Henri Decremps werd op 15 april 1746 in het Zuid-West Franse Béduer geboren, bezocht het collége ,in Toulouse en voltooide zijn studie in Parijs. Vervolgens trok hij te voet door Frankrijk, Zwitserland, Duitsland, de Nederlanden en Engeland - onderweg zijn brood verdienende als goochelaar of, als dat zo uitkwam, met het geven van lessen in de Franse taal, astronomie en navigatie. Teruggekeerd in Parijs in 1783, publiceerde hij het jaar daarop zijn hoofdwerk: La Magie Blanche dévoilée (Paris 1784), waarop verschillende vervolgen uitkwamen onder de titel: Supplément (1785), Testament de Jérôme Sharp (1786), Codicile de Jérôme Sharp (1788) en Les Petites aventures de Jérôme Sharp (1789). De eerste vier stukken verschenen vanaf 1788 ook in een verzamelbundel.
Het werk van Henri Decremps vond gretig aftrek en werd aanstonds vertaald in het Duits, Engels, Spaans, Italiaans, Russisch en... Nederlands. Die Nederlandse vertaling (of liever bewerking) hebben we voor ons in het Natuurlyk Toverboek uit 1791-1794. Reden voor die populariteit was dat Decremps niet alleen tientallen ongelofelijke goocheltoeren beschreef (waaronder die van de beroemde Giuseppe Pinetti), maar er tegelijk een uitleg bij gaf. Dat klappen uit de school bezorgde hem overigens wel de woede van allerlei andere goochelaars.
Bij het uitbreken van de Franse Revolutie in 1789 vluchtte Decremps naar Engeland. Hij bleef er tot 1793, toen hij weer naar zijn vaderland repatrieerde. Maar nu moest hij voor een Parijs jacobijnen-comité verschijnen om zijn emigratie in 1789 te verklaren. Het schijnt dat hij slechts zijn hoofd kon redden door aan die zonen van de revolutie zijn geheimste trucs te leren. In elk geval publiceerde hij in 1794 een nieuw toverboek: La science sansculotisée. In later jaren trad hij op als leraar in de natuurwetenschappen, totdat hij in 1826, geheel vergeten, overleed.
De betrekkelijke zeldzaamheid nú van het Natuurlyk Toverboek pleit niet tegen grote populariteit tóen. Het was immers een gebruiksboek en die hebben altijd de kleinste kans om te overleven. Toch lijkt het me, zowel door de omvang (annex prijs) als de inhoud, geen volksboek; eerder iets voor de burgerij. De verlichte burger kon zich hiermee zonder schaamte amuseren, terwijl de oude ‘Witgeest’ met zijn houtsneden allengs tot volks- en kindervermaak was gedegradeerd. Daartussenin zat dan nog het werk van de al even genoemde Pinetti, dat ook in het Nederlands was vertaald als Natuurkundige vermaaklykheden ('s-Gravenhage 1789).
Er zit eigenlijk iets paradoxaals in die belangstelling van het achttiende-eeuwse publiek voor zulke boeken. Ze lijkt in tegenspraak met de geest van rationalisme en verlichting. De kwestie is echter dat het naar Decremps vertaalde Natuurlyk Toverboek juist uitdrukkelijk beoogde om alle bedriegerijen van zogenaamde tovenaars langs natuurlijke weg te ontmaskeren. De Franse titel La Magie Blanche dévoilée geeft dat duidelijker aan dan de Nederlandse. In de voorrede wordt steeds op dit aambeeld gehamerd: de natuurlijke magie, zoals hier uiteengezet, vormt het beste wapen tegen bijgeloof; het is een even nuttige als amusante wetenschap. Daarmee zijn alle belangen gediend, de goochelaar is volksverlichter geworden.
Het Natuurlyk Toverboek heeft ondanks zijn indeling in hoofdstukken en paragrafen niet het strak-onpersoonlijke karakter van een leerboek. Grote stukken ervan, speciaal deel ii en vii, bevatten verhaalsgewijs de belevenissen van Sharp en zijn vriend Hill, die op hun rondreis allerlei tovertrucs leren kennen. Ook in de rest van het werk is de anecdotische inslag merkbaar. Globaal bestaat deel I hoofdzakelijk uit kunstjes met de kaart. Deel iii is helemaal gewijd aan de mysteries van de electriciteit of ‘Barnsteenkracht’. De delen iv en v behelzen een reeks chemische experimenten, terwijl het zesde deel allerlei rekenfoefjes demonstreert. Het achtste deel tenslotte bevat meest werktuigkundige kunststukken, met als toegift de wonderen van de ballonvaart door Montgolfier en anderen.