gelegd voor het Hollandse wonder: de Republiek (zeg maar Nederland) werd toen voor lange tijd het onbetwist centrum van de internationale boekhandel.” Ik citeer hier enigszins vrij een zinsnede uit het bekroonde werk van Bert van Selm. Maar dat de Nederlanden in de productie en distributie van boeken voorop liepen was natuurlijk al lang bekend, al is het voor wat de boekverkoperscatalogi betreft nooit zo gedetailleerd onderzocht.
Het werkelijk verrassende echter, dat nü geleidelijk aan pas duidelijk begint te worden, is dat in Nederland boeken niet alleen voor de export gedrukt en verhandeld werden, maar dat het boekverzamelen zelf hier eveneens op veel groter schaal gebeurde dan tot dusver werd aangenomen. Er bestond hier, blijkens de door Van Selm en anderen boven water gebrachte veilingcatalogi van particuliere bibliotheken, wel degelijk een bibliofiele traditie - minder ostentatief dan in het renaissancistische Italië en misschien niet zo verfijnd-luxueus als in Franse hofkringen, maar daarom nog niet minder authentiek. Daarmee wordt steeds meer het vermoeden bewaarheid dat de bibliofilie hier geen exotische kasplant was maar een liefhebberij waar de ontwikkelde Nederlander zich met onvermoede hartstocht aan kon overgeven. Nederland is ook als vergaarbekken van boeken van veel groter belang geweest dan je zou afleiden uit Bogengs Die grossen Bibliophilen of uit het recentere Great Books and Book Collectors van de Engelse antiquaar Alan G. Thomas.
Eenzelfde blinde vlek vinden we trouwens in internationale bibliotheekgeschiedenissen. Zo verzuimt Anthony Hobson in zijn overigens subliem uitgevoerde werk Great Libraries ook maar één Nederlandse collectie te noemen, terwijl hij nota bene op het voorste schutblad wel de befaamde gravure uit 1610 van de Leidse universiteitsbibliotheek afbeeldt. Nog bonter maakt het Margarete Baur-Heinhold in haar Schöne alte Bibliotheken uit 1974, waar precies twee fotopagina's zijn ingeruimd voor de mij met bekende Universitatsbibliothek in Den Haag.
Het zal echter, duidelijk zijn, dat zolang de Nederlandse boekenwereld zelf zich nog onvoldoende bewust is van de eigen bibliofiele traditie de hier gesignaleerde lacunes zullen blijven bestaan.
Rest de vraag of deze amor librorum ook voor de toekomst levensvatbaarheid bezit. Anders geformuleerd: welke kansen liggen er nog voor Nederlandse boekverzamelaars? Zeker lijkt het wel dat de bibliofiele begeerte thans andere tranquilizers behoeft dan in de dagen van Dibdin en baron Van Westreenen. De zoekwegen lopen verschillend, de bibliografische normen liggen veel hoger, onze huizen zijn niet meer berekend op een erg omvangrijke bibliotheek en het veilingaanbod is soms van die aard dat men wel eens neiging krijgt om te zeggen: “laat nou eens een echt boek zien!” Niemand die dat overigens beter beseft dan de oudere antiquaar met veeljarige ervaring. De actuele situatie wordt mooi samengevat in een uitspraak van de Amerikaans-Duitse antiquaar Bernard M. Rosenthal: “Unsere Bücher werden immer schlechter, aber unsere Beschreibungen immer besser.” Rosenthal schreef deze woorden in een retrospectief artikel “Die sanfte Emigration” over de Joodse emigranten-antiquaars in de USA, gepubliceerd in het blad Aus dem Antiquariat van 1987. Zijn cynisch klinkende opmerking geeft precies de negatieve èn positieve zijde van de ontwikkelingen aan. Enerzijds is het aanbod aan dat type “old & rare books” waar het antiquariaat zich vroeger mee identificeerde aanmerkelijk verschraald; anderszijds is de antiquaar van nu, vergeleken met die van een halve eeuw terug, een boektechnisch geschoold specialist geworden die deskundigheid uitstraalt. Gewoon een kwestie van noodzaak.
Maar datzelfde geldt ook voor de particuliere boekverzamelaar. Voorbij is de tijd dat een beginneling zonder veel kapitaal kon ambiëren een collectie Nederlandse proto-typografie of 16de-eeuwse atlassen bijeen te brengen. Gelukkig staan tegenover die onvermijdelijke inperking van mogelijkheden zoveel nieuwe jachtterreinen, dat er voor een verzamelaar met enige fantasie aan “collectible books” nooit gebrek zal zijn. De voornaamste verandering is wel dat over het hele front een opschuiven naar moderner perioden plaatsvindt, waarbij het accent meteen verlegd wordt van old and rare naar special. In dit verband mag het symptomatisch heten dat de reservaten binnen onze wetenschappelijke bibliotheken, de rare books departments, die voorheen zich tooiden met de naam: “Oude drukken en handschriften”, of “Kabinet van oude en kostbare werken”, hun domein thans liever afficheren als: “Bijzondere collecties” (special collections), aldus het misverstand uit de weg ruimend dat het bijzondere van een bijzonder boek per definitie in zijn ouderdom zou moeten liggen. Volgens het door Alice D. Schreyer uitgegeven Amerikaanse jaarboek Rare Books 1983-84, Trends, collections, sources. (New York-London 1984, p. 40-41) beantwoordt die naamswijziging aan een nieuwe strategie van institutioneel verzamelen. Men zoekt vooral naar materiaal met een “considerable potential for research”, en dat zijn niet noodzakelijk de duurste boeken.
Maar ook in ander opzicht moet een boekverzamelaar de ontwikkelingen in de boekenwereld volgen, wil hij niet letterlijk het kind van de rekening worden. Hij zal niet louter meer kunnen afgaan op smaak of intuïtie. Kennis van de bibliografische spelregels, goed de weg weten in openbare bibliotheken en collecties, kontakten met de daar werkzame mensen - zijn belangrijker dan ooit als controlemiddel voor het kennersoog. Alleen zo kan de liefhebberij voor boeken uitgroeien tot wat ik elders heb aangeduid als creatieve bibliofilie, dat is: niet het hamsteren van een hoop gevonden voorwerpen, maar het verzamelen én bestuderen van boeken waar avontuur inzit.’
Na de voordracht van Buijnsters volgde de uitreiking van de Hertzbergerprijs. Het juryrapport (zie De Boekenwereld 7 (1991), nr. 3) werd voorgelezen door T. Croiset van Uchelen en de bijeenkomst werd besloten met een dankwoord van Van Selm, waaruit enkele passages volgen: ‘De Hertzberger-prijs zie ik als een bevestiging dat de door mij ingeslagen weg erkend wordt als een veelbelovende en daarom zou ik voor u graag een schets willen geven van datgene wat nog voor ons ligt. Maar eerst wil ik met nadruk stellen