| |
| |
| |
Op zoek naar de Rotterdamse papierknipper Jan Kopper (1714-1788)
A.G. van der Steur
Reeds jaren intrigeert mij het gegraveerde portret van een zekere Kopper die is afgebeeld als schaarkunstenaar met in de hand een kunstig geknipt scheepje (afb. 1). De gravure is gemaakt door H. Roosing in 1789 naar een schilderij van N. Muys uit 1773. Het papieren scheepje dat Kopper in de hand houdt, is gedetailleerd uitgewerkt en driedimensionaal. Op de tafel ziet men wat papier met een tekening, twee scharen, een (snuifdoosje met waarschijnlijk een papierknipsel in het deksel en een (lijm)potje met twee staafjes, Achter het scheepje zien we een muziekinstrument en enkele vellen bladmuziek.
Met behulp van het geannoteerde handexemplaar van de portrettencatalogus van Van Someren (afkomstig van Gerard Halwasse) en enkele naslagwerken was het mogelijk wat meer bijzonderheden over deze Kopper te achterhalen. Hieronder een verslag van een ‘queeste’ naar Jan Kopper.
De Geschiedenis der Nederlandsche schilderkunst van Van Eynden en Van der Willigen is het vroegste werk waarin Jan Kopper wordt genoemd. In het tweede deel, uit 1817, is hij opgevoerd als te Rotterdam geboren ca. 1728 (een jaartal dat onjuist zou blijken). Ook wordt het gegraveerde portret genoemd. Voorts dat hij allerlei voorstellingen kunstig van papier wist te knippen ‘ineen te zetten of op te werken’. Men vervolgt met een interessante mededeling over Koppers manier van werken, kennelijk ontleend aan enkele voorbeelden van zijn werk: ‘Zoo heeft men van hem scheepjes met al derzelver tuig, wand en takelaadje, nauwkeurig afgebeeld. Ook maakte hij welgelijkende portretten, die hij als halfverheven beeldwerk, op de wijze van gedreven metaal, opwerkte’.
Immerzeel geeft in het in 1843 verschenen tweede deel van De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs... slechts drie regels, geheel geïnspireerd op Van Eynden en Van der Willigen, compleet met het verkeerde geboortejaar.
In de eerste jaargang van De Navorscher (1851) vroeg een zekere J.C.K.(obus?) nadere bijzonderheden over Kopper, die hij Koppers noemt (naar aanleiding van de woorden ‘Koppers schaar’ in het gedichtje onder de portretgravure). Deze gravure met tekst eronder, was het enige dat K(obus?) over hem kende. In dezelfde jaargang gaf een zekere H.S. (J.G. de Hoop Scheffer?) een antwoord. Hij deelde mee dat Koppers op 16 december 1713 te Rotterdam was geboren, uit liefhebberij de snijkunst bedreef, zodanig ‘dat zijne kunst niet alleen hier te lande, maar zelfs in de kabinetten van vreemde vorsten gevonden werd. Onpartijdige bewonderaars verhieven zijne kunst boven die van Koerten-Blok en toen zijn dood in den jare 1788 inviel, moest men zich verwonderen over het uitgebreid kabinet dat hij naliet’. De Hoop Scheffer (?) eindigde met ‘Er is in druk eene korte levensbeschrijving van hem uitgegeven, benevens een Catalogus van het Kunstkabinet’. Daarmee was K(obus?) kennelijk tevreden, want voorlopig komt de naam Kopper(s) niet meer in de kolommen van De Navorscher terug.
In 1863 werd in Delft een ‘Tentoonstelling van voor Nederland belangrijke oudheden en merkwaardigheden in de provincie Zuid-Holland voorhanden’ gehouden. In de Catalogus wordt onder nr. 2153 het door Nicolaes Muys (1740-1808) geschilderde portret van Jan Kopper genoemd, ingezonden door de medicus J.M. van Stipriaan Luïscius te Delft. Ook de gravure van Roosing en de ‘Beschrijving van het Konstcabinet van papiere snijkonst, gewrocht door J. Kopper’ waren op deze tentoonstelling te zien, benevens ‘Twee groote schilderijen in papier’, voorstellende ‘water met schepen’ en ‘visschers’ (cat. nr. 2239).
In de jaren vijftig van de 19de eeuw publiceerde C. Kramm De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs..., bedoeld als een vervolg op het genoemde werk van Immerzeel. In het Aanhangsel uit 1864 schrijft Kramm dat hij in de geschiedkundige verzameling van dr. H.J. Broers te Utrecht een ‘zeeslag’ heeft gezien, gemaakt
| |
| |
1. De Rotterdamse broodbakker en papierknipper Jan Kopper (1714-1788). Gravure door H. Roosing uit 1789 naar een schilderij van N. Muys uit 1773, uitgegeven in 1789 door J. Hofhout en Zoon te Rotterdam. De oplage van deze gravure was 300 stuks. De kosten bedroegen f 118,-.
door Kopper. Het papieren tafereel was in een fraai bewerkt kastje van ongeveer twee palm (20 cm) breed geplaatst.
In 1875 kwam De Navorscher met een ongesigneerde vraag (wellicht van de redacteur P. Leendertz Wzn) naar de verblijfplaats en juiste titel van de in 1851 door De Hoop Scheffer (?) genoemde levensbeschrijving. Een antwoord bleef echter uit.
Het zou tot 1908 duren voor Kopper weer opduikt in de literatuur. Nu was het de kunsthistoricus E.W. Moes die in Quaestiunculae Historicae (nog steeds een ‘Fundgrube’ op allerlei terrein) 1 (1908), p. 42 kort over hem schreef. Moes noemde geboorte- en sterfdatum, het portret op de tentoonstelling van 1863 en de mededeling van Kramm over ‘de zeeslag’ in de collectie Broers. In dezelfde jaargang (p. 44-45) vulde C. van Ommeren de mededelingen van Moes aan met een vermelding in de veilingcatalogus van de collectie Broers (8 tot 15 maart 1873), nr. 3153: ‘Bataille navale en papier, sous verre, par J. Kopper (voir Kramm)’.
In een artikel Schaarkunst door C. van Son, verschenen in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift van 1910 (p. 315) en in het aardige boekje Schaarkunst, ontwikkeling van de papierknipkunst in Nederland door Joke en Jan Peter Verhave, een uitgave van het Nederlands Openluchtmuseum uit 1983, wordt Kopper wel even genoemd, echter zonder nieuwe gegevens.
De gedrukte levensbeschrijving en catalogus van het kunstkabinet bleven mij intrigeren. In 1985 informeerde ik bij het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, bij de Bibliotheek van de Vereniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels en bij de Centrale Catalogus van de K.B. Bij geen van deze instellingen was een exemplaar bekend en ook het ‘Apparaat Hellinga’ bij de Bibliotheek van de Vereniging met de lange naam, een kaartsysteem op veilingcatalogi aanwezig in 32 binnen- en buitenlandse bibliotheken, bood geen uitkomst. Het Iconographisch Bureau kon mij evenmin helpen aan de huidige verblijfplaats van het geschilderde portret door Muys dat in 1863 te Delft was tentoongesteld. De bibliotheek van het Rotterdamse gemeentearchief bleek niet over de gedrukte levensbeschrijving en catalogus te beschikken, maar de chartermeester H. ten Boom kon mij wel wat personalia over Jan Kopper meedelen.
Aan de hand van de doop-, trouw- en begraafboeken en de notariële protocollen 2823/611 en 3301/280 kwam hij tot de volgende gegevens: Johannis Kopper (ook wel Copper geschreven) werd gedoopt op 23 december 1714 te Rotterdam als zoon van Dirck Copper en Anna Haagsman, beide wonende in de Wijnstraat. Op 6 mei 1744 huwde Jan Kopper als jongeman van Rotterdam met Maria Lievingston, jongedochter van Rotterdam. Hij woonde toen in de Wijnstraat. Op 14 september 1745 werd een zoon Dirck gedoopt (overleden 16 juni 1751) en op 23 maart 1755 een dochter Maria (in 1760 nog in leven). Maria Lievingston overleed 28 juli 1760. Jan Kopper, nog steeds wonend in de Wijnstraat, hertrouwde 30 mei 1762 met Sara van Vlugt, jon-
| |
| |
2. Portret van Jan Kopper door Nicolaes Muys. Zwart en rood krijt, 32 × 20,2 cm. Fondation Custodia, Institut Néerlandais, Parijs, inv.nr. 1970 T 3, aangekocht van L. Houthakker te Amsterdam.
gedochter van Cool. Op 7 februari 1763 lieten zij hun testament maken waarbij zij elkaar als erfgenaam aanwezen, vermoedelijk was het dochtertje Maria toen dus overleden. Kopper werd hier aangeduid als broodbakker. Op 22 april 1763 stierf Sara van Vlugt, samen met haar kind, in het kraambed. Op 25 april maakte ‘de heer Jan Kopper’ een nieuw testament waarbij hij tot enige erfgenaam zijn zuster Agatha aanwees, gehuwd met de bakker Herman van Stipriaan te Oudewater. Executeurs-testamentair waren haar twee zonen Dirk en Jacob van Stipriaan. Op 28 november 1788 werd Jan Copper begraven. Hij woonde het laatst aan de Baan, was gereformeerd en welgesteld, want het begraaftarief bedroeg f 30,-.
Door al deze gegevens was het beeld van de persoon Kopper veel duidelijker geworden maar van de ‘kunstenaar’ ontbrak nog elk spoor. Maar ook daarover zou meer duidelijkheid komen.
In 1987 werd er te Rotterdam in Atelier Tobia Lever een manifestatie gehouden onder de titel ‘De kunst van het papierknippen’. Door Henk van Ark werd namens het atelier Lever een brochure verzorgd, Zeer uitstekende kurieuze stukken van papier, waarin een overzicht werd gegeven van 2 1/2 eeuw Rotterdamse papierknipen snijkunst 1650-1900. Op p. 9 wordt gesproken over Jan Kopper. Van Ark geeft hier een samenvatting van de oudere literatuur en memoreert de personalia uit het Rotterdamse gemeentearchief. De intrigerende portretgravure van Kopper siert het omslag.
In 1989 attendeerde R.J. te Rijdt van het Iconographisch Bureau mij op een catalogus van recente aanwinsten van het Institut Néerlandais in Parijs uit 1974 waarin een in 1970 aangekochte portrettekening van Nicolaes Muys (1740-1808) werd genoemd, voorstellende Jan Kopper (afb. 2). Navraag in Parijs wees uit dat men daar in 1987 ook nog een voorstudie van Muys voor deze tekening had aangekocht (afb. 3). Zeer waarschijnlijk is afb. 3 een voorstudie voor afb. 2, was afb. 2 het ontwerp voor het schilderij dat in 1863 op de Delftse tentoonstelling hing en is de prent (afb. 1) weer naar het schilderij gemaakt.
In hetzelfde jaar 1989 publiceerde Henk van Ark opnieuw een brochure, ditmaal geheel gewijd aan Kopper: Jan Kopper (1713-1788), leven en werk van een Rotterdamse broodbakker en papierknipper, Rotterdam 1989, 14 p. Van Ark had sinds 1987 verdere naspeuringen gedaan maar helaas geen werkstukken van Kopper kunnen opsporen. Ook naar de gedrukte catalogus en het levensbericht was Van Ark op zoek geweest, maar tevergeefs. ‘Is er echt sprake geweest van een gedrukte lijst of catalogus?’, vraagt Van Ark zich af of is een (boedel)inventaris in handschrift bedoeld in het stukje in De Navorscher van 1851? Het gebrek aan werkstukken en de afwezigheid van de zo langzamerhand legendarische gedrukte catalogus/levensbeschrijving wordt echter ruimschoots goedgemaakt door een aantal andere interessante gegevens die Van Ark opspoorde. Behalve enkele personalia over de ouders van Jan Kopper - zijn vader was ook al broodbakker - nog enkele testamenten en een berichtje in De Rotterdamsche Courant na Jan Koppers dood (waaruit de overlijdensdatum, 15 november, bleek) heeft Van Ark een uitvoerige boedelinventaris gevonden die op 22 januari 1789, kort na Koppers dood, werd opgemaakt, en ook de boedelrekening uit 1799. Met name deze laatste twee documenten geven een groot aantal bijzonderheden.
| |
| |
3. Portret van Jan Kopper door Nicolaes Muys, voortekening afkomstig uit een schetsboek. Zwart en rood krijt, 32,2 × 20,1 cm. Fondation Custodia, Institut Néerlandais, Parijs, inv.nr. 1987 T 37, aangekocht van kunsthandel Otto Naumann, New York. Herkomst: jaren 1960: Amsterdamse kunsthandel; daarna Groper, Boston en in 1987 Naumann. Rechtsboven in potlood of zwart krijt: 41; rechtsonder: 2D.
In de eerste plaats gegevens over het gegraveerde portret. Bijna nooit weten wij iets over de oplage en over de kosten van een gravure, maar uit de boedelrekening van 1799 blijkt dat de graveur Hendrik Roosing 104 gulden kreeg voor het ‘in 't koper snijden van 't pourtrait’. Zijn broer, de drukker Willem Roosing, kreeg voor het maken van 300 afdrukken van ‘het gemelde pourtrait’ samen met de leverantie van het benodigde papier een bedrag van 13 gulden en 14 stuivers. Uit de boedelinventaris blijkt dat er op verschillende plaatsen in Koppers huis knipwerk aanwezig was, vaak in lijst en achter glas. Ook een kast ‘waar in de tempel van Salomon, van papier gesneden’, een kast ‘waar in het paradebed van Z.D.H. Willem de IV van papier gesneden’ en veel scheepjes, ‘zeestukjes’ en ‘orange boomen’. Verder diverse tabaks- en snuifdozen met knipwerk gedecoreerd.
In 1799 werden de ‘liefhebberijen’ van Kopper ‘volgens specifique lijste daarvan zijnde’ getaxeerd op 2505 gulden. De collectie werd in vier gelijke delen verdeeld en voor f 626.50,- per portie aanbedeeld aan vier familieleden, te weten Dirk van Stipriaan te Rotterdam, Abraham van Stipriaan Luïscius te Delft (hij voerde de naam van zijn vrouw achter zijn eigen naam en creëerde daarmee een dubbele familienaam), Leendert van Stipriaan uit Haringhuizen en Jacob van Stipriaan uit Delfshaven. Via hen zal de collectie verder verspreid zijn geraakt. Mijn hoop om ooit nog eens de levensbeschrijving en de catalogus van Koppers kabinet te vinden was na de gedegen publicatie van Van Ark eigenlijk verdwenen. Met Van Ark begon ik te twijfelen of deze ooit bestaan zou hebben.
Tot - hoe ongeloofwaardig het ook klinkt - ik begin 1990 een telefoontje kreeg van dr. J.A. Brongers, een bevriende boekenverzamelaar uit Amersfoort. Hij vroeg of ik wel eens gehoord had van Jan Kopper en of ik hem zou kunnen helpen aan een exemplaar van de in Van Someren genoemde portretgravure. Tot zijn verbazing kon ik hem direct zeggen dat ik er privé wel een exemplaar van bezat, maar niet in mijn handelsvoorraad portretten, dat het een vrij zeldzaam prentje was en dat er in 1789 300 van gedrukt waren. Hij zei me toen dat hij onlangs een boekje had gekocht (voor slechts enkele guldens in een Nederlands antiquariaat) en dat de portretprent daarin leek te ontbreken. Mijn vraag wat dat dan wel voor een boekje was, werd beantwoord met ‘een soort levensschets van Kopper met een beschrijving van zijn knipsel-kabinet’. Welnu: het wellicht unieke exemplaar kwam in fotokopie naar mij toe. Op het, beschadigde, omslag staat in 19de-eeuws handschrift ‘Levensschets etca van mijn oom Jan Kopper’, waaruit blijkt dat het bewuste exemplaar van het boekje afkomstig is uit de familie Van Stipriaan (Luïscius).
Met toestemming van de huidige eigenaar wordt op de bladzijden 48 t/m 55 het gehele boekje gereproduceerd, niet alleen om het curieuze geschrift nu voor ‘eeuwig’ te bewaren, maar vooral om het mogelijk te maken nu en in de toekomst knipwerken aan Jan Kopper te kunnen toeschrijven.
De ‘Levensschets’ begint met de mededeling dat Jan Kopper op 16 december 1713 te Rotterdam is geboren. Het archief had mij de doopda-
| |
| |
4. en 5. Twee knipsels van Jan Kopper, uit een serie van tien, in zwarte lijstjes. Particuliere verzameling.
tum 23 december 1714 opgegeven. Voor alle zekerheid werd dit nog even gecontroleerd, maar 1713 moet op een rekenfout van de opsteller van de schets berusten: 1714 is het werkelijke geboortejaar. Uit de levensschets blijkt ook Koppers liefde voor muziek, zodat wij kunnen aannemen dat achter hem op de portretgravure een clavecimbel zal zijn afgebeeld. (Van Ark had al gevonden dat Kopper zo'n instrument in 1781 had geërfd). Ook blijkt uit de schets dat deze vóór 1799 is geschreven en gedrukt, omdat in de laatste alinea nog niet over de verdeling van het knipselkabinet in vier porties wordt gerept. Waarschijnlijk is het boekje kort na Koppers dood gemaakt, dus in 1789 of 1790. Wellicht hebben de neven Van Stipriaan (Luïscius) het boekje opgesteld en laten drukken om een koper voor het geheel te vinden? Na de ‘levensschets’ is een lofdicht afgedrukt door A. v(an) S(tipriaan) L(uïscius) en een kort vers op het portret van Kopper door T.S.S. (dezelfde S. die het vierregelig gedichtje onder de gravure signeerde?). Tenslotte volgt dan op achttien pagina's een beschrijving van Koppers ‘Konstcabinet’: de verzameling van eigen werkstukken die na zijn dood in zijn huis werd aangetroffen. Uit deze beschrijving blijkt dat er bij Koppers dood nog ca. 100 knipsels in zijn huis aanwezig waren, alle in lijsten en achter glas. Voorts dat er zowel in Rotterdam, in de Republiek, in Frankrijk, in Engeland en in Duitsland in ‘konstkamers en vorstelijke vertrekken’ een nog groter aantal van zijn knipsels te zien waren. Behalve de schepen, waarover wij al eerder hoorden en waarvan er een op zijn portret is afgebeeld, maakte Kopper knipsels in de deksels van tabaks- en snuifdozen (meestal ook zeegezichten) en in zilveren en gouden ringen (zeer kleine ‘zeetjes met scheepjes'). Onder glazen stolpen bevonden zich twee uitgebreide knipsels die ook in de boedelinventaris werden genoemd: een tempel van Salomo
op een schaal 1: 400 en de zaal met het paradebed van W.C.H. Friso, naar de gravure van J. Punt. Het grootste deel van de collectie was onder gebracht in een ‘Cabinet’: een speciaal hiervoor vervaardigde kast met zes vakken. Behalve veel geknipte schepen, zeeslagen, zeegezichten etc. bevonden zich hierin ook driedimensionaal geknipte portretten van de Rotterdamse predikant Petrus Hofstede, van Luther, van Calvijn en van W.C.H. Friso. Voorts geknipte schijnbe- driegers, enkele stads- en dorpsgezichten (voornamelijk van Rotterdam), enkele buitenplaatsen en gezichten op Willemstad en Maarssen.
Naast knipsels maakte Kopper ook ‘snijsels’: in papier uitgesneden voorstellingen die tweedimensionaal waren en in een portefeuille bewaard werden. Dit betrof onder meer enkele schijnbedriegers, de ‘opstanding J.C.’, de ‘lierreman van Callot’, Romulus, ‘het treuren America’, Ludovicus Bierrer, de ‘stieren van Basan’, een triomfboog voor het stadhouderlijk echtpaar, een erepoort, een ‘hangend kleed’ met de wapens van de Unie, Nassau, Pruisen en een oranjeboom.
Met behulp van deze inventaris van knipsels die bij Koppers overlijden in zijn woning aanwezig waren, is het mogelijk ons een idee te vormen van zijn werk. Hoewel papieren knipwerk erg vergankelijk is, iets wat voor driedimensio- | |
| |
naai knipwerk in nog grotere mate geldt, wordt het aan de hand van deze lijst waarschijnlijk gemakkelijker enkele bewaard gebleven werkstukken aan hem toe te schrijven.
De heer Van Ark berichtte mij recent dat hij inmiddels al enkele werkstukken van Kopper achterhaalde, zoals een maritieme voorstelling in het deksel van een doosje met linksonder de initialen I.K. en tien maritieme voorstellingen in zwarte lijstjes, waarvan er twee hierbij worden afgebeeld (afb. 4 en 5). In het najaar van 1990 zal een vouwblad verschijnen onder de titel Rotterdamse Papierknipkunst met het dan bekende werk van Jan Kopper (uitgave Stichting W.T. Lever, Postbus 3587, 3003 AN Rotterdam, het adres waar ook de eerder genoemde brochures besteld kunnen worden). Wellicht komt er in de komende jaren nog eens een tentoonstelling van het werk van deze in zijn tijd zo beroemde Rotterdamse papierknipper.
Verwantschapstabel van de in dit artikel genoemde personen
| |
| |
| |
Beschrijving van het vorstelyk konstcabinet, van papiere snykonst, gewrocht en nagelaaten, door den heere Jan Kopper.
Te ROTTERDAM, By JOH. HOFHOUT en ZOON, Boekverkoopers.
| |
Levensshets van de heer Jan Kopper.
De Heer Jan Kopper is den 16 December 1713. in Rotterdam gebooren. Zyn Ouders waren deftige Burgers van een oud Hollands Geslagt, reeds in de eerste beschaafde tyden van ons Vaderland bekendt.
Al vroeg gaf de Heer Kopper blyken van vernuft in verscheide takken van wetenschappen. In zyn eerste jeugd sneed hy reeds Scheepjes, Gezigtjes en andere voorwerpen, doch zeer onvolmaakt, ten opzicht van zyn volgend werk, hoewel met meer zwier als men van kinderen zulks gewoon is. Hy beoeffende zig ook in de speelkonst; behandelde de Bas, Fluit, Clavercymbel &c., doch de Fiool was zyn beminlykst speeltuig, waarop hy zig met de borst toeleide, en geen geringe vordering maakte. - Zyn lust en vermogen in de Zang- en Speelkonst, gepaart met de gulle vrolykheid en aartigheid van zyn geest, bezorgde hem veele vrienden en gezelschappen. Zyn eerste Huisvrouw, welke altyd ziekelyk zynde, de gezel-
| |
Levensschets.
schappen, waar door onzen Kopper dikwils uithuizig was, mishaagden, raadden haar Egtgenoot, die leidelyk en goedwillig van aart was, de oeffening der Zang- en Speelkonst af, hy voldeed haaren wensch, en dit was het tydstip waar in hy de schaar opvatte, om in zyn reeds begonne knipwerk meer vordering te kunnen maaken. Intuschen stierf zyn Huisvrouw, en na eenigen tyd weduwnaar geweest te zyn, ging hy een tweede huwlyk aan, doch hier in was hy even ongelukkig, dewyl zyn tweede Vrouw, na een jaar gehuwt te zyn, in 't kraambed overleed. Dit trof Kopper zoodanig dat hy in 't vervolg van den gehuwden staat afzag, zig van zyn affaires ontdeed, en het eenzaam leven verkoos, houdende met een dienstmaagd huis, die hem tot zyn dood bybleef.
Nu leidde hy zig met de borst op zyn geliefd konstwerk toe, en spande alle zyne vermogens in om zig daar in te volmaaken. Hy slaagden in zyn oogmerk, want over de schoonheid en menigvuldigheid van 's mans Konststukken moet men zig verwonderen. Veele beminnaaren van Konsten en Wetenschappen, byzonder die der Teeken- en Schilderkonst zogten zyne vriendschap, en verwonderden zig meenigmaalen over het schoon in zyne van papier gewerkte stukken, en betuigde, dat zyn Perspeftiefkunde
| |
Levensschets.
en ordonnantien den hunnen niet alleen evenaarde, maar dikwils overtroffen.
Men doet verder niet te veel, of maakt zig aan geen laffe vleijery schuldig, wanneer men zegt dat da Heer Jan Kopper, in dit vak, de grootste Man was, die 'er ooit bekend is geweest. Wat Konststukken 'er nog van Mejuffrouw Johanna Coertre Blok voorhanden zyn, en met welk een yver veele Dichters tot haar los gezongen hebben, haar Konststukken moeten en in schoonheid, en in meenigvuldigheid voor die van onzen grooten Kopper wyken. Men zwyge van eenige Konstenaars, waar van men nu en dan wel eens één stukje vind, dat fraai in zyn soort is, maar met dit werk niet te vergelyken is. Misschien zal men elders eenige weinige stukken aantreffen door een andere maaker ondertekend, waar in men eenige Scheepjes aantreft aan die van Kopper volkomen gelyk, maar die door deezen maaker, op een slegte wys, uit stukken van de Heer Kopper zyn uitgenomen, en in de zyne geplaatst: men zoude des noods deeze kunnen aanwyzen, en voldoende getuigenis zyner handeling bybrengen. Men moet zig verbaazen over de menigte der wel uitgevoerde stukken, welke in zyn nagelaate Cabinet pronken, en men kan verzekeren dat nog grooter
| |
| |
| |
Levensschets.
aantal in Frankryk, Engeland, Duitschland en voornamelyk in deze Republiek in Konstkamers en Vorstelyke vertrekken te zien zyn; zyn eerstelingen en onafgewerkte stukken hier van afgetrokken. Men moet zig te meer verwonderen dewyl meest alle deeze stukken in de laatste 25 jaaren van 's mans leeven gewerkt zyn, daar 'er veele stukken onder gevonden worden welkers uitvoerigheid jaaren in arbeid vorderen. By het klimmen zyner jaaren, daar zyn lighaams kragten afnaamen, vermeerderde die van zyn geest, blykens die stukken die hy in de laatste jaaren van zyn leeven vervaardigt heeft.
Altoos vrolyk en welgemoed genoot hy een altoos durende gezondheid, en had nooit de hulp van een Geneesheer of Heelmeester noodig. Zyne zintuigen waaren tot zyn dood in een goede staat, zyn gezigt, in zyn konst van 't grootste aanbelang, was nog van die kragt, dat hy zonder bril of vergrootglas, op het einde zyns levens, zyn fyn werk verrigte. De matigheid in spys en drank was een zyner uitspanningen. Zyn beste maaltyd was een matigen disch. Wyn, bier of gedestilleerde dranken gebruikte hy nooit, koffy en thee waren zyn geliefde dranken. De spaarzaamheid beminnende was hy evenwel den armen een goede geever, en
| |
Levensschets.
den verdrukten uit den nood te helpen was een zyner hoofddeugden. Hy bewaarde niet alleen zyne Voorouderlyke en Ouderlyke erfgoederen met achting, maar zorgde zelf voor zyn kinderlyke speeltuigen, welke men na zyn dood allen welbewaard gevonden heeft. Den vroegen morgen besteedde hy in zyn beminden arbeid, doch in de namiddag en avond verpoosde hy die, het zy met zyne vrienden te bezoeken, of met wandelen, zig altoos by de scheepsbouw in het toestellen en optakelen der vlottende gebouwen verlustigende, iets dat onmiddelyk tot zyn liefbebbery betrekking had. Een beminnaar van zyn evenmensch en bemind van allen die hem kenden leide by een stil en gerust leeven, tot zyn laatsten dag, welke inviel op Zaturdag den 15, November 1788, wanneer hy op de middag nog een bezoek aan een zyner naaste bloedverwanten gaf: voorts wandelde hy van 12 tot 2 uuren, wanneer hy t'huis komende zig buitengewoon vermoeid bevond, hy plaatste zig by 't vuur en gebruikte wat theewater en melk. Kort daar na leidde hy zig te bedde maar stond schielyk weder op. Eenige daagen te vooren had hy reeds iets tegens zyn goede vrienden gezegt, waar uit men van agteren besluiten moet dat hy zelfs begreep dat zyn einde naderde. Nu bevestigde hy zulks: dan zat hy eens, dan
| |
Levensschets.
wandelde hy weder, en ten vier uuren schreef hy nog eenige regels in de Clausule Reservatoir van zyn Testament, wel voorziende dat zyn tyd naderde. Ten half vyf uuren leidde hy zig met een kussen onder 't hoofd voor 't vuur op de matten neder, nu en dan weêr eens opstaande, tot hy zig ten zeeven uuren voor 't laatst nederlegde, en eer de klok half acht uuren sloeg, was aan zyn wensch voldaan; ‘hy had in stilte, zonder ziekbed, smert of pyn, den geest uitgeblaazen, en dit tydelyke met het eeuwige verwisseld’.
De Heer Kopper heeft geen kinderen nagelaaten, schoon twee in 't huwelyk verwekt, doch deeze zyn vroeg gestorven.
's Mans uitmuntend Konstcabinet van Papiere Snykonst berust thans by de Heer D. van Stipriaan, Koopman op de Hoogstraat, op de hoek van de Lamsteeg, te Rotterdam, derde Zoon van des overledenen eenigste Zuster.
|
|