| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Een boek over boekhandels
Clara Hillen De Boekhandels van Amsterdam. (Amsterdam: Bridges Books, 1984, 216 blz., f 25,- ISBN 90-70306-08-5)
Verzamelaars van boeken over Amsterdam hebben zich niet het meest beperkte en meest overzichtelijke verzamelterrein toegeëigend. De hoeveelheid publikaties is groot en verscheiden. Er zijn in Amsterdam dan ook vier antiquariaten die zich deze hoofdstad des lands tot specialisme gemaakt hebben.
Dit gegeven ontleen ik aan een van de jongste aanwinsten op de plank boeken over Amsterdam: De boekhandels van Amsterdam, door Clara Hillen. Om maar met de deur in huis te vallen: ik vind dit een boek waar niemand om heen kan die wel eens buiten de bestsellerslijsten om een boek koopt.
Het is belangrijk dit meteen zo duidelijk te stellen omdat er op dit soort boeken altijd wel enige detailkritiek te oefenen valt, waardoor de recensie gauw (te) negatief lijkt. De eerste en meest belangrijke vraag die je aan een boek als dit moet stellen is: hoe compleet is het? Clara Hillen heeft 364 boekhandels in Amsterdam en Amstelveen getraceerd en is daarmee in ieder geval veruit de meest uitputtende bron die momenteel beschikbaar is. Bij de ‘gewone’ boekhandels - met nieuwe boeken - ben ik tot nu toe op één omissie gestuit. Bij vergelijking met de lijst van een kleine veertig boekhandels die Ben ten Holter geeft in zijn in januari 1984 verschenen Amsterdam Ongekend blijkt Hillen namelijk de in geografie gespecialiseerde boekhandel van Rudolf Muller, Overtoom 487, vergeten te zijn. Ten Holter meldt dat deze boekhandel alleen op afspraak te bezoeken is, waardoor we ‘bij een bezoek dan ook verzekerd zijn van optimale service, gepaard aan een indrukwekkende vakkennis’.
Bij de antiquariaten en tweedehandsboekhandels vallen iets meer omissies te constateren. Boudewijn Büch wees er in de boekenbijlage van Vrij Nederland (22 september 1984) al op dat het toch redelijk actieve antiquariaat van Willem Huijer ontbreekt. Daarnaast mis ik onder andere ook de antiquariaten Bembo, Folia, Fragmenta Selecta en Ineke Schierenberg. Maar deze enkele omissies zijn best overkomelijk. Ze vallen in ieder geval in het niet bij alle informatie die Hillen wel geeft. Ik heb namelijk al van verschillende kanten vernomen dat zij ook mensen die al jaren fervente boekenkopers zijn nog nieuwe adressen biedt, zelfs op het gebied van hun specialisme. Het is daarom lovenswaardig dat dit boek ontsloten wordt door een viertal registers, te weten een namen-, een trefwoorden-, een buurt- en een postcoderegister.
De boekhandels van Amsterdam bevat één lijst waarop zowel de antiquariaten als de tweedehandsboekwinkels opgenomen zijn. Een niet zo vreemde keus in het licht van de definitie die Hillen van A. Gerits overgenomen heeft, waarin ‘ieder boek dat niet meer bij de uitgever verkrijgbaar is antiquarisch genoemd moet worden. Een tweedehands boek is een oud exemplaar van een titel die nog wel verkrijgbaar is’ (blz. 11). Maar deze definitie lijkt mij niet erg bruikbaar. De eerste druk van een boek van Couperus zou dan ‘tweedehands’ genoemd moeten worden. Het mag loffelijk heten dat Hillen heeft willen vermijden een ‘te subjectief waardeoordeel over het assortiment’ te geven (blz. 127). Ik vermoed echter dat het publiek voor (goedkope) tweedehands boeken en dat voor antiquarische boeken elkaar zo weinig overlappen dat een splitsing veel gebruikers van het boek iets sneller naar hun doel zou hebben gevoerd. De annotatie geeft hierover namelijk wel vaak, maar niet altijd uitsluitsel.
De annotaties zijn overigens over het algemeen redelijk ter zake doende. Naast zakelijke informatie (in eerste instantie door de boekhandel zelf verstrekt) over een eventueel specialisme, over onderwerpen in voorraad en over diensten, andere activiteiten en andere artikelen in het assortiment, krijgen sommige boekhandels ook een iets persoonlijker beoordeling. Ik vind dit het minst geslaagde onderdeel van het boek, omdat deze informatie mij te ‘toevallig’ is. Zo vermeldt Hillen dat de eigenaresse van The English Bookshop ‘veel aandacht (besteedt) aan vragen van klanten, die vaak oplosbaar blijken’. Een opmerking die - zo weet ik uit ervaring - ook gemaakt had kunnen worden bij de Italiaanse boekhandel Libreria Bonardi, maar die bezoekt Hillen blijkbaar niet want ze geeft er alleen zakelijke informatie over (terwijl in Nederland het achterhalen van informatie over Italiaanse boeken moeilijker is dan over Engelse boeken).
Het gids-gedeelte van dit boek wordt voorafgegaan door een dertien pagina's tellende historische inleiding over ‘Amsterdam - Vier eeuwen boekenstad’, geschreven door Sjaak Hubregtse. Hij behandelt hierin in vogelvlucht de ontwikkeling die ertoe heeft geleid dat Amsterdam momenteel één boekhandel op elke 1964 inwoners heeft, wat meer is dan in enige andere grote stad in Nederland. Het is daarom goed dat Amsterdam als eerste een boekhandelsgids kreeg, maar ik hoop dat dit initiatief navolging zal vinden en dat binnenkort ook andere steden (of streken) hun boekhandelsbezit geïnventariseerd zullen zien.
Hans Hafkamp
| |
| |
| |
Gemeentekalender 1985: 250 jaar grafische communicatie
De kalender waarmee de Stadsdrukkerij dit jaar extra luister wil bijzetten aan haar 250-jarig bestaan, heeft als thema 250 jaar grafische communicatie. Het persbericht vermeldde als het doel: ‘In deze kalender wordt een indruk gegeven van de wijze, waarop burgerij, handel en industrie vroeger en nu over belangrijke gebeurtenissen werden en worden geïnformeerd’. Uiteraard een tamelijk uitvoerig verhaal, dat men tevens op royale wijze wenste te illustreren. De voor de hand liggende vorm voor zo'n uitgave zou een boekje geweest zijn. ‘Nee’, zei de afdeling Voorlichting en ‘nee’ zei de Stadsdrukkerij, ‘het moet een kalender worden!’ (Let vooral op dat woordje in waarmee het persbericht begint).
Gezien het besluit dit interessante relaas, mooi en rijk verlucht, per se niet in boekvorm uit te geven, had men deze materie heel goed kunnen verwerken in een bureau-agenda. Dan zouden tekst, illustraties (met de onontbeerlijke onderschriften) en het kalenderdeel tot hun recht zijn gekomen. Een dergelijke uitgave zou een grafisch mooi en evenwichtig, een praktisch en hanteerbaar geheel zijn geworden. Ook een zeer geliefd geschenk: zie het succes van de bureau-agenda van het museum Boymans-Van Beuningen en die van de Oude Kunst- en Antiekbeurs (Delft).
Wat men nu heeft gemaakt, is voor mij een teleurstelling. Een wandkalender, waarvan de achterkant van een blad de bovenste helft van het volgende blad vormt met de ringbandperforatie in het midden. Elk kalenderblad meet dus 2 × 32 cm in het vierkant. Opengeslagen vertoont elk ‘maandblad’ een prachtig gedrukte, ergerlijk rommelige warwinkel van zelfs op korte afstand moeilijk leesbare blokken tekst, bijschriftloze reproducties van schilderijen, prenten, handschriftfragmenten, foto's enz., naast een blok met de data van die maand. Voor dit essentiële gegeven van elke kalender is, op een blad van 64 × 32 cm, precies 9,5 × 17 cm uitgespaard.
De namen van allen die aan het ontstaan van dit duur uitgevoerde drukwerk hebben bijgedragen, staan bovenaan op de vooromslag vermeld. Er is geen colofon, naam en corps van de (qua leesbaarheid veel te smalle) gebruikte letter zijn nergens te ontdekken. De bijschriften? Deze zijn eveneens in grote blokken tekst op de achterzijde van het laatste schutblad te vinden. Dat is al even handig als de noodzaak om dit voorbeeld van grafische communicatie op tafel te leggen, wil men het verhaal kunnen lezen en de plaatjes kunnen bekijken.
Voor wie is deze kalender bestemd? Voor kantoren, waar men er, als men hem al ophangt, een redelijke plaats voor moet vinden, zó, dat directeur of afdelingshoofd de kalender van achter zijn bureau kan zien, een afstand van enkele meters... Voor een aantal gezinnen, waar de kalender is beland door eigen aankoop of als geschenk. Waar hangt, in (bijna) elk Nederlands gezin de kalender? Welnu, gezien van de enige zitplaats in dit allerkleinste vertrek zullen de teksten en zelfs de namen van de dagen vaak onleesbaar zijn; van de illustraties is geen detail te onderscheiden. Wel is het allemaal op onberispelijke wijze in vele fraaie kleuren gedrukt!
Indien de jubilerende Stadsdrukkerij had besloten het op deze kalender zo weinig tot zijn recht komende materiaal als een eenvoudig ontworpen prentenboek uit te geven, dan zou een dergelijke uitgave stellig grif van de hand gaan. Zeker indien de prijs gelijk zou zijn aan die van de kalender: f 22,65 bij de boekhandel, f 26,90 indien besteld.
Elka Schrijver
| |
Een feestkalender
Elders in deze aflevering wordt melding gemaakt van het tienjarig bestaan van de stichting Drukwerk in de Marge. De stichting heeft zichzelf gelijk in de aanvang van haar lustrumjaar een fraai drukwerk bezorgd, in de vorm van een kalender: een titelblad, twaalf maandbladen, een feestdagenblad en een colofonblad. Het laat zich raden dat het allesbehalve een scheurkalender is geworden, al zijn de bladen op de vertrouwde wijze bijeengebonden door een ringbandperforatie voorzien van ophanghaakje. Dít jaar 1985 zal zichzelf zeker overleven. Het is hoogstens jammer - en dat vormt het enige puntje van kritiek - dat slechts zo weinigen, zowaar lang niet alle leden van de stichting zelf, zich daar pakweg in 1995 nog steeds van kunnen overtuigen. De oplage bedraagt namelijk slechts honderd genummerde exemplaren voor de verkoop, buiten de tweeëndertig voor de drukkers zelf. Nu bestaan er weinig drukkers die graag met de hand 450 vellen (ongeveer het ledental van de Stichting), en dan nog in twee of meer drukgangen, door de machine halen, maar tóch heb ik enige moeite met de eerste zin van het colofon: ‘de lustrumkalender 1985 van de Stichting drukwerk in de marge is uitgegeven ter gelegenheid van haar tienjarig bestaan’. Ik zou me een enkel lid zonder kalender kunnen voorstellen dat bij zichzelf denkt: hoor ik daar niet bij? Maar als gezegd: de explosieve groei van de stichting in de laatste jaren zou drukwerk in een oplage ter grootte van het ledental wel eens (bijna) onmogelijk gemaakt kunnen hebben.
De deelnemende drukkers waren gebonden aan het A4 formaat, aan de tekst (een kalenderblad) en natuurlijk aan zet- en drukwerk met lood en met de hand. De kalender geeft in z'n totaal een prachtige staalkaart van mogelijkheden die lettermateriaal, kleuren inkt en soorten papier bieden. Natuurlijk zal ieder z'n eigen voorkeur hebben voor het ene blad boven het andere; enkele namen noemen heeft echter geen zin. Elk blad biedt nieuwe verrassingen in opvatting en vormgeving. Op initiatief van de penningmeester der stichting N. Sanders vervaardigden de volgende druksters/drukkers een blad (in de volgorde van de kalender): De Slofpers, E.H.F. Puettmann, Rotterdam; Ter Lugt Pers, J.J, Witkam, Leiden; J. Beranová, Rotterdam; Blaauwe Maandag Pers, H.v. Krimpen, Amsterdam; F. de Jong, Amsterdam; De Breukenpers, P. Witteveen, Yde; De Ammoniet, G. Post v. der Molen, Leiden; In De Bonnefant, H.v. Eijk,
| |
| |
Banholt; De Veerpers, R. Cox, Amsterdam; S.J. Prop, Banholt; E.v. der Wal, Bergen; Avalon Pers, J. Keijser, Woubrugge; L. Vos, Haarlem; K. Meister, Amsterdam/J. de Jong, Amsterdam; de Dynamo Pers, Th. Gravemaker, Amsterdam.
Zeer veel drukkerijen en grafische bedrijven zijn gewend telkenjare hun relaties in de vorm van een kalender een proeve van inventiviteit en bekwaamheid te sturen. Daar zijn altijd juweeltjes van eigentijdse reprotechniek bij. Wie zich er nog eens (of voor het eerst) van wil overtuigen welk schoons er met loden zetsel mogelijk was en is, moet proberen deze kalender te bemachtigen, al zal dat niet gemakkelijk zijn, want de kleine oplage is uitverkocht.
F.W. Kuyper
| |
Brieven uit Groningen
Drs. H.B. Vos, Brieven van een Groninger antiquair. Populair-wetenschappelijke geschriften nr. XI, (Groningen: Stabo/all-round, z.j., 267 blz., geïll., f 32,80).
In de periode oktober 1979-januari 1982 publiceerde drs. H.B. Vos in het Nieuwsblad van het Noorden een veertigtal Brieven van een Groninger antiquair, die onlangs werden gebundeld als deel 11 in de reeks populair-wetenschappelijke geschriften van uitgeverij Stabo/all-round.
Het gaat hier overigens niet om echte brieven, maar om kranteartikelen waarin Vos in kort bestek een verzamelgebied aan de orde stelt. Naast artikelen over meubelen, serviesgoed, etcetera, bevat dit boekje ook beschouwingen over pastelportretten, de lithografie, topografische tekeningen, oude kaarten en brieven (echte). Dit laatste stuk is nieuw, het dient ter vervanging van een te gedateerd stuk over de Delftse antiekbeurs van 1980.
Een nadeel van de door Vos gevolgde werkwijze is dat hij in één brief vaak zoveel wil vertellen dat hij eigenlijk niets vertelt. Vooral wanneer hij een weinig ingeperkt onderwerp als ‘de lithografie’ aan de orde stelt, wil dit nog wel eens leiden tot weinig informatieve alinea's als:
In de eerste plaats schilder waren mensen als B.C. Koekkoek, Andreas Schelfhout, Jan Weissenbruch. Maar door hen zijn ook mooie litho's gemaakt, al is dat minder bekend.
De beschouwing over de lithografie eindigt Vos overigens met een opmerking over uit boeken gesneden prenten, ‘wat eigenlijk barbarij is’:
Veel boeken zijn aldus opgeofferd, en de ware boeken liefhebber, de bibliofiel, wordt rood van boosheid. Wij eigenlijk ook - maar wilt U de wereld verbeteren?
De aardigste brief gaat over de kort voor 1900 bij Schillemans & Van Belkum verschenen uitgave Paardenrassen; kunstalbum van een en veertig afbeeldingen naar schilderijen van Otto Eerelman met beschrijvingen door E.A.L. Quadekker, chromolithografie van J.L. Goffart. Omdat Vos zich hier tot één uitgave beperkt heeft kan hij voldoende informatie kwijt over de diverse aspecten daarvan om het een echt informatief stuk te maken.
Vos schrijft met grote- kennis van zaken, en vooral ook met liefde, over zijn vak (hij is namelijk verbonden aan Aptroot Antiek in Groningen). Hierdoor laat het boekje een sympathieke indruk achter. Het is dan ook jammer dat het ontsierd wordt door vele zetfouten en dat er niet iemand met een elementaire kennis van typografie naar gekeken heeft: een hoerenjong van zes lettertekens en dan ook nog gevolgd door een witregel kan toch wel voorkomen worden?
Hans Hafkamp
| |
Drukwerk over handschriften
Handschriften en Oude Drukken van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek. Catalogus bij de tentoonstelling in het Centraal Museum te Utrecht ter gelegenheid van het 400-jarig bestaan van de Bibliotheek der Rijksuniversiteit, 1584-1984. (Utrecht Universiteitsbibliotheek, 1984, 391 blz., geïll. ISBN 90.6194.384).
Het 400-jarig bestaan van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek heeft aanleiding gegeven tot een herdenking, waarbij een expositie van handschriften en oude drukken centraal stond. De keuze van dit thema voor de tentoonstelling is terecht, want al de vier eeuwen lang hebben in deze bibliotheek - in 1584 opgericht als stedelijke bibliotheek, maar vanaf de stichting van de Utrechtse Universiteit in 1636 ook universiteitsbibliotheek - de handschriften en oude drukken een centrale plaats ingenomen.
Daarbij komt dat juist zulke boekwerken dankbaar materiaal vormen voor een expositie of, zoals de wervende tekst achterop de catalogus zegt: ‘De schatten die vooral in oude bibliotheken bewaard worden, lijden vaak een sluimerend, slechts aan vakspecialisten bekend bestaan.’ Welnu, in ons land gebeurt er de laatste jaren gelukkig wel het één en ander om die sluimering te doorbreken, waarbij met name tentoonstellingen en hun bijbehorende catalogi een belangrijke rol spelen. De Utrechtse tentoonstelling, die in de maanden februari tot april 1984 te zien was in het Centraal museum te Utrecht, is daarvan een goed voorbeeld. De jubileumexpositie was vergezeld van een omvangrijke en goed gedocumenteerde catalogus van niet minder dan 391 bladzijden, met 210 nummers, waarvan ongeveer de helft in de catalogus is afgebeeld.
Bij een eerste kennismaking trekt het boekwerk de lezer niet bijzonder aan. De vormgeving is wat fantasieloos en, wat hinderlijker is, om de catalogus niet nog dikker te maken heeft men de pagina's wat overladen met tekst, zodat er op de bladzijden eigenlijk te weinig wit overblijft. Wanneer men zich daaroverheen zet en de tekst gaat lezen, zijn deze aarzelingen echter snel vergeten. De drie hoofdauteurs, de conservatoren K. van der Horst van de handschriften en
| |
| |
L.C. Kuiper-Brussen en P.N.G. Pesch van de oude drukken, hebben gedegen goed verteerbaar werk geleverd, een taak waarin zij voor enkele losse onderdelen werden bijgestaan door enige vakspecialisten.
De catalogus is niet opgezet als een algemeen overzicht van handschrift en boekdrukkunst, maar is geheel opgebouwd vanuit de bibliotheekgeschiedenis. De ordening van de stukken is derhalve niet chronologisch, maar hoofdzakelijk naar herkomst. De eerste hoofdstukken zijn gewijd aan de diverse oude klooster- en kapittelbibliotheken, waarvan de bezittingen uiteindelijk in de Universiteitsbibliotheek terecht gekomen zijn en aan twee particuliere verzamelingen, die men vroeg in de zeventiende eeuw als legaat ontvangen heeft, de collecties Van de Poll en Van Buchel. In de hoofdstukken IV en V worden dan de verdere verzamelingen handschriften en oude drukken behandeld. Alles bijeen een indeling die op een tentoonstelling wel enige bezwaren met zich meebrengt, maar voor een catalogus zeer aantrekkelijk is en de mogelijkheid opent de lezer veel te leren over oude bibliotheken in het algemeen. Achtereenvolgens zien we in kort bestek een aantal oude en zelfs zeer oude boekenverzamelingen de revue passeren, beginnend met die van de Kartuizers, waarover J.P. Gumbert in 1974 zijn proefschrift schreef. Over elk van die verzamelingen krijgen we eerst een inleiding van maximaal enkele bladzijden en daarna de beschrijving van de boeken.
Uiteraard bevatten de klooster- en kapittelbibliotheken hoofdzakelijk religieuze geschriften, waarbij het opvalt dat men bij de handschriften niet alleen fraai verzorgde werken aantreft, maar ook typische gebruiksboeken, eenvoudig van uitvoering en soms zelfs slordig van schrift en afwerking. Van bijzondere betekenis is, dat een deel van de geëxposeerde werken in Utrecht zelf is ontstaan en dat bovendien in veel gevallen de oude Utrechtse banden nog om de boeken zitten.
De kloosterbibliotheken vormen tevens de oorspronkelijke kern van de Universiteitsbibliotheek, want zij werden, na in 1581 door de stad te zijn geconfisceerd, drie jaar later gebruikt als basis voor de Stadsbibliotheek. Deze kern beslaat ongeveer de helft van het huidige bezit van circa 650 middeleeuwse handschriften en een kwart van de ongeveer 900 nu aanwezige incunabelen. Het leeuwedeel daarvan wordt gevormd door de twee ongeveer even grote bibliotheken van de Kartuizers en de Regulieren, die elk bijna 150 handschriften en circa 70 delen gedrukte werken bijdroegen. Op ruime afstand volgt als derde de Paulusabdij met 32 handschriften en ook een zeventigtal gedrukte werken, terwijl van andere kloosterbibliotheken veel minder terug te vinden is.
Het bezit van de kapittelbibliotheken kwam pas veel later in de Stads-/Universiteitsbibliotheek, aangezien in 1584 alleen enkele boekdelen van het St. Janskapittel naar de nieuwe instelling gingen en de rest al drie jaar eerder was verkocht of bij de kapittels bleef. De kapittelbezittingen werden, voor zover ze nog bijeen waren, pas in 1844 overgedragen; het betreft ruim vijftig handschriften en ongeveer 270 gedrukte werken, waarbij naast de theologie ook andere terreinen, met name de rechten, goed vertegenwoordigd zijn.
De twee particuliere legaten uit het begin van de zeventiende eeuw, die bestonden uit gedrukte boeken en respectievelijk 800 tot 1000 en ongeveer 2000 delen omvatten, betekenden een verveelvoudiging van het bezit van de Stadsbibliotheek. Tevens waren ze een duidelijke verbreding van dat bezit, aangezien de Collectie Van de Poll zeer breed van opzet was en die van Van Buchel weliswaar voor de helft uit theologische boeken bestond, maar toch ook een omvangrijk bezit aan andere werken in huis bracht. De aanwinsten uit deze twee collecties zijn overigens in het algemeen niet bijzonder spectaculair van aard en tentoonstelling en catalogus geven derhalve slechts een relatief kleine keuze uit deze voor de opbouw van de bibliotheek toch zo belangrijke aanwinsten.
Hiervoor werd reeds aangestipt dat de verdere collectievorming van handschriften en oude drukken wordt behandeld in de hoofdstukken IV en V van de catalogus. Bij de manuscripten vinden we één koptische papyrus, 31 middeleeuwse handschriften en 24 nummers uit de periode na de middeleeuwen, waaronder brieven uit enkele persoonlijke archieven, zoals dat van dr. P.H. Ritter jr., dat niet minder dan 60.000 stuks ontvangen brieven en duplicaten van uitgegane brieven uit de periode 1900-1962 omvat.
Tot de later verworven middeleeuwse handschriften behoort het beroemdste stuk van de Universiteitsbibliotheek, het omstreeks 820-840 vervaardigde Utrechtse Psalterium, dat in 1716 werd nagelaten door Willem de Ridder; van dit internationaal vermaarde manuscript verscheen nog onlangs een fraai uitgevoerde facsimile-uitgave. Een vooral in verband met de tekst en de betekenis daarvan voor de geschiedenis van de Moderne Devotie belangrijk werk is het zogenaamde Frensweger handschrift, dat na avontuurlijke omzwervingen in 1920 werd aangekocht. Het valt op dat de collectie van de Universiteitsbibliotheek ook na de tweede wereldoorlog nog belangrijke aanvullingen heeft ondergaan, zoals het laat vijftiende-eeuwse missaal van Weesp en het gebedenboek van Kunera van Leefdael, die op Londense veilingen konden worden verworven.
Ook in het hoofdstuk over de verdere collectievorming op het terrein van de oude drukken zien we dat er geen sprake is van een dode collectie en dat er in de laatste decennia nog belangrijke aanwinsten zijn geboekt. Verder vinden we in dit hoofdstuk nog gegevens over enkele legaten van particulieren uit de achttiende en negentiende eeuw en materiaal dat ingedeeld is in afzonderlijke rubrieken, die door de eeuwen heen speciale aandacht hebben gekregen, zoals de werken van Utrechtse boekdrukkers tot en met de achttiende eeuw, waarvan de bibliotheek er niet minder dan 6000 heeft. Een ander speciaal terrein wordt gevormd door de collectie incunabelen, die met zo'n 900 titels thans de op twee na grootste in ons land is.
| |
| |
De catalogus wordt besloten door een literatuurlijst, nummerlijst en diverse registers, die tezamen de toegankelijkheid van het boek garanderen. Het voorafgaande geeft een beeld van de inhoud van deze catalogus, die, gezien de ruime aandacht die besteed is aan de middeleeuwse kloosterbibliotheken, een Utrechtse bibliotheekgeschiedenis is over een nog veel langere periode dan de in de titel vermelde vier eeuwen. Zoals in elk werk van grote omvang is het voor een recensent niet moeilijk details te vinden waarover hij kritische opmerkingen kan maken, maar veel liever dan dat te doen, wil ik hier constateren dat de auteurs een uitstekend boek hebben samengesteld, dat voor iedere liefhebber van boek- en bibliotheekgeschiedenis een welkome verrijking voor de boekenkast vormt. Tevens kan worden vastgesteld dat deze publicatie een voortreffelijk uitgangspunt vormt voor een verdere bestudering van de geschiedenis van de Utrechtse bibliotheken en van vele van de erin opgenomen handschriften en gedrukte werken. Dit laatste aspect wil ik graag duidelijk maken aan een enkel voorbeeld, cat. nr. 66, een incunabel die afkomstig is uit de boekerij van het Kapittel van St. Marie, namelijk een exemplaar van Boëthius De consolatione philosophiae, in 1485 in Gent gedrukt door Arend de Keysere.
In zijn uitstekende tekst over dit boek geeft Pierre Pesch veel informatie over de inhoud ervan en met name over de hier gebruikte vertaling. In de laatste alinea van zijn commentaar vermeldt hij, dat het getoonde exemplaar vijf miniaturen bevat, die elk drievierde van een pagina beslaan en, aldus meent hij, op het einde van de vijftiende eeuw in de Noordelijke Nederlanden zijn gemaakt. Hoewel ik de laatste mededeling zou willen bestrijden, haal ik dit voorbeeld niet aan om kritiek te leveren op de catalogus, maar om duidelijk te maken dat juist de informatie en de illustraties die hier gegeven zijn nuttige uitgangspunten vormen voor verder onderzoek. In dit geval blijkt bij voorbeeld dat door vergelijking met andere exemplaren nog heel wat meer te ontdekken is over de in het boek aangebrachte miniaturen. De Gesamtkatalog der Wiegendrucke, waarin deze incunabel onder nr. 4574 is beschreven, vermeldt meer dan dertig exemplaren van het boek, een lijst waaraan zonder moeite nog wel een tiental exemplaren is toe te voegen. Echter slechts in een klein deel hiervan zijn de ruimten die door de drukker zijn opengelaten voor het met de hand aanbrengen van illustraties ook daadwerkelijk gebruikt; in alle andere exemplaren vindt men aan het begin van elk hoofdstuk een gapend gat, aangezien de oorspronkelijke bezitters blijkbaar niet de kosten hebben willen maken om deze door een miniaturist te laten opvullen. In hoeveel gevallen er wel miniaturen aanwezig zijn, is een vraag die door een systematisch onderzoek in alle bekende collecties moet worden beantwoord; tot nu toe heb ik de miniaturen in drie exemplaren met elkaar kunnen vergelijken, namelijk die in de Universiteitsbibliotheek in Utrecht, in de Koninklijke bibliotheek Albert I in Brussel en in het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum in. Den Haag. Daarbij bleek dat er verrassend sterke overeenkomsten aanwezig zijn.
Het idee om in het werk van Boëthius ruimte open te laten voor grote miniaturen was overigens geen nieuwe vondst van Arend de Keysere, want ook in de in 1477 door Colard Mansion in Brugge gedrukte editie van hetzelfde boek is een dergelijke oplossing gekozen. Opgemerkt kan worden dat de kwaliteit van de miniaturen in het enige bekende exemplaar van deze editie, waarin de illustraties ook werkelijk zijn aangebracht (University library, Cambridge), bepaald hoger is dan in de genoemde voorbeelden van de uitgave van 1485.
Vergelijking van de in Utrecht, Brussel en Den Haag berustende exemplaren van de uitgave van De Keysere toont aan, dat er wel enige onderlinge verschillen zijn aan te wijzen tussen de miniaturen in elk daarvan, maar dat anderzijds de verwantschap dusdanig groot is, dat we mogen spreken van een duidelijke onderlinge samenhang, zo niet van een ontstaan in een zelfde verluchtingsatelier, dat dan vermoedelijk moet worden gezocht in Gent, in de nabijheid van de drukkerij waar de boeken zijn vervaardigd. Tevens lijkt het waarschijnlijk dat we de miniaturen mogen dateren in de eerste jaren na het verschijnen van het boek, dus omstreeks 1485-1490. Belangwekkender echter is nog de informatie die we kunnen krijgen aan de hand van deze en van nog verder op te zoeken geïllustreerde exemplaren over het in serie werken in verluchtingsateliers, met andere woorden het volgens een zelfde stramien maar met onderlinge afwijkingen vervaardigen van meer exemplaren van een zelfde illustratie. Het naast elkaar plaatsen van twee miniaturen uit de exemplaren in Utrecht en Den Haag kan wellicht een aanmoediging zijn om een verder onderzoek in te stellen naar deze illustraties, die bovendien een goed voorbeeld zijn van de combinatie van de moderne boekdrukkunst met de al veel oudere middeleeuwse verluchtingskunst.
R.E.O. Ekkart
| |
Almanakplaten geordend
M.F. le Coultre en M.P. Fränkel, De platen bij de Leidse studenten almanak 1838-1897, (Alphen a.d. Rijn: Stichting Archief Leids Studentenleven/Canaletto, 1984, f 150,-).
In de negentiende eeuw werden bij veel studentenalmanakken uit Leiden, Utrecht en Delft bijvoegsels of uitvouwbare platen geleverd die anecdotes of zinnebeelden bevatten uit het studentenleven. De prenten werden veelal uit de almanakken gehaald en in studentenkamers opgeprikt en gingen zodoende vaak verloren. Als ze bewaard bleven was het moeilijk ze te dateren, want nergens werd vermeld ‘Bijlage bij studentenalmanak 18...’ of iets dergelijks. Een hulpmiddel was het derde deel van F. Muller, De Nederlandsche geschiedenis in platen, Amsterdam
| |
| |
1879, blz. 376 e.v., waar een groot aantal van deze platen wordt beschreven. Maar deze lijst hield uiteraard in 1879 op en het bleek in de praktijk toch moeilijk aan de hand van Mullers tekst een plaat ‘thuis’ te brengen.
Dankzij het werk van Le Coultre en Fränkel is dit probleem voor wat betreft Leiden opgelost. Alle ooit uitgegeven almanakplaten zijn hierin op losse bladen afgebeeld, meestal op ware grootte, en beschreven in een bijbehorend tekstboek. In deze beschrijvingen wordt ook aan de betekenis van de prenten aandacht besteed. Op deze wijze komt een stukje geschiedenis van het studentenleven weer volop onder de aandacht, evenals het (jeugd)werk van tekenaars als Snellen van Vollenhoven, Ver Huell, Vosmaer en De Stuers.
v.d. S.
| |
Praten over boeken
Vande druckerije. Dialoog over het boekdrukken, toegeschreven aan Christoffel Plantijn, in een anonieme bewerking uit het laatste decennium van de zestiende eeuw. Tekstverzorging met inleiding en verklarende woordenlijst door Bert van Selm, (Leiden: De Ammoniet, 1983, vi + 49 pp., f 38,50.
De schoolmeester Gerard de Vivre schreef in de tweede helft van de zestiende eeuw een aantal elementaire leerboekjes Frans, waarvan vooral de Lettres missives familières - briefmodellen voor toekomstige zakenlieden - vele malen herdrukt werden. In 1573 verscheen van zijn hand in Antwerpen Dialogues flamen-francoys, traictants du fait de la Marchandise. De dialogen, die in twee kolommen gedrukt werden, links de Nederlandse, rechts de Franse tekst, spelen zich af bij een boekhandelaar, boekbinder, vishandelaar, kruidenier, harnasmaker enz. In 1585 verscheen er in Rees een nieuwe editie. Toen Jan van Waesberghe in 1607 in Rotterdam een editie van dit schoolboek van De Vivre op de markt wilde brengen, omdat een verzameling van gesprekken over de handel in een snelgroeiende havenstad als Rotterdam goed verkoopbaar zou zijn en mooi in zijn fonds zou passen, miste hij een dialoog over de drukkerij. Om in deze lacune te voorzien voegde hij aan de bundel een dialoog toe die hij ontleende aan een door Plantijn in 1567 in Antwerpen gedrukt schoolboekje La première, et la seconde partie des dialogues françois, pour les ieunes enfans. Hij adopteerde de dialoog L'écriture et l'imprimérie, in de Nederlandse vertaling T'gheschrift ende druckerije geheten, en gaf haar de titel Vande druckerije.
Deze tekst, de oudste verhandeling in het huidige Nederland verschenen, waarin de druktechniek gedetailleerd wordt besproken, heeft de Leidse bibliograaf Bert van Selm opnieuw uitgegeven. Het boekje is prachtig gedrukt door De Ammoniet pers van Gerard Post van der Molen in Leiden in 245 exemplaren. De tekst is met de hand gezet uit de Hollandse Mediaeval van S.H. De Roos en met een Victoria degelpers op Hahnemühle Ingres Büttenpapier gedrukt. Bert van Selm, die in 1977 in Quaerendo een artikel aan Gerard de Vivre wijdde, beschrijft in zijn inleiding de bibliografische geschiedenis van deze interessante tekst. Storend is een zetfout op blz. 10: verba volent, scripta manent, wat uiteraard verba volant, scripta manent moet zijn. Daarna volgt op blz. 23-33 de dialoog gehouden tussen des druckers jonghen en een schoolmeesters sone. De zoon van de schoolmeester krijgt een rondleiding door de drukkerij, waarbij achtereenvolgens de zetkast, de verschillende lettercorpsen met hun intrigerende namen, het zetten in de zethaak en de galei en het insluiten van het zetsel, de onderdelen van de pers, de inktballen, het drukken, het proeflezen en de correctie van het zetsel de revue passeren. ‘Dat is wat wonders’ is de reactie van de zoon van de schoolmeester. Van Selm heeft de tekst voortreffelijk toegankelijk gemaakt door een verklarende woordenlijst, waarin hij o.a. alle drukkerstermen heeft opgenomen.
A. Boers
1. Almanakplaat afgebeeld in: M.F. le Coultre, M.P. Fränkel, De platenbij de Leidse studenten almanak 1838-1897.
|
|