Uit de tijdschriften
Philobiblon eine Vierteljahrsschrift für Buch- und Graphiksammler, het tijdschrift van het Maximilian-Gesellschaft te Hamburg, biedt in elke aflevering een zeer uitgebreide rubriek ‘Nachrichten’. Dit breed opgezette en internationaal georiënteerde overzicht van tentoonstellingen, nieuw verschenen boeken, artikelen en antiquariaatscatalogi zou niemand mogen missen. In nummer 3 van 1990 schrijft Paul Ritter een interessant artikel over de Vlaamse schilder en graficus Frans Masereel. In zijn Exil-tijd in Genève (1916-1921), die beslissend is geweest voor Masereels leven, publiceerde hij zijn eerste houtsneden in de tijdschriften Demain en Les tablettes. Beroemd werd hij door de satirische tekeningen die hij bijna dagelijks maakte voor het dagblad La feuille. In die tijd kwam hij met allerlei figuren in contact zoals Romain Rolland, Henry van de Velde, Giovanni Mardersteig en Stefan Zweig, met wie hij meer of minder uitgebreide correspondenties onderhield. Veel van die brieven zijn bewaard gebleven en het artikel besluit met een opsomming van Masereels correspondenties met vermelding van vindplaatsen in België, Zwitserland, Frankrijk, de Verenigde Staten, Engeland en Duitsland.
De Duits-Nederlandse kunstenaar Kurt Löb, vooral bekend als boekillustrator, geeft in hetzelfde nummer een bibliografie van 74 door Henri Friedländer vormgegeven boeken gepubliceerd door twee Amsterdamse Exil-uitgeverijen. Deze twee, Querido en Allert de Lange, namen van 1933 tot 1940 het leeuwedeel van de Nederlandse Exil-uitgaven voor hun rekening. De boekontwerpen zijn veelal anoniem. Löb vond bij toeval in het Haagse Museum van het Boek/ Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum notities van Friedlander over diens typografische werkzaamheden voor Nederlandse uitgeverijen in de jaren 1933-1954. Deze aantekeningen dienden als basis voor de lijst. Bovendien schreef hij op grond van eigen waarneming boekontwerpen aan Friedländer toe. Het artikel besluit met de bibliografie, gesplitst naar uitgever, daarbinnen chronologisch geordend. Overigens kan men zich afvragen in hoeverre een Duitse vertaling van Oriënt Express van A. den Doolaard tot de Exil-literatuur gerekend kan worden.
Brita Eckert en Werner Berthold schrijven in Aus dem Antiquariat (1990), 9, één van de bijbladen bij het Börsenblatt für den Deutschen Buchhandel (Frankfurt) een inleidend artikel over ‘Belletristik und Publizistik im Exil 1933-1945’. Het bijna twintig pagina's tellende artikel geeft een gedegen overzicht en gaat ook in op de terugkeer van Exil-schrijvers naar Duitsland, de jaren na de oorlog en het onderzoek dat hiernaar is verricht. Het aantal Duitse schrijvers dat na 1933 naar Nederland uitweek, was klein, maar Querido en Allert de Lange, hierboven al genoemd, waren ook internationaal gezien de belangrijkste uitgeverijen van Exil-literatuur. Het uitgeven van deze boeken was aanvankelijk een lucratieve bezigheid omdat de afzet van Duitstalige boeken groot was in landen als Oostenrijk en Zwitserland, Van Feuchtwangers roman Die Geschwister Oppenheim bijvoorbeeld, uitgegeven door Querido in de herfst van 1933, werden binnen een jaar 20.000 exemplaren verkocht. Het artikel besluit met een systematisch geordende keuze uit de literatuur over dit onderwerp.
Op een eens eenvoudige en tegelijkertijd bewerkelijke druktechniek wordt ingegaan in Aus dem Antiquariat (1990) 12: de natuurzelfdruk, ook wel materiaaldruk of autotypie genoemd. Wat dit procédé inhoudt, wordt duidelijk omschreven door Alois (en niet Aloys) Auer von Welsbach in de titel van zijn boek: Die Entdeckung des Naturselbstdruckes oder die Erfindung, von ganzen Herbarien, Stoffen, Spitzen, Stickereien und überhaupt allen Originalien, wenn sie noch so zarte Erhabenheiten und Vertiefungen an sich haben, durch das Original selbst auf einfache und schnelle Weise Druckformen herzustellen... dem Originale identisch gleich, ohne dass man einer Zeichnung oder Gravure auf die bisher übliche Weise durch Menschenhände bedarf (Wenen 1854). De auteur van het artikel, Peter Heilmann, begon 30 jaar geleden met het verzamelen van natuurzelfdruk. Inmiddels bezit hij ongeveer 250 verschillende uitgaven en traceerde er een duizendtal. Heilmann behandelt kort de geschiedenis van dit procédé, dat als boekillustratie zijn oudst bekende toepassing heeft in 1425. Nadeel van de techniek is dat er maar weinig (één tot drie) afdrukken van een drukvorm te maken zijn, wat de produkten zeldzaam en dus kostbaar maakt. In 1800 werd op een veiling te Parijs voor een complete Botanica van J.J. Kniphoffuit 1733 met 1200 gekleurde afdrukken bijna evenveel betaald als voor een uitgave van de 42-regelige bijbel van Gutenberg. Het aantal toepassingen vond in de negentiende eeuw een hoogtepunt, niet in het minst omdat Auer een methode ontdekte waarmee wel duizend, in plaats van één tot drie, afdrukken van een object gemaakt konden worden. Ook in Nederland, waar J.S. Wilson vrijwel gelijktijdig met Auer een boekje over dit onderwerp publiceerde, werd de methode gebruikt. Het procédé raakte met de opkomst van de fotografie echter al snel in vergetelheid. Tegenwoordig
is er weer belangstelling voor deze techniek, maar dan als kunstvorm of ter opluistering van bibliofiele uitgaven. Het artikel bevat drie pagina's prachtige kleurenillustraties. Tenslotte nog een korte vermelding van een uitgebreid artikel in Aus dem Antiquariat (1990) 3 over de geschiedenis van boekhandel en letterkunde in Wiesbaden. Ook Multatuli komt daarbij even aan bod.
Het openingsartikel van het lentenummer (1990)