300,-, voor het vaderland behouden gebleven. De handschriften van letterkundige aard vielen bij de verdeling toe aan het Nederlandsche Instituut nu bekend onder de naam Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. In 1937 werden de handschriften van de Akademie samen met de incunabelen van deze instelling in permanente bruikleen overgedragen aan de Koninklijke Bibliotheek.
| |
| |
Titelpagina van de autograaf van Hofwijck.
Vooral aan de bovenzijde is schade, veroorzaakt door schimmel en gebruik, zichtbaar.
De handschriften van Hofwijck zijn niet langs de hierboven geschetste weg in de Koninklijke Bibliotheek terecht gekomen. Ze hebben wel behoord tot de erfenis van Susanna Louisa, maar zijn in 1823 niet geveild. Waarschijnlijk waren ze toen in het bezit van Jacob Schonk, een familielid van een der erven. Via de verzamelingen van de bekende negentiende-eeuwse collectioneurs Schouten en Van Voorst belandden de Hofwijck-handschriften in 1898 door aan koop op de veiling Roij aards van den Ham voor f 71,- in de collectie van de Koninklijke Bibliotheek.
| |
Belang
Het gedicht Hofwijck behoort tot Huygens' meesterwerken. Het zou hier te ver voeren om voorbeelden aan te halgn van zijn virtuositeit met de taal, het rijm en het ritme. Hofwijck is bovendien op en top Huygens. Binnen het stramien van een rondleiding van zijn gasten over het buiten weet de dichter via vernuftige over gangen de lezers te vergasten op (afgeluisterde) samenspraken tussen een langsvarende schipper en zijn knecht, op een beschrijving van een boerenvrijage, op commentaar op kansspelen en zeer veel meer. De dichter maakt hierbij op een knappe manier gebruik van het dialect. Met dit gedicht schreef Huygens een bijzonder hofdicht dat al zeer snel door andere dichters werd nagevolgd. Hofwijck is daarom belangrijk voor de literatuur(-geschiedenis). Ook
| |
| |
Hofwijck regel 741 en volgende. Door schimmel en gebruik is zelfs tekstverlies opgetreden. Bij niet ingrijpen zal het gat gemakkelijk groter worden.
voor het onderzoek naar vroegere verschijningsvormen van onze taal wordt Huygens' levensechte weergave van de verschillende dialecten wel gebruikt. Het gedicht leert ons bovendien wie de stichter van ‘Hofwijck’ was. Natuurlijk is het gedicht tevens van belang voor de plaatselijke geschiedenis van Voorburg. Het toont de situatie ter plaatse van vóór het tijdperk van de trein. Van Hofwijck bestaan vele uitgaven. Waarom de handschriften dan toch nog van eminent belang zijn én de moeite van het restaureren waard, wordt in het vervolg duidelijk.
Op een lichttafel worden de contouren van een ontbrekend fragment met een fijn potlood nagetrokken op overtrekpapier. Voor de hechting aan het oude papier wordt een ‘overlap’ van ca. 1 mm aangehouden.
| |
De handschriften
De negentiende-eeuwse historicus Jorissen heeft over de verzameling ‘Koninklijke Academie’-handschriften opgemerkt dat we daarin alle grote gedichten van Huygens ‘voltooid’ vinden, ‘of liever, wij zien ze geboren worden.’(...) ‘Van het eerste ontwerp tot de eindelijke vaststelling kunnen we de meeste van Huygens' gedichten nagaan. De veranderingen, op het handschrift aangebracht, de verschillende copiën, die wij van velen hier aantreffen, verraden ons de geheimen der wording. Dag en plaats der vervaardiging staan onder bijkans allen geschreven,’ Deze karakteristiek heeft nog niets van haar waarde verloren. Ook voor de handschriften van Hofwijck geldt zij.
Onder signatuur 128 D 24 worden twee versies van Hofwijck bewaard: een door Huygens eigenhandig geschreven tekst (deel A) en een afschrift daarvan door een kopiist (deel B). Het afschrift heeft als kopij gediend voor de eerste druk van Hofwijck die verscheen in 1653 ‘In 'sGraven-hage, By Adrian Vlac’. Huygens' handschrift toont de dichter aan het werk. Wij kunnen bij hem in de keuken kijken en zien hem een storende herhaling wegwerken of een alleen gebleven versregel alsnog van een rijmpartner voorzien. Huygens noteerde de bijna 3000 versregels van het gedicht op maar 32 bladzijden. Hij schreef dus zeer klein, in dicht op elkaar staande regels. Zijn gekriebel is op sommige plaatsen alleen maar met de grootste moeite te ontcijferen. Ook de maker van de kopie had op tal van plaatsen moeite Huygens' handschrift te lezen. Waar hij zijn voorbeeld letterlijk niet kon volgen, omdat hij het niet kon lezen of niet begreep, liet de kopiist ruimte open. Huygens heeft deze open plekken later zelf ingevuld. Het afschrift vertoont trouwens op meer plaatsen de hand van de meester. Het gedicht is opgesierd met talrijke citaten uit klassieke en oud-christelijke schrijvers. Ook verbeterde de dichter zelf de fouten die de kopiist had gemaakt bij het overschrijven. Voor het verkrijgen van een correcte tekst zijn dus zowel Huygens' eigenhandige manuscript (de autograaf) als het afschrift (de apograaf) van belang. Bovendien is het soms heel nuttig voor een goed begrip van een bepaalde passage terug te kunnen grijpen op een eerder stadium in de tekst. Op enkele plaatsen biedt de autograaf zelfs meer dan via de apograaf in druk verschenen is. Zo lezen wij bij vers 454 in de druk:
Wat seght ghij * * * die van 't hoofd tot de schoenen Verstand en reden zijt.....
In de autograaf staat op de plaats van deze sterren de naam casembroot. Een interessant gegeven. Huygens was blijkbaar zo met Maria Casembroot bevriend dat hij haar op ‘Hofwijck’ en in zijn Hofwijck ontving. De buitenwereld behoefde dat blijkbaar niet te weten. Beide handschriften van Hofwijck zijn dus uniek en van onschatbare culturele waarde.
| |
Schade
De acht dubbelgevouwen vellen papier en de omslag met geschreven titelblad van de autograaf bevonden zich in zo'n slechte staat, dat ze niet meer geraadpleegd konden worden. Vooral aan de bovenkant van
| |
| |
Met een scalpel wordt het Japanse papier, waarmee het gat gedicht zal worden, precies op maat gesneden. De minuskule ‘overlap’ wordt daarna met een naald uiteengerafeld om zo het nieuwe stukje met meer hechting aan het oude zwakke papier te plakken met tarwestijfsel.
de bladzijden was het papier aangetast door een schimmel, waardoor delen ontbraken, stukken papier loshingen en het papier rond de beschadigingen zó zwak was, dat alleen al bij openslaan van een bladzijde er nieuwe scheurtjes in kwamen of delen afscheurden. Hierbij zijn dan vooral de kleine stukjes belangrijk: deze vallen minder op dan de grotere en worden bij het gebruik gemakkelijk weggeblazen of -geveegd. Juist bij dit klein en dicht beschreven handschrift is dat funest, omdat met één snipper van een vierkante milimeter al een letter weg kan vallen, daar Huygens hier klein en dicht op elkaar geschreven heeft.
De schimmelaantasting was duidelijk te herkennen aan een plaatselijke, vlekkerige, lichtroze verkleuring van het papier. Gek genoeg was de aantasting sterker tussen de letters dan op de plaatsen met inkt. Dit zou te maken kunnen hebben met een verschil in zuurgraad: een schimmel gedijt het beste onder speciale omstandigheden zoals een bepaalde temperatuur, vochtigheid en zuurgraad. Hier zou het kunnen zijn dat de zuurgraad van het papier ‘geschikter’ is geweest voor de schimmel dan die van de galnoteninkt.
De rest van de beschadigingen was vooral veroorzaakt door het eeuwenlange gebruik: de randen van de bladen waren op veel plaatsen ingescheurd en omgekruld. De vellen zijn meerdere malen gevouwen geweest. Juist op de plaats van deze vouwen was het papier door slijtage erg zwak geworden. Er vielen gaten op ‘kruispunten’ van vouwen. Een aantal gaten was ontstaan doordat er tijdens het schrijven van de tekst druppels galnotemnkt op het papier waren gevallen. De grote concentratie van deze zure, papieraantastende inkt op deze plaatsen ‘brandde’ gaten in het papier.
Er zijn ook gaten ontstaan in de middenvouw van elk blad. De bladen zijn waarschijnlijk ingenaaid gweest. Dit maakt deel uit van de geschiedenis van het handschrift. Ze werden, voor zover er geen risico voor verder uitscheuren bestond, met gerepareerd.
| |
Restauratie
De restauratie bestond uit het repareren van de gaten en de scheuren. De plaatselijke verkleuring, veroorzaakt door de schimmel, zou alleen door middel van bleking verwijderd kunnen worden. Omdat dit louter een cosmetische behandeling is, werd hiervan afgezien. Voor de reparatie werd Japans papier gebruikt. Dit heeft lange vezels waardoor het sterk is. Als lijm werd tarwestijfsel gebruikt: een vroeger vaak gebruikte, gemakkelijk in water oplosbare lijm. De restauratie kan dus, overeenkomstig de hedendaagse restauratie-ethiek, ongedaan worden gemaakt. De zwakte van het papier laat dit echter nauwelijks toe.
Een moeilijkheid bij de restauratie was, dat de tekst aan beide zijden dicht op elkaar geschreven was. Hierdoor was bij het opplakken van een reparatiestuk de kans groot letters af te dekken. Het Japanse papier bood hier uitkomst: juist omdat dit papier zo sterk is, kon bij de scheuren worden volstaan met het gebruik van alleen vezels hiervan. Deze werden als bruggetjes over de scheur gelegd en wel zo, dat ze steeds tussen de letters in vielen. De gaten werden gerepareerd door dun Japans papier op de milimeter nauwkeurig in de vorm van het gat te snijden. De randen van het Japans papier werden uitgerafeld, zodat de vezels daar goed loskwamen en alleen die vezels werden op het papier geplakt en wel op een manier dat vrijwel niets van de letters afgedekt zou worden. Een negatief effect van deze werkwijze op het door de schimmel verzwakte papier is, dat er een sterk stuk wordt vastgezet aan een veel zwakker stuk. Komt er dan spanning te staan op het geheel (de bladzijde wordt bijvoorbeeld onvoorzichtig omgeslagen), dan zal er een nieuwe scheur komen net naast het reparatiepapier. Begrijpelijk is dan ook dat het handschrift nog steeds kwetsbaar is en raadpleging beperkt moet worden. Om verdere nadelige invloeden van buitenaf tegen te gaan is het geheel opgeborgen in een map van zuurvrij papier. Voor onderzoek van de tekst van Hofwijck is een microfilm van het gehele handschrift beschikbaar.
| |
| |
Het eindresultaat. De tekst is zoveel mogelijk gespaard. Verder verval wordt tegengehouden. Het handschrift is weer met de nodige voorzichtigheid te hanteren.
| |
De Jaren verduert
Dankzij de Vereniging Hofwijck is Huygens' buitenhuis ‘Hofwijck’ in 1913 van de sloop gered. Restauraties in de jaren 1925-1928, 1954 en 1978-1979 hebben het geconsolideerd. In zijn gedicht Hofwijck heeft Huygens zijn buiten vereeuwigd. Waarom hij dat deed zegt hij zelf in het begin van het werk:
'Kwill Hofwijck, als het is, 'kwill Hofwijck, als 't sal wesen,
Den Vreemdeling doen sien, den Hollander doen lesen.
Soo swack is menschen-werck, het duert min als papier.
De tijd slijt struijck en steen: eens salmen seggen, Hier,
Hier was't daer Hofwijck stond, nu Puijn en Queeck en Aerde.
En dan sal Hofwijck noch staen bloeijen in sijn' waerde:
Ja waerde, sooder oijt ijet waerdighs van mijn' hand De Jaren heeft verduert en ouderdom vermant.
Dit is Huygens' verdediging: als het buiten ‘Hofwijck’ er niet meer zal zijn, als het veranderd zal zijn in puin, woekergras en aarde, dan zal mijn papieren Hofwijck nog voortbestaan. Dat de verwachting over de duurzaamheid van zijn huis ‘Hofwijck’ niet in vervulling is gegaan, stemt tot vreugde. Al blijft het jammer dat spoorweg en snelverkeer hun tol hebben geëist.
Als het papieren handschrift van Hofwijck niet gerestaureerd zou zijn, zou de dichter deze eigen verwoording van het ‘scripta manent’ tevergeefs hebben neergeschreven. Gelukkig is dat niet zo en is ook dit Hofwijck nu voor verder verval behoed.
| |
Minister d'Ancona verbiedt veiling handschrift
Begin juni heeft minister d'Ancona de veiling tegengehouden van een 15de-eeuws Nederlands gebedenboek dat op 18 juni in Londen bij Sotheby's onder de hamer zou komen. Het ging hier om het rijk versierde gebedenboek van Beatrijs van Assendelft uit 1480, vermoedelijk vervaardigd door het Sint Agnesklooster in Delft. Om dit verbod juridisch te onderbouwen, werd het handschrift met spoed op de lijst van beschermde kunstwerken geplaatst. In het kader van de Wet tot Behoud van het Cultuurbezit bestaat er een lijst met circa 700 stukken en collecties uit particulier bezit die niet uitgevoerd mogen worden. De consequentie van het plaatsen op deze lijst is dat het gebedenboek alleen mag worden verkocht aan de Staat der Nederlanden, of aan een handelaar of particulier die belooft het met naar het buitenland te verkopen. Het is de eerste keer dat de minister op deze manier de Wet tot Behoud van het Cultuurbezit heeft toegepast.
|
|