De Boekenwereld. Jaargang 6
(1989-1990)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Simon Emmering
| |
[pagina 123]
| |
1. Simon Emmering achter zijn bureau, 1989 (foto Martin van Thiel).
het medisch woordenboek van Pinkhof, maar ik heb nog 50 exemplaren van de oude druk. Wil jij die hebben?’ ‘Best’, zei m'n vader, hij kreeg 60/70% korting en dan werd zo'n restant voor 2/3 of de helft van de prijs verkocht. Hij heeft veel mooie restanten gehad, ik herinner me bijvoorbeeld Brugmans, Amsterdam in de 17e eeuw, overgenomen van Nijhoff. Moest jij al vroeg meewerken in de zaak? Nee, ik ben pas na m'n middelbare schooltijd in de zaak gekomen. Dat stond eigenlijk vast, er was geen keuze: de oudste zoon komt in de zaak. Jij was de oudste zoon? Ja, ik had nog een jongere broer, die is omgekomen in de oorlog. Jullie waren met z'n tweeën? Eigenlijk met z'n drieën, maar m'n zusje is heel jong gestorven, in de eerste wereldoorlog. Misschien was ik veel liever gaan studeren, dat is mogelijk, maar dat laat ik verder maar buiten beschouwing. Als gezegd, het was een ongeschreven wet: de oudste zoon komt in de zaak. Ik kwam van de middelbare school en het eerste wat m'n vader zei, was: ‘Kijk Simon, wat ik je om te beginnen ga leren, is pakjes maken. Jij gaat naar beneden, naar Bertus - z'n achternaam ben ik vergeten, de man die bij ons altijd zorgde voor de expeditie, hij heeft jaren bij ons gewerkt - daar ga je leren pakjes maken, en pakken’. Ik heb er m'n leven lang plezier van gehad, want er was nooit iets in ons vak wat ik niet kon inpakken. Onderaan beginnen. Ja, helemaal onderaan. Ik weet nog dat ik naar het Singel moest, de liquidatieveiling van R.W.P. de Vries, met de grote bakfiets, om de boeken te halen die m'n vader de vorige avond daar gekocht had. [Luid lachend:] Dat was het natuurlijk niet helemaal hè! Dat was in de beginjaren dertig. Was het een aardige man? Ik vond hem bijzonder aardig. Hij was ook heel erudiet, volledig autodidact. Hij hield vreselijk veel van lezen, wist heel veel. Las en sprak als | |
[pagina 124]
| |
Juda Emmering (1880-1934), de vader van Simon Emmering.
gezegd vloeiend Frans, maar ook argot. Hij zei altijd: ‘Er is geen taxichauffeur in Parijs die mij iets kan vertellen wat ik niet kan verstaan’. En je moeder? Mijn moeder was heel anders. Het was een voortreffelijk huwelijk. Ik kan mij niet herinneren, dat ze ooit woorden hadden. Ik herinner me wel, dat als m'n moeder zei ‘maar Joepie, dat is toch niet waar’, dan hadden ze werkelijk een conflict met z'n tweeën! Zij werkte niet mee in de zaak, las wel veel. Ze hielden beiden van de Italiaanse opera, daar gingen ze graag naar toe, dat vonden ze heerlijk. Je vader was socialist; daar begrijp ik uit dat het geen orthodoxe joden waren? Nee, helemaal niet, nee nee, het was nog altijd het idee van het ideële en ideale socialisme, dat iedere vorm van rassenhaat en discriminatie zou opheffen. Het is jammer genoeg wel anders uitgekomen, de praktijk van het socialisme is eigenlijk net omgekeerd als wat we gedacht hadden dat het zou worden. Nee, ik ben opgevoed in een min of meer orthodox socialistisch milieu, niet religieus. Een soort A.J.C.-milieu? In zekere zin. Dat heeft m'n vader altijd erg verdroten, dat noch mijn broer, noch ik ooit lid zijn geworden van de A.J.C. Ik was wél lid van de Jeugdbond van Socialistische Studie. Daar werd hevig door jongens van middelbare scholen - je moest wel op de middelbare school zitten, anders kon je geen lid worden - gediscussieerd over hoe het privaat bezit in een socialistische en/of anarchistische maatschappij er uit zou zien en dergelijke dingen meer. Ik kom dus eigenlijk uit een heel vrijzinnig milieu, socialistisch ingesteld, helemaal niet religieus. Was het een grote familie? Ja, van m'n moeders kant een hele grote familie. Daar is niets van over gebleven door de oorlog. Van m'n vaders kant had ik een oom en een tante, die beiden omgekomen zijn. Ik moet zeggen, na de oorlog, van die hele grote familie: één nichtje leeft er nog, die is 85, 86. De rest is allemaal vermoord? Allemaal, 98% vermoord, een paar waren er ondergedoken, dat was alles wat er over was. En natuurlijk je hele kapitaal en bezittingen waren weg. De mensen, daarover hoeven we niet te praten, dat was natuurlijk het allerergste, maar je kwam ook, ik tenminste wel, volledig berooid uit de oorlog. Nog even terug: je vader overleed in 1934. Heb jij toen de zaak overgenomen? Niet overgenomen, m'n moeder was erfgename, ik werd bedrijfsleider. Nou ja, bedrijfsleider, bedenk goed: wat wist ik er van? Niks nog. Nee, je was pas twintig jaar. Ja, en we hadden toen de zaak in de Langebrugsteeg én op het Rokin, we hadden dus twee zaken. Waar nu Mak van Waaij zit, die twee etalages, die heeft m'n vader laten maken. We hebben daar bijna tien jaar gezeten. Toen m'n vader stierf, waren er pas drie jaar om, we zaten nog met een contract van zeven jaar. En het waren slechte tijden. Maar het ergste was, dat ik nog geen enkele ervaring had. Ik weet nog precies, mijn vader had een relatie aangeknoopt met de directeur van Leiter Nypels in Maastricht. Die had een advertentie geplaatst, dat er fondsrestanten aangeboden werden. M'n vader had erop gereageerd en die mijnheer kwam, Van Oord heette hij. Die man was twee hoofden groter dan ik en zó breed, een alleraardigste man. M'n vader heeft een aantal titels overgenomen, allemaal | |
[pagina 125]
| |
De kop van de Correspondent van boekenvrienden, de verkooplijst die Juda Emmering regelmatig uitgaf.
luxe drukjes in kleine oplagen, onder andere dat boekje van Roland Holst over Leopold. Daar kocht hij dan de laatste 40 of 35 exemplaren van. Dus toen m'n vader stierf, had hij al een stuk of zeven, acht titels overgenomen en op een dag komt die mijnheer Van Oord weer bij mij en zegt hij: ‘Zo, ik heb nog (ik weet niet meer hoeveel) titels’. Ik zeg: ‘Maar ja .....’ Zegt hij: ‘Het hoeft niet zo vreselijk veel te kosten. Al die titels bij elkaar 1500 gulden’. Nou, dat was een hoop geld. ‘Doe nou maar’, zegt hij. Dat was m'n eerste grote koop. Ik heb er nooit spijt van gehad. Het is altijd een vriendelijke relatie tussen hem en mij gebleven. Hoe verder tot 1940? In 1939 vroeg Mak van Waaij of hij die beneden-
Twee boeken, resp. uit 1916 en 1915, uitgegeven door de vader van Simon Emmering. Het logo op het links afgebeelde boek is ontworpen door S.H. de Roos, het omslag van het rechts afgebeelde boek werd ontworpen door Albert Hahn.
| |
[pagina 126]
| |
étage niet van ons kon huren en toen zijn wij naar de N.Z. Voorburgwal gegaan en daar is de zaak door de Duitsers geliquideerd. Jij runde dus tot aan de oorlog die zaak voor je moeder? Ja, zo goed en zo kwaad als het ging. Zo goed en zo kwaad als het ging? We konden er van leven. Wanneer is je moeder overleden? Mijn moeder is gedeporteerd in de oorlog. Naar die oorlog toe: wil je iets zeggen over het leven dat je toen leidde? De zaak aan de Voorburgwal was al snel geliquideerd, die had een Verwalter gekregen. Wat hield dat precies in? Dat hield in dat je zelf niets meer te vertellen had, dat je niet meer mocht tekenen voor banken girorekeningen. Die gelden waren trouwens al in beslag genomen, die stonden bij Lippmann/Rosenthal. We hadden geen geld meer, je kreeg een bepaalde uitkering. Die Verwalter deed zogenaamd de business? Die kon er ook niet mee overweg, helemaal niet. Dus de zaak ging kapot? Nee, die zaak is gewoon verkocht. Die Verwalter verkocht bijvoorbeeld de hele handbibliotheek van m'n vader voor honderd gulden, aan WestlandGa naar eind1.. Zo ging dat. En daar kon je niets tegen doen? Niets, ik had toch niets meer te vertellen! Er werd gewoon gezegd: die bibliotheek hebben we voor f 100,- gekocht, en weg? Weg! De hele handbibliotheek! De nieuwe boeken en het antiquariaat zijn ook aan iemand verkocht, voor centen. Dat is allemaal misgelopen, maar daar praat ik liever niet over, want dan zou ik namen moeten gaan noemen, al is de man overleden. En het pand? Dat was toen een huurpand. Ik heb het pas een jaar of twintig geleden kunnen kopen. Het was eerst bezit van de Dubecq sigarettenfabriek, die ernaast zat en later is het naar de gemeente Amsterdam gegaan van wie ik het toen heb kunnen kopen. En na die liquidatie? Ik heb toen nog een tijd in Utrecht gewerkt bij de oude heer Schultz, van Beijers. We konden toen nog toestemming krijgen om heen en weer te reizen, niet zo erg lang, een jaar geloof ik. Schultz was een voortreffelijk antiquaar, getrouwd met een joodse vrouw. Dat had hij niet opgegeven, daar kwam de Kultuurkamer achter en toen mocht hij, terwijl hij boven z'n zaak woonde, niet meer in z'n winkel beneden komen! Daar zat een Verwalter? Nee, daar zat toen Paul Valkema Blouw, die werkte daar ook. Dat hij niet meer in z'n zaak mocht komen, speelde later dan ik er werkte. Ik weet niet meer precies de data, maar ik heb daar met Paul Valkema Blouw samengewerkt, in 1941. En in 1942 ben ik ondergedoken. Ik ben ondergedoken na een enorme razzia, ik zie dat nog zo voor me. Ik woonde toen nog net als m'n broer bij m'n moeder, op de Amsteldijk en aan de Weesperzijde was de Polizei aan de gang, dat was niet te geloven, vreselijk. Toen ben ik ondergedoken. Eerst in Overveen, bij bijzonder aardige mensen, die tot hun nekharen in het illegale werk staken. De oudste zoon was een vooraanstaand man in de illegaliteit. Ik kon daar op een gegeven moment niet blijven, dat liep mis. Ze waren ook wel een beetje bang en dat begreep ik wel. Ik ben toen tot het einde van de oorlog ondergedoken in Amsterdam. Dat was het pure onderduiken, de hele dag in een geblindeerde kamer? Jazeker, nou ja, dat blinderen was niet nodig, er waren degelijke gordijnen en vitrages en ik zat met een tafeltje tegen de muur. Wat kon je doen de hele dag? Lezen! Alleen lezen! Er waren boeken in huis? Er werkte op de U.B. een goede vriend van m'n vader en de zuster van de mevrouw bij wie ik ondergedoken zat, die later m'n eerste vrouw is geworden, ging altijd voor mij naar die meneer toe. Dat was de heer Van der Linden. Een aantal collegae zullen zich die naam nog wel herinneren. Zo leende zij voor mij boeken in de U.B., dus ik kon alles lezen wat ik wou. En ze kochten ook wel hier en daar boeken die ik wilde hebben. Dus je hebt heel wat afgelezen in die jaren? Jazeker! Ik heb heel veel gelezen! Wat dat betreft was het wel een rustige tijd, maar het was natuurlijk erg. Ik kan nooit woorden vinden om uit te drukken hoe erg het eigenlijk was, wat je meemaakte. Hoorde je van anderen hoe het ging? Ten eerste las ik natuurlijk kranten en je hoorde veel van de mensen bij wie je in huis was. Als er | |
[pagina 127]
| |
visite kwam, zat ik boven. En je moest vanzelfsprekend met alles voorzichtig zijn als je alleen thuis was, dat je de w.c. bijvoorbeeld niet doorspoelde, dat je altijd op kousen liep. Nooit huiszoeking gehad? Nee, nooit. Het heeft er wel eens om gespannen. Op het eind van de oorlog, begin 1945, hadden we een mud aardappelen gekocht, voor de toenmaligeprijs van f 1000,-. Dat had ik bewerkstelligd via het gewezen dienstmeisje van m'n moeder, dat aan de Amsteldijk in Ouderkerk op een boerderij woonde. M'n eerste vrouw is naar haar toegegaan en door haar bemiddeling hebben wij toen bij een andere boer die aardappelen kunnen kopen. Die kwamen boven, ik stond er bij en opeens komt er een politieagent de trap op, in zo'n zwart pakkie van Schalkhaar agenten die er toen waren. Die zag mij staan en ik dacht: nou is het afgelopen. Hij zegt: ‘Het enige wat ik wil weten: wie is de zwarthandelaar die jullie dat verkocht heeft?’ M'n latere zwager zegt: ‘Namen weet ik niet’. ‘Wat kan het me ook eigenlijk verdommen’, en hij loopt de trap weer af. Op zo'n moment had je toch wel weer de schok van wat hangt me boven het hoofd. We zijn op 't laatst van de oorlog nog verhuisd. Mijn eerste vrouw heeft twee hele mooie kamers en suite gevonden in de Jan Willem Brouwersstraat, tegenover de orkestledeningang van het Concertgebouw. We hebben daar de laatste maanden van de oorlog gewoond en op 5 mei, bevrijdingsdag, denk ik: weet je wat, ik ga kijken of ik ergens bloemen kan krijgen. En zowaar, in de Van Baerlestraat koop ik bloemen voor de dame boven mij, haar naam ben ik vergeten, en voor mevrouw Ladigus, die daar weer boven woonde en van wie wij de kamers huurden. Ik kom bij mevrouw Ladigus en ze zegt: ‘Simon Emmering, ik feliciteer je!’ ‘Hoe weet u dat ik Simon Emmering heet?’ ‘Op het moment dat ik je zag, wist ik dat jij Simon Emmering was’. Ik zal je vertellen, dat heeft me niet onberoerd gelaten, het huilen stond me nader dan het lachen. ‘Hoe weet u dat nu?’ ‘Dat zal ik je vertellen’, en ze kwam met een foto. ‘Kijk, dat ben jij en dat is m'n zoon Piet, met wie je altijd samen vruchtenkoekjes bakte’. ‘Dat is de Amsterdamse gymnastiekvereniging!’ ‘Ja, daar zijn jullie toch beiden lid van geweest!’ Als je nu nagaat, die foto, weet je dat er bijna niemand meer van over was!. Gesneuveld, vermoord, dat was heel verdrietig als je dat zag. Wist je, toen de bevrijding kwam, wat er met je familie was gebeurd? Ik wist het toen al, ja. Ik heb zelfs mijn broer eens een keer een brief geschreven, die woonde toen in Winterswijk. Daar was hij zogenaamd onderwijzer op een joodse school. Hij was geen onderwijzer, hij studeerde economie. Hij had van de Joodse Raad dat baantje gekregen, wil jij dat doen. Nou goed, o.k. Toen heb ik hem nog geschreven: Albert, ik heb zo het gevoel - dat was eind 1942 - dat ze ons ook fysiek liquideren. Hij heeft me nog teruggeschreven: dat geloof ik allemaal niet, misschien zullen we wel grondwerk moeten doen, loopgraven maken. Met dat gevoel ben ik ook ondergedoken. Ik heb vaak gedacht: wat doe ik als de Duitsers de oorlog winnen? Wat doe ik dan? Daar heb ik geen oplossing voor kunnen vinden, maar die gedachte heeft toch wel vaak door m'n hoofd gespeeld. Goed, dat heeft niets met het vak te maken. Ik heb een hele vriendelijke advocaat gekend en dat was mr. Van Hattum, van de plaatsbeschrijvingen-bibliografie Nijhoff-Van Hattum. Die goede mijnheer Van Hattum heeft van mij een kast boeken gehad die ik op tijd uit de zaak had weggehaald. Af en toe verkocht Van Hattum een paar van die boeken en daar heb ik van geleefd. Mei 1945. Je gaat een nieuwe zaak opbouwen Ik had nog zo'n rijtje boeken over, tien, twaalf, die heb ik gewoon voor het raam neergezet, met een bordje Simon Emmering, boekhandelaar. Je had de Voorburgwal nog niet terug? Welnee! Daar heb ik voor moeten procederen. Ik ben op stap gegaan, naar uitgevers, om te kijken of ik wat boeken kon krijgen, want ik had niks. Je wilde echt weer doorgaan in dat vak? Ja, ik had geen andere mogelijkheden, ik wilde ook niets anders, want het was het enige vak dat ik verstond, tenminste dácht te verstaan. Ik had een hele goede relatie, zelfs in de oorlog heb ik nog een paar keer contact gehad, met John Meulenhoff. Hij had nog boeken in het magazijn die ik voor de verkoop in commissie kreeg. Ik heb ook bijzonder aardig zaken gedaan met de heer Van Looy, toentertijd directeur van Sijthoff. M'n vader handelde al veel met hem en ik ook na vaders dood. Mijnheer Van Looy heeft me na de oorlog écht geholpen. Ik kon boeken kopen die | |
[pagina 128]
| |
Emmerings winkel aan de Nieuwezijds Voorburgwal in 1989 (foto Martin van Thiel).
eigenlijk niet meer te leveren waren, onder andere Friedländer, Die altniederländische Malerei. Het leukste was: ik had nog geen particuliere klanten, maar mijn klant voor Friedländer werd Max Israël! Die woonde toen in de Joh. Verhulststraat. Die begon ook weer? Ja die moest ook weer beginnen. Hij had toen samen met zijn broer Nico die zaak in de Leidsestraat, moderne boekwinkel en antiquariaat. Ik kocht de Friedländers en verkocht ze met een goede winst aan de gebroeders Israël en die verkochten ze met een goede winst weer verder. Laatst heb ik het daar nog met Max over gehad, die herinnerde zich het ook nog. Handelde je die eerste jaren na de oorlog nog hoofdzakelijke in fondsrestanten? Nee, aan de handel in fondsrestanten heb ik mij nooit meer bezondigd. Ik heb wel het geluk gehad kort na de oorlog uit de hand een mooie bibliotheek te kopen, in de Lairessestraat, dat weet ik nog precies, bij een mevrouw. Ze was langs geweest aan de Jan Willem Brouwersstraat: ‘We hebben een kast vol boeken. Wilt u die kopen?’ Het was vlak na de bevrijding, dus ik zeg: ‘Ik heb nog niet zoveel geld mevrouw’. We hoeven er ook niet zoveel voor te hebben, ze moeten weg’. Ik kom daar en koop die boeken; er zaten best leuke bij. Maar die kast! Dat was een schoonheid! ‘Wat doet u met die kast mevrouw?’ ‘Die stoken we op’. ‘Maar mevrouw! Als ik nu zorg dat u hetzelfde quanturn brandhout bezorgd krijgt, dan koop ik die kast van u!’ ‘Nee, die stoken we op, dat hebben we besloten’. Wat een beauty die kast! Als ik die toen had kunnen kopen, zou hij hier nu nóg staan! De collectie boeken uit die kast, mooie negentiende-eeuwse boeken, was eigenlijk m'n eerste grote aankoop. Hoe kon je dat toen financieren? Ik had een beetje geld van een bevriend medicus te leen gekregen. Aan de J.W. Brouwersstraat heb ik toen ook m'n eerste lijstje uitgegeven. Vervolgens heb ik na veel moeilijkheden de zaak aan de Voorburgwal weer teruggekre- | |
[pagina 129]
| |
gen en toen ben ik weer echt gestart. Ik had nog niet zoveel geld, dus in eerste instantie vooral met moderne boeken, die je op drie maanden krediet kon krijgen. Tot ik daar een paar jaar later een punt achter gezet heb en alleen met antiquarische boeken en prenten verder ging. Was er veel moois te koop in die naoorlogse jaren? Jazeker! Mooie veilingen, kijk maar naar wat Beyers toen geveild heeft, en Hertzberger en de oude firma Van Stockum. Er wordt tegenwoordig vaak geklaagd over het aanbod. Ja, misschien dat het aanbod in Néderland minder is dan vroeger, maar als je de kwaliteit in bijvoorbeeld Londen en New York op dit moment ziet! Wat ook meespeelt: er zijn in dit land naar mijn smaak geen echte grote verzamelaars meer. Er is zelfs in Amsterdam geen importante collectioneur van boeken en/of prenten over Amsterdam, voor zover mij bekend althans. En die waren er vóór W.O.II wel? Ja, toen werd er veel meer verzameld, is mijn indruk. Of zijn de huidige verzamelaars zelfstandiger bezig, bijvoorbeeld door zelf op veilingen te kopen? Ook dat. Het bezoek op veilingen hier en bijvoorbeeld in Londen is heel verschillend. Hier moet je zelfs tegen je klanten op zitten bieden, terwijl er in Londen bijna geen particulieren op de veilingen komen, al neemt dat de laatste tijd wel toe. Natuurlijk zijn er in Nederland nog mensen die mooie boeken verzamelen, met veel liefde. Toch geloof ik dat het aantal verzamelaars kleiner is. Nogmaals, het is maar een persoonlijke indruk, op het gebied waar ik bezig ben: mooie oude grafiek en bijzondere oude boeken. Hoe is dat gegroeid, dat handelen in mooie oude boeken en grafiek? Ik ben begonnen zoals de meeste prentenhandelaren met weinig geld: met topografie. Ik verkoop nóg wel topografie, maar dan moet het echt héle mooie kwaliteit zijn. En ik verkoop ook mooie zeldzame kaarten. Maar dat is niet meer je grote liefde? Nee, dat is de Nederlandse zeventiende-eeuwse grafiek en geïllustreerde Nederlandse liedboeken uit de zestiende en zeventiende eeuw. Daar gaat m'n belangstelling vooral naar uit. En dat is zo langzaam gegroeid? Want ik ken bijvoorbeeld catalogi Judaïca van je, en West-Indië. Dat heb ik ook altijd gedaan, vooral West-Indië, het hele Caraïbische gebied. Hoe is dat gekomen? Dat is een hele aardige geschiedenis. Jaren en jaren geleden komt er een vriendelijke mijnheer bij me binnen, een stuk ouder dan ik toen, en die zegt: ‘Ik zoek boeken voor een openbare leeszaal op Aruba’. ‘Wat wilt u precies hebben?’ ‘Alles wat Nederlands en goed is’. Daar zit elke antiquaar op te wachten! Ja, die man kocht m'n halve winkel, literatuur, volkenkunde, enz. enz. En toen zei hij: ‘En dan ben ik ook nog geïnteresseerd in boeken over het Caraïbisch gebied’. En zo is het begonnen. Ook de oude standaardwerken? Jazeker! En losse kaarten? Dat is later gekomen, van het één komt het ander. Maar je had dus een soort ‘standing order’, je kon leveren wat hij niet had? Als hij het niet had, kon ik leveren en jarenlang ging dat uitstekend. Het hield op een gegeven moment op, want er werd een commissie benoemd, een commissie van toezicht op Aruba, die daar min of meer een eind aan heeft gemaakt. Later vertelde hij me dat er mensen in die commissie zaten die zeiden: als je 100 exemplaren van hetzelfde boek koopt, is dat veel voordeliger dan 100 verschillende. Op den duur is daar door een zakelijke relatie met de zoon van Van Oorschot, die met een Surinaamse getrouwd is, Suriname bijgekomen. Die zei: ‘Er zijn boeken over Suriname te verkopen’. ‘Ja, verdorie’, zei ik, ‘daar heb je gelijk in, want ik verkoop boeken over de Antillen’. Toen ben ik eerst met hem samen begonnen, maar hij zei al gauw: ‘Dat gescharrel met die ouwe boekies van jou, dat interesseert me helemaal niet’. Het kwam op gang en ik heb toen enorm veel boeken via de Sticusa aan de bibliotheek in Paramaribo geleverd. Daar had je de oorspronkelijke landsbibliotheek, de koloniale bibliotheek en die is overgegaan naar de Stichting Cultureel Centrum in Paramaribo, die werd gefinancierd vanuit Nederland. Dat was verdomd interessant werk, want je kon dingen kopen, je kon echt een bibliotheek opbouwen. En toen zijn ze, omdat het míj ging interesseren, óók kaarten gaan kopen, en prenten. Die heb ik ook geleverd, recht- | |
[pagina 130]
| |
streeks, via het Ministerie van Onderwijs in Paramaribo. En daar zat verder geen enkele andere antiquaar tussen? Nee, niemand, dat ging allemaal vreselijk leuk en aardig, er was interesse om iets op te bouwen. Over welke jaren spreek je dan? Dat begon in de jaren vijftig en liep een tijd door, ik weet niet meer precies tot wanneer. Ik ben toen ook boeken gaan herdrukken over West-Indië en dat is een leuke zaak geworden, zowel om te doen als financieel. Hoe is dat, in Nederland, wat je wel in het buitenland ziet: dat je een soort lijf-antiquaar van de verzamelaar bent. Dat is in het buitenland sterker dan in Nederland, dacht ik. Ik weet dat de mensen die ik gekend heb als verzamelaar, verzamelaarster - ik heb twee uitstekende verzamelaarsters van mooie oude kinderboeken gehad, hun bibliotheken zijn inmiddels helaas verkocht - eigenlijk overal kochten. Het was niet zo dat ze zeiden: hier is een lijstje van de oude boeken op de veiling die ik graag wil hebben; wilt u ze voor me kopen. Nee, ze gingen zelf. Een man als Bob Luza gaf nooit een commissie. Hij was heel goed bevriend met de heer Van der Linden. Die ging altijd qualitate qua voor de U.B. naar alle veilingen en dan kocht hij eventueel ook voor Bob Luza. Maar Luza ging eigenlijk alleen maar zelf naar de veilingen en de handelaren. Ik ben jarenlang goed bevriend geweest met hem, nog steeds met z'n weduwe. Dat is in 1981 een mooie veiling geweest, van zijn bibliotheek. Een prachtige veiling. Die hebben Dolf van Gendt en ik samen georganiseerd. Mooie boeken. Hij was een hele merkwaardige verzamelaar, Luza, die verzamelde alles, bijna alles. We hebben eens een International Book Centre in Amsterdam gehad, in het huis waar nu Max Israël zijn bedrijf heeft. De bedoeling was net zoiets te creëren als in New York, een centrum waar alle antiquaren een klein kastje hebben met een paar mooie boeken, hun catalogi en hun kaartje. Er zit permanent een juffrouw die je dan verwijst. Dat is een mislukking geworden. Ook wilden we in dat Centrum verzamelaars de gelegenheid geven hun collectie tentoon te stellen. Eerst hadden we een bijzonder mooie tentoonstelling van voornamelijk Nederlandse Judaïca afkomstig uit de verzameling van de heer Gans, de schrijver van het Memorboek. Een voortreffelijke verzameling op dit gebied. Wat is daarmee gebeurd? Die is er nog, die is nog altijd in de familie. De tweede tentoonstelling bevatte een aantal fraaie en zeldzame boeken uit de verzameling Luza. Dolf van Gendt heeft toen de selectie gemaakt. Ik was voorzitter van die stichting en bij de opening heb ik gezegd dat Luza een fanatiek verzamelaar was, dat hij niet in staat was één onderwerp te verzamelen, maar dat hij geobsedeerd werd door het fenomeen boek. Hij kon ook geen afstand doen van ook maar één van de boeken die hij bezat. Ik heb eens tegen hem gezegd: Bob, waarom verkoop je niet al die moderne boeken die je hebt staan, Romein, Wereldgeschiedenis, Klassiker der Kunst en al dit soort boeken meer en koop je voor dat geld één, twee, drie mooie oude boeken. Hij heeft zijn levenlang verzameld. Hij woonde toen op de Weesperzijde. Als jongen ben ik daar vele malen geweest. Hij is moeilijk door de oorlog gekomen. Hij heeft een zoon verloren, z'n dochter was ondergedoken en hij en zijn vrouw hebben zelf 1,5 of 2 jaar in Bergen Belsen gezeten. Hij heeft altijd tegen mij gezegd: ik heb het gered omdat ik medicus was, ze hadden me nodig, die moffen. De prenten, want we praten steeds over boeken Ja, dat zeg je nou wel, maar denk er goed om: ik ben wel een prentenhandelaar, maar eigenlijk gaat m'n grote liefde toch nog altijd naar boeken uit, behalve als het de zeventiende eeuw betreft, de zeventiende-eeuwse Nederlandse grafiek maar ook de buitenlandse uit die tijd, fascineert mij. Je voelt je dus antiquaar en prentenhandelaar tegelijk? Ja, helemaal. Dat kan samengaan? Zeker! Waarom kun je niet als antiquaar ook belangstelling hebben voor cartografie en/of grafiek. Nu je het daarover hebt: hoe was je relatie met de Amsterdamse havenbaronnen? Niet zó uitgebreid. Ik heb één grote scheepvaartmaatschappij als cliënt gehad, die bestaat jammer genoeg niet meer. Eén van de vijf, zes | |
[pagina 131]
| |
directeuren was bijzonder geïnteresseerd. Van hem heb ik de opdracht gekregen van alle havens die men aandeed een representatieve prent te vinden. Toen die directeur met pensioen ging, was de relatie vrijwel meteen afgelopen. Zulke relaties vallen en staan vaak met interesse van één of twee directeuren. Die andere heren zeiden tegen hem: joh, als jij dat wilt hebben, hang het maar lekker op. Niet dat het cultuurloze mensen waren, integendeel, maar als ik ze tegenkwam, zeiden ze: dát loopt via Arie, hij doet het goed. Er hingen hele mooie prenten en kaarten! Het mocht ook wel wat kosten. Ik heb deze maatschappij een in kleuren gedrukt panorama van Constantinopel geleverd uit De Bruin, daar voeren ze toen ook op, voor ik meen f 2000,-. Elke twee, drie jaar moest ik die zaken voor de firma taxeren. Ik geloof dat ik op het laatst dat panorama op f 20.000,- heb getaxeerd, m'n laatste taxatie, nu ook al weer een jaar of acht geleden. Terug naar de prenten: in wat voor prenten heb je gehandeld en handel je nog steeds? Ook bijvoorbeeld Rembrandts? Toen ik begon had ik daar het geld niet voor en ook de klanten niet. Ik had klanten voor Nederlands maniërisme, voor Van de Velde. Je kunt niet alles tegelijk. Mijn catalogus ‘85 fine and rare prints’ geeft, vind ik, heel goed aan in welke prenten ik graag handel. Die heb ik met heel veel plezier gemaakt, alles afgebeeld, niet te klein, zodat je duidelijk kon zien waar het om ging. Wat me altijd bijzonder gefascineerd heeft zijn de kleurendrukken, voornamelijk die door Teyler, Schenck en Jan van Call. Ik vind die techniek van kleurendrukken zó ongelofelijk! En kun je daar nog wel aankomen? Moeilijk, zo af en toe vind ik nog wel iets. Vroeger wel? Iets meer. Ze zijn natuurlijk altijd zeldzaam geweest, de oplage kón eenvoudig niet groot zijn gezien de techniek. Er zullen er wel een aantal verloren gegaan zijn, en ze zijn door musea verzameld. Ik meen ook dat dat de functie van musea en prentenkabinetten is, om te verzamelen en te bewaren. Het Rijksprentenkabinet te Amsterdam heeft een grote verzameling, die komen nóóit meer aan de markt. Wat vind je daarvan? Als prentenhandelaar ben je natuurlijk regelmatig leverancier geweest van die prenten. Jazeker. Je kunt stellen dat alles wat aan musea, prentenkabinetten verkocht wordt, voorgoed van de markt is verdwenen. Gelukkig is het aanbod van prenten en boeken toch nog heel groot. Er zijn inderdaad verzamelaars die hun bibliotheek of verzameling beslist willen laten veilen. Bob Luza bijvoorbeeld had dat bepaald. Anderzijds zijn de musea en bibliotheken toch ook ideale bewaarders? Inderdaad, mits er geen managers benoemd worden die gaan opruimen. Ik weet niet of je Vrij Nederland leest, die bijlageGa naar eind2. over de Universiteitsbibliotheek Amsterdam, over de bewaarders, dat zijn de goeie. Maar als je dan leest, dat er een manager benoemd is die erover spreekt om zelfs de Rosenthaliana te verkopen of de Kaartenzaal!Ga naar eind3. ‘De heren moeten er wel rekening mee houden dat ik ook van opruimen hou’, ja zeg, kom nou!! Er zijn mensen met een andere mening, maar ik vind dat wat eenmaal opgenomen is in een museale collectie, ook museaal bezit moet blijven. Je kunt erover discussiëren of een bibliotheek of prentenkabinet alles moet verzamelen. Men zal toch zeer selectief bij zijn aankoopbeleid te werk moeten gaan. Overwegingen van belangrijkheid, zeldzaamheid, passen in de verzameling, etc., zullen een grote rol moeten spelen, maar ook budgettaire en ruimtelijke problemen. Een bibliotheek die uit een legaat een duplicaat krijgt van een kostbaar en/of zeldzaam boek, zou z'n eigen minder mooie exemplaar, want het legaat ligt vast, kunnen verkopen. Daar zou je over kunnen denken. Maar je weet wel waar je begint, maar niet waar je ophoudt! De Amsterdamse Universiteitsbibliotheek! En dan komt er zo'n manager! Heb je met de prenten vooral in het binnen- of het buitenland zaken gedaan? Ik heb zowel in Nederland als in het buitenland met particulieren, prentenkabinetten en musea op de meest plezierige wijze zaken gedaan en nu nog. Ik vind het wel jammer dat heel mooie boeken of prenten soms naar het buitenland verkocht worden, niet alleen door mij maar door zeer vele antiquaren. Hoe zit het met de spotprenten? Door klanten die een paar spotprenten bij mij kochten, ben ik meer voor die mensen gaan inkopen, onder andere een grote collectie, voornamelijk zeldzame, prenten van Rowlandson, Cruikshank en vooral Gillray. | |
[pagina 132]
| |
Waren dat Nederlandse klanten? Nee, een Duitse cliënt en - heel merkwaardig - een Engelse, die bij mij de Engelse caricaturen kocht. Die dacht in het buitenlandis het goedkoper, maar dat was natuurlijk niet zo, die prijzen lagen wel ongeveer gelijk. Ik kom in je oude prentencatalogi ook nogal eens kaartspelen tegen. Die hebben me altijd zeer na aan het hart gelegen. Geen specialiteit, maar ik vond en vind het nog steeds erg leuk om erin te handelen. Hoe is dat gekomen? Ik had al wel wat kaartspelen gekocht en er komt iemand bij me, die zegt: ‘Ik verzamel jokers’. Ik zeg: ‘Waarom verzamel je jokers, dat is flauwekul! Je moet complete kaartspelen gaan verzamelen’. Die man heeft nu een prachtige verzameling opgebouwd. Ik heb ook een prachtig achttiende-eeuws Don Quichotte-spel gehad, 52 kaarten, elke kaart met een illustratie uit de Don Quichotte. Dat heb ik op een beurs in Zürich aan een Zwitser verkocht, niet eens een kaartspel-collectioneur, maar iemand die Don Quichotte verzamelde. Dolf van Gendt en ik hebben ook nog eens eenuiterst zeldzaam, humanistisch kaartspel gehad, in Parijs gedrukt anno 1544. Dat vonden we, helemaal compleet, op een Londense book fair. We hebben ook de bedoeling gehad om het te herdrukken. Ik bewaar nog steeds het enige bekende exemplaar van de complete replica. We hadden er door twee experts inleidingen bij laten schrijven. Op de prospectus voor die reprint is geen enkele respons uit de hele wereld gekomen, tien intekenaren of zo. Waar is het originele exemplaar heengegaan? Naar het British Museum. Je hebt ook wel sierpapier verhandeld? Ik heb een groot aantal bladen, zo'n honderdvijftig, verkocht aan de heer Voorn en dat is zo in de KB te Den Haag terechtgekomen. Dat was een heel mooie collectie, met verscheidene misschien unieke bladen, onder andere met figuren uit het dwergenboek. Dat had je geleidelijk verzameld? Ja, daar heb ik jaren over gedaan, hier en daar een paar bladen gekocht. Je hebt samen met Erik Ariëns Kappers een Old Master Print firma onder de naam Goltzius B.V. Ja, dat is een leuke zaak, ik vind het enorm interessant om te doen. We zouden er alleen beiden meer tijd voor moeten hebben, één tentoonstelling en enkele beurzen per jaar is veel te weinig, dat weten we alletwee. Maar we hebben prachtige prenten. Heb je verder nog compagnons gehad? Nooit. Ik ben alleen begonnen en na de oorlog opnieuw. Heb je nog nieuwe boeken uitgegeven? Nee, alleen een paar titels herdrukt, boeken over West-Indië, de studie over het hornbook van Tuer. En nog eens een facsimile van een vlaggenhandschrift dat ik van Nico Israelhad gekocht, Flags of the World. Een zeventiende-eeuws handschrift dat naar Amerika is gegaan. Is het vak van antiquaar leuker geworden na de oorlog naar deze tijd toe, of is het nog steeds even leuk, of misschien minder? Ik vind het nog altijd erg leuk, alleen moeilijker om je voorraad op peil te houden. Maar dat komt natuurlijk ook, omdat ik, nu ik ouder word, minder reis. Dat betekent: als je veel reist, kun je nog wat vinden? Zeker, daar ben ik van overtuigd. Waarheen reis je dan? Als ik over reizen spreek, heb ik het over het buitenland. Vroeger ging ik veel naar Londen, vaak op zondagavond met de nachtboot, vond ik heerlijk; dan bleef ik tot donderdag, vrijdag en vloog ik altijd terug. Ik begon 's morgens onmiddellijk na het ontbijt, tien uur, half elf. Je kunt niet zoals in Duitsland 's morgens om acht uur aankomen. Dat deed ik tot 's avonds zes, zeven uur. Ik heb daar prachtige dingen gekocht, boeken, prenten, kaarten. En ik niet alleen, ook vele collegae. Je ging ook wel om acht uur 's ochtends met het vliegtuig naar Londen. Met een uur tijdwinst was je om negen uur daar. Dan kon je nog twee uur kijken bij Sotheby's of Christie's voor de veiling om elf uur begon. Als je dan alleen maar een paar nummers wilde hebben, kon je 's middags nog naar die en die en 's avonds vloog je weer terug. Maar als je ouder wordt, kan dat allemaal wat minder makkelijk. Het hoeft nu ook wat minder misschien? Dat wel, maar je ambitie is toch groot genoeg om het altijd nog te willen doen. Je moet niet vergeten: we zijn als antiquaar toch wel een beetje ambitieuze mensen, we willen toch een paar mooie boeken hebben. Je cliënten zijn ook gewend dat | |
[pagina 133]
| |
Exlibris van Simon Emmering. Ontwerp S.H. de Roos.
je mooie dingen hebt, steeds weer wat nieuws en als dat wat minder wordt.... Dat is de problematiek van mensen als ik, van de meeste antiquaren: ze hebben een eenmanszaak en geen opvolger. Het merendeel van de thans gerenommeerde antiquaren heeft, behalve enkele collega's, geen opvolgers. Maar zijn die opvolgers niet heel vaak jonge antiquaren met hun eigen eenmanszaak geweest, die de plaats van oudere antiquren langzamerhand overnamen? Op het ogenblik is er zeker een gebrek aan opvolgers, maar er zijn ook jonge antiquaren die met heel hard werken en een grote vakkennis hun eigen zaken aan het opbouwen zijn. Daar heb ik alle vertrouwen in. Het heeft weinig zin namen te noemen, de één is wat ambitieuzer dan de ander, maar ze zijn allemaal hard werkend, serieus geïnteresseerd, ook al handelen ze niet allemaal in het oude boek. Waar ligt de grens tussen een antiquaar en een man die in tweedehands boeken handelt? Is iemand die gebruikte wetenschappelijke, maar goede, boeken verkoopt geen antiquaar? Is dat niet een belangrijk man, die voorziet in een behoefte, die iets brengt waar anderen weer plezier aan kunnen beleven? Het hoeft niet altijd duizenden, tienduizenden guldens te kosten om toch een antiquaar te zijn. Je blijft doorgaan? Wis en waarachtig! Ik heb een ex-libris, ontworpen door S.H. de Roos, in zijn Meidoorn-type. De Roos en m'n vader waren goede vrienden, hij heeft het logo voor m'n vader ontworpen. De Roos zei tegen me: ‘Simon, je moet me toch iets geven, met S E, er moet een spreuk zijn’. Toen stuitte ik op de uitdrukking ‘semper amorurn egens’ en ik dacht, dát is het: semper librorum egens’. |
|