Uit de tijdschriften
Er is ditmaal de oprichting van een Nederlandstalig kunsthistorisch tijdschrift te melden en de gezichtsverandering van de Kroniek van het Rembrandthuis. Delineavit et sculpsit Tijdschrift voor Nederlandse prent- en tekenkunst tot omstreeks 1850. Dit is de titel waaronder van nu af aan twee à drie maal per jaar een nieuw Nederlandstalig blad gaat verschijnen. U betaalt in Nederland f 50,- per vijf nummers. Het redactiesecretariaat berust bij het Prentenkabinet der Rijksuniversiteit te Leiden, met welk instituut de leden van de redactie en de auteurs in het eerste nummer allen meer of minder nauwe banden onderhouden. Dat niet een instituutsorgaan wordt nagestreefd blijkt uit het ‘Ten Geleide’, waaruit het volgende fragment:
‘De Leidse universiteit bezit in haar Prentenkabinet een niet onbelangrijke verzameling van Nederlandse prent- en tekenkunst die ten dienste staat van onderzoek en onderwijs. Het Leidse Prentenkabinet behoort dan ook tot de instellingen die de behartiging van een landelijk belang - het uitgeven van een tijdschrift voor Nederlandse prent- en tekenkunst - op zich zou kunnen nemen. Deze overweging houdt echter tevens in, dat Delineavit et sculpsit niet een exclusief Leids tijdschrift, maar een landelijk zou moeten worden.’
In wat grotere lijnen beleven we hier de emancipatie op een eigen podium van artikelen die voorheen veelal als ‘miscellanea’ een plaats kregen in het Leids Kunsthistorisch Jaarboek. Veel van de kleinere vondsten uit kunsthistorisch onderzoek komen zo in druk, maar gelukkig is ook J. van Tatenhove direct met een substantiële bijdrage over de tekeningen van Philip Tideman van de partij. Bijdragen over prentkunst zijn vooralsnog ondervertegenwoordigd, maar ziet u wat Michel Kwakkelstein over het verband tussen een Goltzius-tekening uit 1589 in Leiden en twee prenten uit zijn reeks zogenaamde ‘Meisterstiche’ vermeldt (p. 2-3). Ook in de nieuwe opzet is een rubriek met ‘miscellanea’ opgenomen, die anders dan voorheen met zozeer artikelen, alswel korte aantekeningen - meest over enkele stuks - bevat. De grotere broer, het Leids Kunsthistorisch Jaarboek, zal van nu af uitsluitend artikelen bevatten die een Jaarlijks te kiezen thema belichten. Dit jaar is een dubbelnummer gewijd aan het thema Academies of Art between renaissance and romanticism. De volgende twee zijn getiteld Aspecten van het Interbellum (vol. VII, verschijnt in het voorjaar van 1990) en Nederlandse portretten (vol. VIII, te verschijnen in het najaar van 1990).
Voor de Kroniek van het Rembrandthuis ontwierp Vincent van Baar een nieuwe pagina-opmaak en formule voor de omslag, die prettig aandoen, zij het dat de niet uitgevulde, smalle tekstkolommen het oog wel heel korte haaltjes laten maken en alinea's niet gemarkeerd zijn. Er is met de nieuwe vorm zeker winst geboekt die de ledenverdubbeling welke de redactie voor ogen staat zal bespoedigen. Een doelwit op korte termijn is een ‘stijlvolle’ viering van het tachtigjarig jubileum van het museum Het Rembrandthuis. En passant wordt in de bijdrage van Michiel Roscam Abbing (‘Jan van Hoogstraten: leerling van Rembrandt’, KVHR (1989, no. 1), p. 2-18, i.h.b.p. 8) verwezen naar twee onbeschreven etsen uit 1642 door Samuel van Hoogstraten, die in het reeds lang aangekondigde, maar nog niet verschenen boek over de kunstenaar door Svetlana Alpers-leerling Celeste Brusati zullen worden gepubliceerd. J.R. Voûte zet zijn commentaren bij werk van Rembrandt voort met de constatering dat in de ‘barmhartige Samaritaan’ (uit 1633, B. 90) het paardehoofd is verplaatst en onverhoopt een been, waar geen enkele figuur na de omwerkingen door Rembrandt nog op rust, is blijven staan (‘Twee etsen nader bekeken’, p. 25-28). Achterin wordt van nu af aan een nieuwsrubriek opgenomen.
Vanuit Princeton doet H. Perry Chapman verslag van zijn lopend onderzoek naar de zelfportretten van Rembrandt en stelt ons een heel boek over het onderwerp in het vooruitzicht. De auteur concentreert zich hier echter op de vroegst bekende zelfportretten uit de Leidse periode tot en met het jaar 1631 waarin Rembrandt naar Amsterdam verhuisde. Daaronder zijn vooral prenten. Toetsing van een chronologisch lijstje met geëtste zelfportretten aan de door Perry Chapman opgevoerde prenten, leert dat hij enkele zelfportretten onvermeld laat (B. 5, 7, 8, 9, 319 en 338) die wel in de bestudeerde periode vallen. Dat geeft te denken, evenals het onvermeld laten van staten (verschillen) bij een bespreking van Rembrandts prenten, en dit te meer daar een hele groep zelfportretten (B. 1, 4, 12, 16, 24 en 27) vanuit observatie van schaduw rond en boven de ogen van de kunstenaar, in verband gebracht worden met het melancholische temperament. Die schaduwen kunnen per staat wel eens verschillen, zodat bijvoorbeeld ‘light breakes, where no sun shines’, of vice versa. Hier lijkt een nieuwe, te grove indeling op komst te zijn van de vele gezichten van Rembrandt, door een bibliografisch overigens terdege geïnformeerd auteur. Oordeelt u zelf (‘Expression, Temperament and Imagination in Rembrandt's earliest self-portraits’ Art History 12 (June 1989, no. 2), p. 158-174).
Hessel Miedema legde twintig jaar geleden uit hoe Hendrick Goltzius te werk ging toen hij tekeningen naar antieke beelden thuis in prent bracht, na ze gedurende 1590-1591 in Rome te hebben getekend. Het gebruik van de voorloper van ons carbonpapier bleek een belangrijk hulpmiddel om te bereiken dat het bestaande antieke beeld op de prent dezelfde richting zou hebben als op de tekening en in werkelijkheid (‘Het voorbeeldt niet te by te hebben’ Over