De Boekenwereld. Jaargang 2
(1985-1986)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Herinneringen van een bibliothecaris 4
| |
[pagina 75]
| |
Toen mij de leiding van de ub wérd toevertrouwd, besefte ik al spoedig dat het tot mijn plichten hoorde te speuren naar het mirakelboekje. En ziet! Reeds in 1942 deed zich geheel onverwacht een kans voor. Op de voorjaarsveiling van Van Huffels antiquariaat (F.W.G. Théonville) in Utrecht, waarbij onder andere een deel van de boeken van de Oud-katholieke kerk onder de hamer kwam, werd onder no. 113 een exemplaar van de variant van het Latijnse mirakelboekje aangeboden.Ga naar eind3. Op 5 mei toog ik met Ernst van der Linden, ‘de man met het stalen gezicht’, die altijd voor de ub bood, naar Utrecht waar wij ons voegden bij de liefhebbers en handelaren in het ouderwetse veilingzaaltje aan de Trans. Begonnen werd met de oude theologische boeken. De prijzen bleven onder de f 50,- (those were the days), totdat bij no. 113, het mirakelboekje, de koorts losbrak. Al spoedig was de limiet, die wij ons gesteld hadden, bereikt en ik moest Van der Linden onopvallend tekenen geven dat hij door moest bieden. Bij f 720,- gaven de tegenbieders zich gewonnen. De hamer viel en het doel was bereikt: eindelijk bezat de ub een mirakelboekje!Ga naar eind3. Hoe moest deze aankoop gefinancierd worden? De kredieten van de ub waren in die dagen angstig laag. Het bestuur van de Vereniging van Vrienden bleek bereid de auctie-rekening te betalen en het mirakelboekje aan de ub te schenken. Daarvoor werd een bijeenkomst in kleine kring georganiseerd (vergaderingen waren toen verboden). De voorzitter van de Vrienden was toen Mr. Arn. J. d'Ailly, de latere burgemeester, en de secretaris-penningmeester Ernst Crone, de beste vriend die de ub ooit gehad heeft. Met een joyeuze speech overhandigde de voorzitter het kostbare boekje aan de bibliothecaris, die diep bewogen bedankte. Het was een plechtig ogenblik!
De Heilige Stede (Nieuwe Zijds Kapel) gezien van het Rokin.
Foto: Gemeentelijke Archiefdienst, Amsterdam. | |
[pagina 76]
| |
Juist zou de bijeenkomst gesloten worden, toen een van de aanwezige ‘vrienden’, de bejaarde priester Berkhout, rector van het Maagdenhuis (daar waren toen nog maagden), vroeg of hij het boekje nog even bekijken mocht. Zulks geschiedde, waarop de rector uitriep: ‘Maar dit is het exemplaar van het Begijnhof’. Algemene ontsteltenis! De catalogus van de Begijnhof-bibliotheek werd erbij gehaald.Ga naar eind4. Helaas, uit de eigendomsmerken van vroegere eigenaars bleek zonneklaar dat de rector gelijk had: dit was het exemplaar van de bibliofiel De Servais, wiens bibliotheek in 1808 in Mechelen geveild was; later maakte het deel uit van de fabuleuze verzameling van Ds. J.J. van Voorst, in 1859 door Fred. Muller verkocht. De zo vreugdevol begonnen bijeenkomst eindigde in droefenis... De volgende dag reisde Van der Linden naar Utrecht om de veilinghouder Théonville aan de tand te voelen en uit te vorsen wie de inzender van het boekje was. Dit bleek te zijn een Amsterdams handelaar in koffie en thee, die regelmatig oude boeken ter veiling inzond, naar hij zei, in opdracht van een priester. Verder onderzoek bracht aan het licht dat deze handelaar koffie en thee leverde aan de pastoor van het Begijnhof (clandestien, want we leefden onder de bezetting). Als voorzitter van verschillende charitatieve verenigingen was de man daar kind aan huis en wegens zijn belangstelling voor oude boeken kreeg hij vrije toegang tot de bibliotheek. Wat er gebeurd was, bleek dus volkomen duidelijk. Enige dagen later ontving ik bezoek van de pastoor van het Begijnhof, Mgr Van Noort, deken van Amsterdam, een venerabele grijsaard met
Jacob Cornelisz van Oostsanen, Het mirakel van Amsterdam, houtgravure 1518.
Herdrukt in: Ritus-edendi (1523). Rijksprentenkabinet, Amsterdam. | |
[pagina 77]
| |
lange witte lokken. Hem kende ik uit ontmoetingen bij onze gemeenschappelijke kapper Braggaar, op de hoek van de Begijnensteeg. Het heersende gebrek aan zeep en scheermesjes noopte mij in die tijd tot dagelijkse bezoekjes aan deze barbier. Een straf was dit overigens niet, want in de kamer boven de kapsalon was een van de beste pianisten van die tijd, Wim Kloppenburg, geregeld bezig zijn concerten in te studeren. Bij zijn bezoek schetste Monseigneur in den brede zijn diepe teleurstelling over het wangedrag van de koffiehandelaar, die het in hem gestelde vertrouwen zo jammerlijk beschaamd had, en vroeg tenslotte om teruggave van de ontstolen schat. Ik antwoordde daar natuurlijk toe bereid te zijn mits de koopprijs teruggegeven werd, want het boek was op een publieke veiling aangekocht. Op dit antwoord was Monseigneur voorbereid en hij haalde een keurig pakje met het juiste aantal bankbiljetten te voorschijn (naar ik later vernam, een geschenk van zijn vriend Willem Dreesmann, bij wie hij om hulp had aangeklopt) en bood mij dit aan. Met een zucht overhandigde ik het boekje aan Monseigneur, die stralend van vreugde vertrok. Dat de zaak hiermee afgelopen was, bleek overigens een illusie. Een week later kwam Monseigneur terug en vertelde dat hij toevallig een bevriend advocaat gesproken had. De bepaling, die de koper van gestolen goed op een publieke veiling recht geeft op teruggave van de koopprijs, is, had de advocaat uitgelegd, een uitzondering op de algemene regel, een ‘exceptio strictissimae interpretationis’, zoals dat in het Romeinse recht heet, en geldt alleen voor degene die zelf op een auctie gekocht heeft. Nu was op de veiling het boekje gekocht door Van der Linden voor de ub, maar daarna hadden de Vrienden het aan deze instelling geschonken. Derhalve had er, volgens de advocaat, eigendomsovergang plaats gehad en daarmee was het recht op teruggave van de koopprijs vervallen. Monseigneur wilde nu het ten onrechte gerestitueerde bedrag terughebben.
Herdruk van de eerste uitgave van de Nederlandse tekst van ca. 1550. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag, signatuur 346 H19.
| |
[pagina 78]
| |
Wat moest ik antwoorden? Ik begon met te ontkennen dat er sprake was van eigendomsoverdracht in de eigenlijke zin van het woord. Daar voegde ik nog aan toe: gesteld dat Monseigneur gelijk had (wat ik bestreed), wat zou dan het gevolg zijn? Dat de Vereniging van Vrienden (waarvan de leden jaarlijks een contributie van f 1,50 betaalden) zonder enige schuld een zwaar verlies zou lijden en dat alléén omdat Monseigneur zo slecht op de boeken van het Begijnhof gepast had. Op de oud-hoogleraar in de moraaltheologie, die Monseigneur was, maakte dit laatste argument kennelijk veel indruk. Nadat de wederzijdse standpunten nog eens schriftelijk toegelicht waren, gaf Monseigneur zich gewonnen. Het recht had gezegevierd, maar met dat al had de ub nog steeds geen mirakelboekje. Meer dan twintig jaren verstreken zonder dat er een mirakelboekje op de markt kwam. In 1964 gebeurde er echter iets, dat me pijnlijk herinnerde aan dat kleine drama van 1942. Een oude vriend (onze vriendschap dateert van de Fröbelschool) kwam mijn hulp inroepen in een delicate aangelegenheid. Hij was lid van een eerbiedwaardig gezelschap van Rooms-katholieke Amsterdammers, het Cecilia-college. Tot de kostbaarheden van het college, die in een kist bewaard werden, behoorde een exemplaar van één van de latere drukken van het mirakelboekje met het jaar ‘1568’. Bij inspectie van de kist was nu aan het licht gekomen dat dit boekje verdwenen was. Een vroeger lid (uit een familie, welker leden onderscheiden werden door bijnamen, ontleend aan edele metalen) had het boekje, naar gebleken was, te eigen bate verkocht aan de antiquaar Pfann. Oudere Amsterdammers zullen zich ongetwijfeld deze welbekende figuur herinneren met zijn zwarte puntbaard en zwarte flambard, die de ganse dag heen en weer liep tussen zijn winkel op de hoek van de o.z. Achterburgwal en zijn stalletjes in de Oudemanhuispoort. Pfann was een antiquaar, verliefd op zijn eigen boeken, die ondanks zijn beperkte middelen de mooiste stukken niet wilde verkopen.Ga naar eind5. Na zijn dood in 1957 kwam het mirakelboekje in het bezit van zijn zoon en opvolger H.D. Pfann Jr, die in 1964, naast zijn andere zaken, een antiquariaat opende in de rechtervleugel van Arti et amicitiae. Mij werd nu gevraagd de jonge Pfann te overreden het mirakelboekje terug te geven aan het Cecilia-college. Van te voren was het mij duidelijk dat bemiddeling hier niets zou uitrichten. Er waren immers te veel onzekerheden en er was te veel tijd over heen gegaan. De heer Pfann Jr wees er op dat zijn vader het boekje te goeder trouw gekocht had en het nooit had willen verkopen. Dat de vader een vlekkeloze reputatie genoot, was algemeen bekend. De zoon verzekerde mij dat ook hij het boekje nooit zou verkopen en het wilde nalaten aan een wetenschappelijke instelling. Dit leek mij een bevredigende oplossing. Nadat de zoon in 1974 overleden was, kwam het in handen van de kleinzoon. Deze heeft enige jaren later, overeenkomstig de wens van zijn vader, het boekje geschonken aan het Gemeente-Archief. Daar is het natuurlijk volkomen op zijn plaats. Zal iemand het mij echter euvel duiden als ik zeg, dat ik het liever in de ub gezien had?Ga naar eind6.
Eerste uitgave van de Latijnse tekst, ca. 1555. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag, signatuur 345 H37.
| |
[pagina 79]
| |
Het stond blijkbaar geschreven dat ook onder mijn beheer de ub het zonder mirakelboekje zou moeten stellen. Daar heb ik mij tenslotte dan ook bij neergelegd. Des te verheugender is het dat in 1982, veertig jaren na de verwikkelingen met Mgr Van Noort, Prof. Braches, de opvolger van mijn opvolger, gedaan gekregen heeft dat de bibliotheek van het Begijnhof in bruikleen werd gegeven aan de ub.Ga naar eind7. Zo ging het mirakelboekje andermaal van het Begijnhof naar de Handboogdoelen. Een weg terug is er nu echter niet meer.
De prent van Jacob Cornelisz, afgesneden van het Mirakelboekje.
Koninklijke Bibliotheek, Den Haag, signatuur 345 H37. |
|