De Boekenwereld. Jaargang 5
(1988-1989)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
La Caricature 1830-1835
| |
[pagina 143]
| |
ingewikkelde intrige: Louis Philippe, verkleed als burger, rukt zijn maskers af, hij laat zijn paraplu vallen die een scepter blijkt te verbergen, zijn hoed glijdt van zijn hoofd en onthult een kroon.Ga naar eind1. Ondanks de verzekering in de grondwet van 1830 dat de censuur nooit meer zou terugkeren en de belofte van Louis Philippe dat de grondwet ‘voortaan een waarheid’ zou zijn, duurde de vreugde om de herwonnen persvrijheid maar kort. Meteen na de afkondiging van de persvrijheid was de oplage van de Parijse kranten fors gestegen: van ongeveer 60.000 eind augustus 1830 tot ruim 81.000 in maart 1831. Op een bevolking van ongeveer één miljoen betekende dit dat iedereen die kon lezen, ook van de inhoud van de kranten kennis kon nemen, Kranten werden gelezen door abonnees, maar ook in de koffiehuizen en de talrijke Parijse leeskabinetten. De belangrijkste liberale kranten waren Le Constitutionel en Le Journal des Debats. Iets links daarvan opereerde Le National, terwijl La Tribune en Le Temps de uiterst linkse vleugels van de liberalen en de republikeinen waren toegedaan. De aanhangers van de verdreven Bourbons, de legitimisten, hadden Le Gazette de France, La Quotidienne en Le Courier Français. Behalve deze serieuze dagbladen was er ook een klein maar zeer luidruchtig aantal satirische bladen, dat meestal wekelijks verscheen en het vooral moest hebben van de bijgevoegde (politieke) spotprenten. Hun optreden was nieuw en werd in deze vorm mogelijk gemaakt door de toepassing van de jonge lithografie voor het in grote oplagen drukken van de spotprenten. Van deze bladen zou La Caricature het bekendst worden en de grootste invloed hebben. Het eerste nummer verscheen in november 1830 en het laatste in augustus 1835. Vooral door het verloop van de geschiedenis werd La Caricature een zeer ver vooruitgeschoven post in de strijd om de persvrijheid, die in 1831 in alle hevigheid oplaaide. De geschiedenis van La Caricature is ook de geschiedenis van oprichter Charles Philipon, uitgever La Maison Aubert en de tekenaars Honoré Daumier en Grandville. | |
Charles PhiliponCharles Philipon (1800-1862)Ga naar eind2. was de zoon van een succesvol fabrikant van behangselpapier in Lyon. Op 19-jarige leeftijd vertrok hij naar Parijs,
Geschilderd portret van koning Louis-Philippe.
waar hij in het atelier van de historieschilder baron Jean-Antoine Gros, les nam. Hij bleek niet over een groot talent als tekenaar en graficus te beschikken. Van de 459 litho's die van hem bewaard zijn, was de overgrote meerderheid van het galante en licht-erotische soort dat het grote publiek gretig in de prentenwinkel kocht. Philipon ontdekte bij zichzelf al spoedig een heel ander talent. Hij had vernieuwende ideeën over het maken en verspreiden van politieke prenten. Hij wilde een satirisch blad uitgeven en een groep kunstenaars om zich heen verzamelen, die daarvoor prenten zouden kunnen maken. Alles onder zijn leiding, tot in details op zijn aanwijzingen en uiteindelijk ook ten behoeve van zijn portemonnee. Zulke prenten zouden dan van een zodanige kwaliteit moeten zijn dat ze ook afzonderlijk verkocht konden worden om zo de kassa extra te vullen. Philipon wist dat de strijd om de vrijheid van drukpers nog niet gestreden was en dat hij een | |
[pagina 144]
| |
Charles Philipon, gefotografeerd door Nadar (Félix Tournachon), ca. 1854.
opvallende, effectieve en winstgevende bijdrage aan die strijd zou kunnen leveren. Dat zijn zwager, de notaris Gabriel Aubert, door speculaties aan de grond was geraakt, kwam voor hem als een geschenk uit de hemel. Hij adviseerde hem naar Parijs te komen en daar een uitgeverij en prentenwinkel te stichten. Aubert had er wel oren naar en het paar verhuisde naar Parijs. Het was mevrouw Aubert, Philipons halfzuster Marie, die alle zakelijke stukken tekende. Op 15 december 1829 huurden Aubert en Marie Philipon een winkelpand in de nieuwe Galerie Vero Dodat voor 1.200 francs per jaar. Het begin was eenvoudig. Charles Philipon leende een eenvoudig beginkapitaal en nam van enkele welwillende uitgevers wat prenten in consignatie. Al spoedig begon La Maison Aubert zelf prenten uit te geven. Eerst in samenwerking met collega-uitgever Hautecoeur-Martinet, maar al gauw zelfstandig. De eerste gezamenlijke uitgave met Hautecoeur-Martinet was een door Philipon getekend AB-boekje (26-12-1829), spoedig gevolgd door een aantal eveneens door Philipon getekende erotische prenten. Een week voor de oprichting van La Maison Aubert was Philipon al begonnen aan de verwezenlijking van zijn droom. Op 9 december 1829 werd het definitieve contract getekend voor de oprichting van een vennootschap, die het satirische weekblad La Silhouette zou gaan uitgeven. Philipon speelde hierbij de rol van hoofdredacteur en (chef-)tekenaar. De verantwoordelijke uitgevers waren anderen. | |
La SilhouetteHet eerste nummer van La Silhouette verscheen op 19 januari 1830, nog zonder prent, maar met de aankondiging dat alle prenten, die bij het blad zouden verschijnen, te koop waren bij La Maison Aubert. Zelf maakte Philipon slechts zes prenten voor La Silhouette. Voor dit blad verzamelde hij zijn eerste groep kunstenaars om zich heen: Grandville, Daumier, Traviès, Deveria, Bellangé en Adam. Van hen zouden vooral de eerste drie een belangrijke rol spelen in La Caricature. Maar zover was het nog niet. La Silhouette was het oer-type van het satirische tijdschrift. Het was, verklaarde Philipon later openhartig, voor hem en de tekenaars een leerproject op andermans kosten. Voor dit blad maakte Philipon zijn eerste politieke prent en daarmee begon meteen zijn leerschool als satirisch agitator. Hij beeldde koning Karel X af als jezuïet en als gevolg van de strenge persvoorschriften werd hij voor de rechter gedaagd. Ondanks zijn verweer dat deze prent bedoeld was om de koning te eren (‘het kan toch niet zo zijn dat in het zeer katholieke Frankrijk van deze koning het afbeelden van de koning als jezuïet als een belediging wordt opgevat? Zo ja, dan moeten de jezuïeten nu de regering aanklagen’) werden de twee belangrijkste aandeelhouders van het blad veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf en een fikse boete. Zelfs een verklaring in La Silhouette van 26 juli 1830 dat de redacteuren en tekenaars van het blad slechts narren waren, kon de rechtbank niet vermurwen. Natuurlijk had de prent geen andere bedoeling gehad dan forse kritiek te leveren op de grote invloed van de jezuïeten op deze koning. Voorzover dat nog nodig was, werd Philipon door deze ervaring gesterkt in zijn overtuiging dat de politieke prent een geducht wapen was, waardoor het aangevallen gezag zich bedreigd | |
[pagina 145]
| |
voelde. Zijn uitgevers hoefden hun straf trouwens niet uit te zitten, want de uitspraak viel aan de vooravond van de juli-revolutie. Ook na die revolutie bleef La Silhouette verschijnen en prenten publiceren, die vooral betrekking hadden op de afgezette Karel X en op de Trois Glorieuses. Philipon ging, zonder voorlopig veel risico te lopen, nog wat verder in het gebruik van de jezuïeten in zijn prenten tegen Karel X en Daumier maakte een serie prenten, die vooral interessant is omdat ze laat zien dat hij zijn vorm en stijl nog niet gevonden had. Op niet veel meer dan technisch vaardige en humoristische prenten wordt getoond hoe in juli in Parijs de gevechten waren verlopen. De dagen van La Silhouette waren echter geteld. Het blad was geen commercieel succes geworden en Philipon had genoeg geleerd en geëxperimenteerd om opnieuw, maar nu voor zichzelf te beginnen. Hij wilde niet langer een rol spelen, maar vond dat het tijd was voor dé rol. Bovendien moest La Maison Aubert nu gaan doen, waarvoor hij het bestemd had: zelf een satirisch blad uitgeven met litho's als bijlagen en diezelfde litho's ook nog eens in de losse verkoop brengen.
De Galerie Véro-Dodat.
Anonieme foto, ca. 1967. Deze passage (tussen de Rue J.J. Rousseau 19 en de Rue du Bouloi 2) werd in opdracht van Véro en Dodat gebouwd in 1826. Het hoekpand bij de uitgang Rue du Bouloi was een van de drie panden, waarin La Maison Aubert tussen 1829 en 1841 gevestigd was (december 1829-september 1830, nummer 31), (tot maart 1832, nummer 12), (tot 1841, nummer 38). In 1841 verhuisde La Maison Aubert naar de Place de la Bourse. | |
La CaricatureNet als voor La Silhouette gebeurd was, werd voor La Caricature een aparte vennootschap opgericht, waarin ditmaal Philipon de grootste aandeelhouder en de juridisch enig verantwoordelijke was. Op 4 november 1830 was het zover en verscheen het eerste nummer van La Caricature. Inderdaad was dit een verbeterde versie van La Silhouette. Dat was logisch want het nieuwe blad | |
[pagina 146]
| |
[pagina 147]
| |
[pagina 148]
| |
Traviès.
Litho door Benjamin Roubaud, ca. 1835. werd gemaakt door dezelfde drukkers en lithografen, gedeeltelijk dezelfde schrijvers en tekenaars, op hetzelfde formaat en ongetwijfeld voor grotendeels dezelfde lezerskring. La Caricature was in de eerste plaats een weekblad dat onder het motto ‘morale, religieuse, littéraire et scènique’ artikelen publiceerde die door hun sarcastische toonzetting bij moesten dragen aan de strijd tegen de Juli Monarchie en vóór de vrijheid van drukpers. Daartoe werkten journalisten van diverse pluimage aan het blad mee, onder wie nu vergeten auteurs als Audibert en Altaroche, maar ook de Henk van der Meyden avant la lettre, Louis Desnoyers, die als pseudoniem de naam Dervilles gebruikte. Hij had al enige ervaring opgedaan met de satirische journalistiek. Later is Desnoyers de centrale figuur geweest in de ontwikkeling van de populaire pers in Frankrijk. Een van zijn wapenfeiten is de introductie van de feuilleton. De meest opvallende scribent in La Caricature was ongetwijfeld Honoré de BalzacGa naar eind3., altijd in de contramine en nog meer in chronische geldnood. Hij was helemaal geen vooruitstrevende republikein, integendeel, maar hij voelde zich vooral de eerste jaren in de wat anarchistische sfeer van La Caricature goed thuis. Bovendien was hij een groot bewonderaar van Daumier. Zijn pseudoniemen waren: Henri Courreaux, Jules Morrisot en Vicomte de B...... En dan natuurlijk Philipon zelf, die niet alleen zijn staf van tekenaars dirigeerde, maar ook de vruchtbaarste auteur van La Caricature was. Hij schreef iedere week een uitgebreide toelichting bij de prenten, waarvan hij eerder de opzet had bedacht en aan de tekenaars opgedragen. Want hoezeer de schrijvende journalisten ook hun best deden, La Caricature werd toch het blad van de opvallende, agressieve politieke prenten, die weliswaar door verschillende kunstenaars maar toch volgens één duidelijk herkenbare strategie gemaakt werden. Iedere week opnieuw kregen de kopers en abonnees twee litho's, waarop een actuele gebeurtenis werd becommentarieerd of gewoon voort werd gegaan op de weg, die het blad al vroeg had ingeslagen: het aantasten van het respect voor vorst en regering. | |
De kunstenaarsPhilipon had voor dit doel een ‘stal’ van kunstenaars rond zich verzameld, waarvan de belangrijkste en vruchtbaarste waren: Grandville (pseudoniem van Jean Ignace Isidore Gérard, 1803-1847), Charles Joseph Traviès (1804-1859), Auguste Bouquet (overl. 1846), Alexandre-Gabriel Descamps (1803-1860), en Honoré Daumier (1808-1879). De meeste van deze kunstenaars waren door Philipon uitgezocht op hun bijzondere bekwaamheden, die een meerwaarde aan hun prenten konden geven. Grandville was een uiterst vaardig tekenaar met een neiging tot onverwachte details, waardoor zijn werk overvol kon worden. Hij was, aldus Baudelaire, kunstenaar van zijn vak maar literator in zijn hoofd. Daardoor maakt zijn werk vaak een wat verwarde indruk. Baudelaire vergeleek hem met een locomotief, die allang ontspoord is maar toch doordendertGa naar eind4.. Grandville maakte niet alleen spotprenten. In 1829, nog vóór La Silhouette, tekende hij zijn ‘Méthamorphoses du Jour’, waarin hij mensen als dieren tekende. Bekend is hij vooral gebleven door zijn illustraties bij de fabels van La Fontaine. Met H. Daumier werd Grandville beschouwd als het belangrijkste lid van de kunstenaarsgroep. Grandvilles bijdrage aan La Caricature is kwantitatief onbetwist de grootste geweest. Hij maakte 109 van de | |
[pagina 149]
| |
Honoré Daumier.
Litho door Benjamin Roubaud, 1837. in totaal 524 gepubliceerde prenten. Traviès besteedde als kunstenaar al vroeg aandacht aan de onderkant van de samenleving. Het liefst tekende hij volkstypes. Hij werd later een overtuigd aanhanger van de utopisch socialisten. Traviès is de schepper van de populaire bultenaar Mayeux, een karikatuur van een figuur uit de juli Monarchie, vergelijkbaar met Robert Macaire van Daumier. Volgens Baudelaire tekende Philipon de vrouwen op de Mayeux-prenten. De radicale Traviès was voor Philipon vooral bruikbaar als maker van anti-monarchistische en anti-clericale prenten. Hij is krankzinnig gestorven. Auguste Bouquet heeft uitsluitend bekendheid verworven als tekenaar voor La Caricature, waarvoor hij in december 1831 begon te werken. Hij maakte 24 litho's voor het blad en tekende daarnaast ook voor Le Charivari. In 1835 verliet hij Philipon en begon een atelier met de schilder François Sabatin. Bouquets kracht lag in het parodiëren van beroemde schilderijen en prenten. Hij maakte bijvoorbeeld voor La Caricature (17-7-1833) de litho ‘Ecce homo-Présentation au peuple’ naar een gelijknamige ets van Rembrandt. Op deze prent is Louis Philippe Christus, die aan het volk wordt overgedragen. Een wat vreemde eend in de karicaturale bijt was Decamps, die na E. Delacroix een van de beste Franse schilders van oosterse taferelen was. Hoewel hij helemaal geen prentkunstenaar was, trok Philipon hem juist daarom aan. Hij kon aan een litho een bijzondere warmte en diepte geven. Decamps werkte met vele tinten grijs, waardoor prachtige kleureffecten en schaduwen ontstonden. Zijn verbintenis met La Caricature duurde slechts kort. Eind 1831 zou hij het blad al hebben verlaten in ruil voor het Légion d'Honneur... Van de groep kunstenaars rond Philipon is Daumier achteraf de belangrijkste gebleken. Hij is de kunstgeschiedenis ingegaan als ‘de vader van de moderne spotprent’ en heeft het genre in al zijn facetten beoefend. Zijn schilderijen en aquarellen hebben daardoor vaak niet de aandacht gekregen, die ze verdienden. Hoewel Philipon hem al direct voor La Caricature had aangetrokken, vond Daumier zijn geheel eigen en direct herkenbare stijl pas met ‘Gargantua’. Minstens zo belangrijk zijn z'n bijdragen aan L'Association Mensuelle en zijn ‘portretcharges’ voor La Caricature geweest. De serie portretten was al in 1831 door Philipon aangekondigd en aan Daumier opgedragen, maar de eerste ervan verscheen pas in 1833 met als hoogtepunt de nog steeds gereproduceerde karikatuur van A. Thiers (La Caricature 13-12-1833). Voor deze portretten heeft Daumier talloze malen het Parlement bezocht en daar schetsen gemaakt, waarnaar hij vervolgens kleine beeldjes van aardewerk maakte. Naar die beeldjes tekende hij zijn karikaturen.Ga naar eind5. Baudelaire was de eerste die de betekenis van Daumiers werk boven die van de spotprent uittilde. ‘Het werk van Daumier is niet precies karikatuur, het is de geschiedenis van de alledaagse en afschuwelijke werkelijkheid’ aldus Baudelaire. Met een aantal minder belangrijke of minder productieve kunstenaars als Roubbaud, Desperret, Forest, Deveria, Julien en Monnier, vormden de hier besproken kunstenaars het vaste kunste- | |
[pagina 150]
| |
naarscollectief van Philipon. Samen hebben zij bewezen dat de lithografie een uitstekende techniek is voor het maken van agressieve en confronterende politieke prenten. Die lithografie was uitgevonden door A. Senefelder, die op zoek was naar een methode om muziekpartituren snel en in grote oplagen te kunnen vermenigvuldigen. Al spoedig werd de lithografie door kunstenaars als Vernet (sr. en jr.), Charlet en anderen gebruikt voor het maken van prenten. Het bleek een schitterend medium vanwege de mogelijkheden om onder meer nuances en schaduwen aan te brengen. Bovendien was het tekenen op de lithosteen minder arbeidsintensief dan het graveren in een koperen plaat. Tenslotte was de steen minder onderhevig aan slijtage, waardoor grotere oplagen bereikt konden worden dan bij de oudere technieken. Philipon en zijn kunstenaars waren de eersten, die de lithografische techniek gebruikten voor het maken van politieke prenten. Nu bleek dat de artistieke en technische mogelijkheden ideaal waren voor dit soort prenten. De actualiteit kon snel in grote oplagen bij de lezers en kijkers zijn. Philipon gaf de opdrachten en schreef de teksten. Soms moesten de kunstenaars een oude prent opnieuw gebruiken, soms werden schilderijen gepersifleerd, maar ook geheel nieuwe voorstellingen met Parijse volkstypen als hoofdpersonen en hoofdfiguren uit de rijke Franse literatuur werden door Philipon gebruikt. Zijn grote bewondering voor de ‘Grimaces’ van Boilly is terug te vinden in de ‘portretcharges’ van Daumier. Bouquet heeft Philipons rol prachtig weergegeven op zijn prent ‘A quelle sauce la voulez-vouz?’ of De Perenkeuken (La Caricature 13-12-1833). Op die prent is Philipon afgebeeld als keukenchef, Grandville als zijn assistent en Benjamin (Roubbaud) als hulpje. De overige tekenaars maken allemaal de hun door de chef opgedragen perenschotel klaar. Het is natuurlijk niet verwonderlijk dat de nog steeds verschijnende La Silhouette tegen dit kwalitatieve geweld niet opgewassen was. Bovendien had Philipon slechts een minderheidsbelang in dat blad. Zijn eerste zorg was La Caricature, zijn eigen blad. Het leidt dan ook geen twijfel dat hij La Silhouette bewust om zeep geholpen heeft ten gunste van La Caricature. Op 13 januari 1831 meldde hij in dat blad dat La Silhouette helaas nog maar acht abonnees had met een totale jaaropbrengst van 416 F, terwijl La Caricature al opstoomde naar een oplage van 1.000. Op 24 november 1831 bood hij in La Caricature volledige sets aan van alle 50 verschenen afleveringen van La Silhouette met de bijbehorende 102 prenten. La Silhouette had zijn werk gedaan en kon, net als de bekende moor, gaan. (het tweede deel van dit artikel verschijnt in De Boekenwereld nr. 5). |
|