| |
| |
| |
Wat te verzamelen?
1. Nederlandse pamfletten
Bob de Graaf
Onze vaste medewerker Bob de Graaf heeft zich voorgenomen incidenteel bijdragen te leveren over het thema ‘wat te verzamelen?’ Hiermee richt hij zich in de eerste plaats tot de beginnende verzamelaar, in het bijzonder tot de verzamelaar van boeken. De redactie is echter van mening dat deze artikelen evenzeer belangwekkend kunnen zijn voor de meer gevorderde bibliofiel. De schrijver heeft te kennen gegeven dankbaar te zullen zijn voor reacties en suggesties. Na een inleiding over enige uitgangspunten en het verzamelen als zodanig, behandelt De Graaf in deze eerste bijdrage de Nederlandse pamflettenliteratuur, die hij om verschillende redenen uiterst ‘verzamelwaardig’ vindt.
Over het verzamelen van boeken - hetzelfde geldt trouwens voor handschriften, autografen, kaarten, prenten en tekeningen - zijn langzamerhand forse bibliotheken volgeschreven. Ik acht mij daarom ontslagen van de plicht de ‘taste and technique of bookcollecting’ (de term is van John Carter) nogmaals in alle uitvoerigheid uit de doeken te doen. Toch kan ik er niet om heen om aan het begin van een onderneming, die hopelijk zal uitgroeien tot een kleine reeks artikelen over dit onderwerp, in het kort even iets te zeggen over, wat ik bij gebrek aan een beter woord, nu maar ‘uitgangspunten’ wil noemen. Dit is helaas niet geheel overbodig. Zonder ongenuanceerd te generaliseren kan men toch vaststellen, dat iedere antiquaar regelmatig geconfronteerd wordt met ‘verzamelingen’ die werkelijk als los zand aan elkaar hangen. Of nog treuriger: met een bibliotheek of collectie die voornamelijk blijkt te bestaan uit slechte (of zelfs defecte) exemplaren. Zo kan ook met enig recht de vraag gesteld worden hoe het gesteld is met de kennis van de eigenaar ten aanzien van zijn boekenbezit, m.a.w. weet hij werkelijk wat af van zijn eigen verzamelgebied? Over deze- en dergelijke zaken hieronder in kort bestek wat meer:
| |
Uitgangspunten
Keuze - Samenhang - Specialisatie
Men kan niet - of laat ons zeggen: ‘beter niet’ - zomaar van alles gaan verzamelen. Wie meent, dat dit in de praktijk ook nimmer of zelden voorkomt, vergist zich schromelijk. Dit is bij uitstek één van de valkuilen op de weg van de beginnende verzamelaar: hij ontdekt op een gegeven ogenblik het oude boek als verzamelobject, raakt gefascineerd en begint min of meer lukraak te kopen. Denkt hij in zijn argeloosheid hier en daar koopjes te kunnen halen: des te erger, want het zal hem verleiden tot een nog in hoger mate gedesoriënteerd ‘aankoopbeleid’. Men zou zich de tegenwerping kunnen voorstellen: ‘maar als de man (of vrouw) daar nu plezier in heeft, laat hem of haar dan toch zijn gang gaan! Vrijheid, blijheid immers?’ Dat is weliswaar juist, maar het is verdrietig als de kortstondige vreugde in ergernis verkeert en - om mij eens wat bloemrijk uit te drukken - ontkiemende bibliofilie in de knop wordt gesmoord.
Het is, met andere woorden, verstandiger zich te beperken tot één onderwerp of desnoods tot enkele, maar dan wél nauw samenhangende gebieden. Dit stelt de vraag naar de keuze van dat onderwerp met als bijkomende vraag of men het ‘behappen’ kan. Ik geef graag toe dat ik op dit stuk vrij humorloos ben, maar mij irriteert het als iemand met een stalen gezicht beweert ‘geschiedenis’ of ‘literatuur’ te verzamelen. Dat kàn eenvoudig niet; het is een onmogelijke opgave. Voor elk van deze beide disciplines - als voor zovele andere - geldt immers, dat het terrein zó onmetelijk groot is, dat men het spoor al direct bijster zou raken. ‘Franse geschiedenis’ dan bijvoorbeeld of ‘Nederlandse literatuur’? Zelfs na deze topografische precisering blijft binnen elk van de beide nog een mini-oceaan van vakgebieden en specialismen over. ‘Napoleontische geschiedenis’ of ‘De letterkunde der Tachtigers’ dan? Dat lijken inder- | |
| |
daad beter begaanbare wegen om tot collectievorming te komen. Bij het eerstgenoemde voorbeeld valt intussen aan te tekenen, dat over Napoleon en zijn tijd alleen al vele tienduizenden boeken zijn verschenen.
Men mag niemand iets opdringen, maar een echte collectie is naar mijn overtuiging qualitate qua altijd een specialistische verzameling. Zij is binnen nauwe, nauwkeurig omschreven grenzen opgezet. Eventuele uitbreiding naar verwante onderwerpen vindt in zo'n geval ‘van binnen naar buiten’ plaats.
| |
Belangstelling voor en affiniteit met het onderwerp
Op het gevaar af een open deur in te trappen: men verzamele niet iets waarvoor men geen of weinig belangstelling heeft. Toch ziet men helaas ook dat wel gebeuren. De motivering kan verschillen van het klassieke ‘because it is there’ (het materiaal lag toevallig op de weg van de aspirant-verzamelaar) tot hoop op substantiële waardevermeerdering (hef boek als belegging).
1. Verbod op handel met de vijand, uitgevaardigd tijdens de derde Engelse oorlog.
‘Belangstelling voor’ impliceert niet per se, dat men de deskundigheid opgedaan in eigen vak of beroep zou moeten doortrekken naar het te kiezen verzamelgebied, al kan dat best een bevredigende constructie opleveren. Maar interesse voor het gekozen onderwerp blijft een conditio-sine-qua-non.
Met ‘affiniteit’ bedoel ik iets, dat weliswaar in het verlengde van de belangstelling ligt, maar dat toch nèt wat anders is. Om het wellicht wat onbeholpen uit te drukken: interesse is een ‘geestelijke’, affiniteit een ‘emotionele’ categorie. Men moet aan het verzamelgebied vreugde ontlenen, het ‘leuk’ vinden, er door gegrepen worden. Die geestdrift is de uiteindelijke motivering om ermee door te gaan, te volharden, en de beste voorwaarde om met succes te verzamelen.
| |
Kennis van het onderwerp
Toch is met belangstelling en affiniteit de kous niet af. Het mag dan zo zijn, dat diegene, die niet gehinderd wordt door enige kennis van zaken soms tot verrassende resultaten komt, het is verstandiger iets af te weten van het onderwerp dat men wil gaan verzamelen. Dat is niet alleen zakelijk gesproken een beter uitgangspunt: tegen het perspectief van enige achtergrondkennis ziet men meer en ontdekt men meer. Men komt historische samenhangen op het spoor, ontmoet figuren van secundaire betekenis, die niettemin belangrijk blijken te zijn, enzovoorts. Enkele handboeken en naslagwerken zijn vaak reeds voldoende om in die behoefte te voorzien. De gevorderde verzamelaar zal daarnaast de beschikking willen hebben over een aantal bibliografieën die voor zijn verzamelgebied van belang zijn. De aanschaf van dit soort (soms helaas kostbare) boeken is bepaald geen weggegooid geld: men haalt er een stuk deskundigheid mee in huis met behulp waarvan men het verzamelen steeds beter in de vingers gaat krijgen. Summa summarum: bij elke collectie van enige betekenis behoort een afdeling naslagwerken en bibliografieën.
Kennis omtrent het gekozen onderwerp kan men zich ook verwerven door de aandachtige lectuur van magazijncatalogi van antiquaren en van veilingcatalogi. Deze verschaffen, in de
| |
| |
vorm van min of meer uitvoerige toelichtende noten, vaak allerlei nuttige informatie van bioen bibliografische aard. Ze hebben daarbij het bijkomende voordeel, dat ze een inzicht verschaffen over het prijsniveau op een bepaald tijdstip.
De kennis, die men reeds uit boeken of catalogi heeft opgedaan kan men aanzienlijk vermeerderen (of aan de praktijk toetsen!) door het bezoeken van antiquaren en door het bijwonen van veilingen. Dit laatste heeft uiteraard de plezierige bijkomstigheid, dat men neerstrijkt op een terrein van waaruit de verzamelactiviteit als het ware wordt gegenereerd. Hier kan men ook zijn eigen speurzin botvieren, een eigenschap die het onmisbare complement vormt van de kennis: het zoeken en hopelijk vinden van datgene waarvan men weet, dat het er moet zijn.
| |
Beschikbaarheid van het materiaal
Dat brengt mij op het onderwerp van de aanwezigheid, de beschikbaarheid van het soort boeken, dat men gaarne zou willen verzamelen. Zonder in treurigheid te willen vervallen moet men vaststellen, dat hele verzamelgebieden voor de aspirant-verzamelaar van vandaag volstrekt afgesloten zijn om de eenvoudige reden, dat het materiaal niet of nauwelijks meer wordt aangeboden. Een andere reden kan zijn, dat het nog wel degelijk aan de markt komt, maar tegen prijzen, die de gemiddelde verzamelaar zich niet kan veroorloven.
Dat laatste, de financiële armslag dus, is natuurlijk een rekbaar begrip, net als ‘de gemiddelde verzamelaar’. De verleiding is groot om hier een opsomming te geven van de soorten boeken, die men dertig, vijftig of honderd jaar geleden nog te kust en te keur voor redelijke prijzen kon aankopen en die nu hetzij volstrekt van de markt verdwenen zijn, hetzij prohibitief kostbaar zijn geworden. Maar men kan dit gegeven ook creatiever benaderen en een verzamelgebied trachten te vinden waarop men nog naar hartelust kan grasduinen zonder een te zware belasting van zijn budget. Dat kan een volstrekt volwaardig terrein zijn (of worden!); in het antiquariaat zijn ‘duur’ en ‘belangrijk’ allesbehalve synonieme begrippen, al moet men toegeven, dat het vak wel eens de schijn tegen heeft.
Terug naar het uitgangspunt: het getuigt van goed inzicht om zich zo breed mogelijk te oriënteren op het stuk van beschikbaarheid en prijzen alvorens men een definitief besluit neemt een bepaald verzamelgebied te entameren.
| |
Kwaliteit
Of het gevoel voor kwaliteit - ik bedoel daarmee de staat waarin het verzamelobject verkeert - in Nederland slechter ontwikkeld is dan in de ons omringende landen, is een wat hachelijke vraag. Ik denk vaak van wel. Daar de oorzaken van na te speuren - aangenomen de premisse is juist - wordt een exercitie op glad ijs. Het is natuurlijk erg lelijk om te stellen, dat het ‘koopje’ op een aantal Nederlandse verzamelaars een onweerstaanbare aantrekkingskracht blijkt uit te oefenen. Het is veel aardiger - en trouwens minstens even waar - erop te wijzen, dat ten onzent dikwijls de inhoud (de tekst) belangrijker wordt gevonden dan de vorm (vertaal: de staat, de conditie) waarin die wordt gepresenteerd. Daar is best een aardige boom over op te zetten, maar laten wij het er maar op houden, dat het vooral voor de beginnende verzamelaar belangrijk is, dat hij een open oog heeft voor het belang van de rubriek ‘kwaliteit’.
Gepreciseerd: Een defect (incompleet) boek is iedere antiquaar een gruwel en dat zou het ook voor iedere verzamelaar moeten zijn. Men houde zich verre van defecte exemplaren, tenzij - en dan werkelijk als de enige uitzondering die de regel bevestigt - het menselijk gesproken onmogelijk zal blijken ooit een volledig exemplaar te verwerven. Met fotocopieën en zelfs met facsimiles kan men vandaag de dag vrij eenvoudig een tekst completeren, maar een echt ‘boek’ wordt zo'n exemplaar nimmer, laat staan een verzamelobject.
‘In slechte staat’ is iets anders dan defect. Die slechte staat kan gelden voor het papier (vochtvlekken, wormgaten, e.d.) en voor de band (beschadigingen van allerlei aard). Een slecht exemplaar is zelden een vreugdevol bezit. Men streve bij aankoop naar het verwerven van zo goed mogelijke exemplaren, dat wil zeggen volledige exemplaren in zo goed mogelijke staat. Bestaat de gelegenheid een slecht exemplaar te vervangen door een beter, dan doe men dit onverwijld. Men zij uiterst terughou- | |
| |
dend op het stuk van ‘doe-het-zelven’ voor zover het reparatie en restauratie betreft: dat is een vak op zichzelf.
Hiermede is over het onderwerp ‘kwaliteit’ bepaald niet het laatste woord gesproken, maar de teneur is denkelijk wel duidelijk.
| |
Waar te kopen?
Ik heb deze paragraaf méér toegevoegd uit een misschien wat overdreven neiging tot een bepaalde volledigheid, dan uit vrees, dat de lezers van De Boekenwereld de potentiële bronnen niet zouden weten aan te boren. Bovendien kan ik er een enkel stokpaard in kwijt.
Bij de antiquaar koopt men in de winkel of in zijn bedrijf (nogal wat collegae werken heden ten dage uit ‘gesloten huis’) door middel van een persoonlijk bezoek, of men koopt uit een catalogus of lijst, zo de firma die uitgeeft. Veel antiquaren stellen een persoonlijk contact op prijs en uit veel zakelijke contacten tussen verzamelaars en antiquaren zijn op den duur hechte vriendschapsbanden gegroeid. Zo'n per
2. Satirisch pamflet over de theologische twisten tussen Arminius en Gomarus.
soonlijk contact hoeft bepaald geen éénrichtingsverkeer te beduiden: beiden kunnen veel van elkaar leren, juist omdát uiteraard hun benadering een verschillende is. Verschillend, maar niet tegengesteld, ook al bevindt de één zich aan de inkoop- en de andere zich aan de verkoopkant van de relatie. Helaas is de schablone-voorstelling van de antiquaar als een weinig vertrouwenswaardig boekverkoper wiens uitgangspunt het is weinig te geven en veel te vragen nog steeds niet definitief uitgestorven. Opmerkelijk in dit licht is het onmiskenbare feit, dat de sociale status van de antiquaar hier te lande duidelijk lager ligt dan in de meeste ons omringende landen, een omstandigheid die talrijke antiquaren zeer verdriet. Hier is overigens duidelijk sprake van een soort achterhoedeschermutseling op het stuk van de mentaliteit; er is in de laatste decennia zeer veel ten goede veranderd. Tot dit proces heeft de vakvereniging van de handelaren in oude boeken en prenten, de Nederlandsche vereeniging van antiquaren, veel ten goede bijgedragen.
3. Hugo de Groot gevonnist.
| |
| |
Moet men als (beginnend) verzamelaar veilingen bezoeken? Antwoord: ja. De auctie is bij uitstek de plaats waar men veel ziet, waar van alles gebeurt, waar men de handel in actie ziet bij een van zijn voornaamste inkoopbronnen, waar een bepaald prijsniveau tot stand komt, enz.
Over de vraag of de verzamelaar zelf ook op de veiling moet kopen, zijn de meningen nog steeds verdeeld. Die mogelijkheid bestaat uiteraard, maar de vraag is of het altijd verstandig is. Een alternatief is het te overleggen met een bevriend antiquaar en laatstgenoemde tenslotte de ‘professioneel’ tegenover de ‘amateur’ - in zijn opdracht te laten bieden. De vraag, die hier direct naast ligt - maar gelukkig buiten dit bestek valt - is of niet ook de bibliotheken er verstandig aan zouden doen hun veilingaankopen via antiquaren af te wikkelen.
Een laatste hier te noemen belangrijke ontmoetingsplaats tussen kopers en verkopers is de verkooptentoonstelling van boeken, ook ten onzent meestal aangeduid met de Engelse term ‘Book Fair’. Het is misschien wel de meest ideale plaats vanuit de optiek van de verzamelaar: hij vindt hier niet één of enkele, maar vele antiquaren onder één dak bijeen. Daarbij mist de gehele sfeer (behalve wellicht op de openingsavond!) het hectische element dat meestal het veilinggebeuren aankleeft.
Tenslotte nog dit: met verzamelen kan men binnen- en buiten de landsgrenzen bezig zijn en de wereld van het boek is dan ook een bij uitstek kosmopolitsche wereld. Zo is verzamelen - men vergeve het cliché - in dubbele betekenis een blikverruimende bezigheid.
| |
Nederlandse pamfletten
Wat verstaat men onder ‘pamfletten’?
De naar mijn smaak beste omschrijving, die ik aantref in de Grote Winkler Prins Encyclopedie (zevende druk, Deel xv, 1972, blz. 42-43), is goeddeels ontleend aan de hierna nog te noemen Van Someren. Hij luidt als volgt:
Pamflet, niet periodiek geschrift van meestal geringe omvang, dat actuele gebeurtenissen, toestanden, personen, onderwerpen enz. - vaak op kritische wijze - beschrijft en bespreekt. Naar hun inhoud kunnen pamfletten volgens de indeling van Van Someren worden onderscheiden in: a. beschrijvingen van gebeurtenissen op godsdienstig, kerkelijk of politiek gebied, in zover zij niet als wetenschappelijke geschriften bedoeld zijn; b. bekendmakingen van de overheid die van geschiedkundig belang kunnen zijn; c. berichten omtrent maatschappelijke gebeurtenissen van de dag, astrologische voorspellingen, wonderverhalen, e.d.; d. polemieken en schimpschriften in dicht of ondicht. (...) Pamfletten voorzagen vóór de opkomst van de dagbladpers voor een deel in de behoefte aan voorlichting en opinievorming in zaken van publiek belang en vormen derhalve een geschiedkundige bron van grote waarde.
Wat betreft de inhoud van een pamflet zou nog veel méér zijn op te merken, maar ik denk dat het belangrijkste kenmerk van een pamflet is, dat er een nauwe band bestaat met de actualiteit, met het dagelijks gebeuren. Daarmee behoort het pamflet tot de categorie gelegenheidsgeschriften.
De vorm waar in het pamflet zich aan ons presenteert kan verschillend zijn. Het is een misvatting te denken dat alle pamfletten qualitate qua van geringe omvang zouden zijn: Er bestaan pamfletten van enkele tientallen, tot zelfs enkele honderden pagina's. Wèl is het juist, dat het merendeel der pamfletten van betrekkelijk geringe omvang is (laten wij zeggen van twee tot circa twintig pagina's druks). Wat bij de vorm verder opvalt is dat pamfletten vanaf het begin van de zestiende eeuw - als zij voor het eerst voorkomen - tot ongeveer het midden van de achttiende eeuw toe bijna altijd gekenmerkt worden door hun typische klein-kwarto (‘vierkante’) formaat. Gedurende de tweede helft van de achttiende en de negentiende eeuw ziet men steeds meer het octavo (‘langwerpiger’) formaat, dat de oude vorm allengs gaat verdringen.
Er bestaat nauwelijks twijfel over, dat het overgrote deel van de pamfletten door hun drukkers en uitgevers in ongebonden vorm in de handel werden gebracht. Dit in overeenstemming met het dikwijls vluchtige karakter van de informatie in kwestie (‘vlugschriften’!). De oude term voor pamflet, ‘blauwboekje’, moet m.i. niet worden verklaard door de kleur van het omslag waarmee uitgevers hun pamfletten zouden hebben voorzien. Het is juist, dat men nogal eens pamfletten in een blauw omslag aantreft, maar die omslagen stammen dikwijls uit een (veel) latere periode.
| |
| |
4. Het door de secretaris Festus Hommius opgestelde eindoordeel van de synode van Dordrecht.
| |
| |
Men komt trouwens ook pamfletten tegen in betrekkelijk oude omslagen van een andere kleur, in omslagen van recentere datum in alle kleuren van de regenboog, enz. Bij een wat grotere collectie van, laten wij zeggen, enige honderden pamfletten zal het opvallen, dat veruit de meeste in het geheel niet gebonden zijn, dat wil zeggen nog in hun oorspronkelijke staat van uitgave verkeren.
| |
Het belang van pamfletten
Hierboven was al sprake van een ‘geschiedkundige bron van grote waarde’. Dat is ongetwijfeld het geval. Iets anders is - en dat zou nu juist de aankomende verzamelaar van pamfletten kunnen prikkelen - dat het een bron geldt die nog maar nauwelijks is aangeboord. De loop van onze vaderlandse geschiedenis staat natuurlijk reeds min of meer gedetailleerd te boek, maar vaak wèl met weglating van allerlei niet-onbetekenende details. Daarvoor en ook voor de ‘petite histoire’ alsmede voor de plaatselijke receptie van bepaalde gebeurtenissen
5. De officiële tekst van het Twaalfjarig bestand.
van nationale aard - om slechts een enkel voorbeeld te noemen - kan men bij de pamfletten terecht. Zij geven bovendien een visie - toegegeven, vaak zeer subjectief - heet van de naald: echte tijdsdocumenten, soms ongenuanceerd, maar door het onmiddellijk contact tussen schrijver en gebeuren een onmisbare graadmeter van de destijdse actualiteit.
Een pamflet hoeft niet altijd een belangrijke bron van historische informatie te zijn; bijna altijd verstrekt de inhoud evenwel belangwekkende aanvullende gegevens en - belangrijkste van al - het gaat om de visie van een tijdgenoot, van iemand die er zelf bij was; die een, meestal sterk geëngageerd, toeschouwer bij een bepaald gebeuren was.
Los gezien van de inhoud kan een collectie pamfletten ons veel leren over de typografie gedurende een bepaald tijdvak. Uit de aard der zaak gaat het zelden of nooit om echt ‘mooi’ drukwerk, maar de veelheid van drukkers en uitgevers die zich met de verspreiding van pamfletten hebben bezig gehouden, staat er
6. Pleidooi voor godsdienstvrijheid voor de remonstranten. Anoniem verschenen, doch van de hand van hun grote voorman prof. Simon Episcopius.
| |
| |
garant voor dat men wordt geconfronteerd met een fraaie dwarsdoorsnede door de typografie van een bepaald tijdvak.
| |
Waarom nu juist pamfletten?
Deze wat retorische vraag is gedeeltelijk al hierboven beantwoord. Ik wilde in deze paragraaf echter de keuze voor het pamflet als verzamelobject kort toetsen aan mijn eerder opgesomde uitgangspunten.
Wat dan in de eerste plaats de rubriek ‘Keuze, samenhang en specialisatie’ betreft kan men met pamfletten alle mogelijke kanten uit. Bij de keuze ‘pamfletten’ en vervolgens: ‘Nederlandse pamfletten’ zijn al twee keuzes gemaakt die het terrein grondig afperken. Dan nòg gaat het om vele tienduizenden specimina, zodat verdere beperking noodzakelijk zal blijken. De duidelijke chronologie binnen het gehele onderwerp zou kunnen betekenen, dat men kiest voor een bepaalde episode van de vaderlandse geschiedenis. De voorbeelden liggen voor de hand: de tachtigjarige oorlog; de regeringsperiode van Willem van Oranje; de tijd van het twaalfjarig bestand; de Engelse oorlogen; het stadhouderloos tijdperk etc.
Met evenveel recht kan men thematisch te werk gaan: overheidspublicaties (te onderscheiden in publicaties van de Staten-Generaal, van de Staten der afzonderlijke provinciën en van de steden); pamfletten samenhangend met het buitenlandse beleid of die buitenlandse gebeurtenissen beschrijven; theologische en kerkelijke twisten (op zichzelf al een heel uitgebreid terrein; men denke aan de bekende remonstrantse en contra-remonstrantse controversen!); pamfletten van economisch belang (tarieven, octrooien en accijnzen; aspecten van handel en zeevaart); enzovoort. Hier geldt bij uitstek: ‘Wo man es fasst, da ist es interessant’. De lezer heeft intussen reeds lang begrepen, dat ik vooral ook hier zou willen aandringen op samenhang.
Bij de rubriek ‘keuze’ nog een kleine voetnoot: er bestaan nogal wat verzamelaars die hun woon- of werkplaats tot onderwerp van hun collectie hebben gekozen. Ik vermoed, dat het nog wel eens vergeten wordt, dat men ook als verzamelaar van boeken over Amsterdam, Haarlem, Gouda, Utrecht, of noemt u maar op naar hartelust in de pamflettenliteratuur kan grasduinen, juist daar waar de stukken hetzij van lokaal belang zijn hetzij gebeurtenissen beschrijven die in een bepaalde plaats hebben plaatsgevonden. Om dit met een voorbeeld te verduidelijken: een pamflet - er zijn er zeer vele geweest - dat de reactie van een Hagenaar beschrijft op de onthoofding van Oldenbarnevelt misstaat niet in een collectie die aan de residentie is gewijd.
Over het tweede punt, dat ik onder mijn rijtje ‘randvoorwaarden’ opsomde, namelijk belangstelling voor en affiniteit met dit onderwerp, kan ik heel kort zijn. Juist op dit speciale terrein vindt ieder wel wat van zijn gading omdat het zo uitgestrekt is.
Kennis omtrent het onderwerp is betrekkelijk eenvoudig te verwerven en in beginsel althans in rudiment al bij elk van ons aanwezig. Ik kom hier bij mijn slotparagraaf nog even op terug.
Wat betreft de beschikbaarheid van het materiaal is er voor de aspirant-verzamelaar goed nieuws: er is nog voldoende materiaal aan de markt en het komt nog regelmatig - op veilingen en elders - tevoorschijn. De prijzen zijn bovendien nog dusdanig laag (als antiquaar ben ik geneigd te zeggen: ‘belachelijk laag’), dat
| |
| |
het bijna voor niemand een financieel beletsel zal hoeven te vormen om een verzameling te beginnen en uit te breiden.
Net zo goed als bij elk oud boek geldt ook voor het pamflet, dat men op de kwaliteit moet letten. Ook het pamflet moet compleet zijn: er mag niets aan ontbreken. Bij de staat waarin het verkeert kan men wellicht wat minder kritisch zijn dan in het geval van boeken - een niet door een band beschermd gelegenheidsgeschrift had natuurlijk meer te lijden - maar ook hier streve men naar een zo goed mogelijke conditie.
| |
Literatuur
Wie wil beginnen aan de vorming van een collectie van Nederlanse pamfletten zal het niet moeilijk vallen zich op het onderwerp te oriënteren. Het bezit van een der bekende handboeken der vaderlandse geschiedenis is daarbij wel het eerste desideratum. Ik noem: Algemene geschiedenis der Nederlanden (Red. J.A. van Houtte, J.F. Niemeyer, J. Presser, J. Romein en H. van Werveke, 1949-1958, 12 delen; red. D.P. Blok, W. Prevenier, D.J. Roorda e.a., 1977-19832, 15 delen); Geschiedenis van Nederland (Red. H. Brugmans, 1935-1938, 8 delen) en het naar mijn smaak nog altijd onvolprezen werk van P.J. Blok; Geschiedenis van het Nederlandsche volk (derde druk, 1923-1927, 4 delen). Naar gelang het verzamelgebied komen daarnaast natuurlijk nog verschillende handboeken en naslagwerken (bijvoorbeeld op het terrein van de plaatselijke geschiedenis, de kerkgeschiedenis, de economische geschiedenis, e.d.) in aanmerking.
Wat de bibliografische hulpmiddelen betreft: de grootste verzameling Nederlandse pamfletten bevindt zich in de Koninklijke bibliotheek te 's-Gravenhage. Daarvan bestaat een catalogus van de hand van W.P.C. Knuttel, Catalogus van de Pamfletten-verzameling berustende in de Koninklijke Bibliotheek (1889-1920, 9 delen). Van dit nuttige werk verscheen in 1978 een (nog leverbare) herdruk (gebonden in 10 delen), waarin handgeschreven verbeteringen, aanvullingen en varianten mede zijn opgenomen. De prijs van de reeks is wellicht wat begrotelijk voor de aankomende verzamelaar, maar daartegenover staat dat het boek in alle grote en in vele kleinere bibliotheken aanwezig is en aldus gemakkelijk geraadpleegd kan worden. ‘Knuttel’ beschrijft circa 32.250 pamfletten.
Collecties in andere grote (meest universiteits-)bibliotheken zijn merendeels goed ontsloten. Ik volsta met het noemen van drie voorbeelden: L.D. Petit, Bibliotheek van Nederlandsche pamfletten. Verzamelingen van de bibliotheek van Joannes Thysius en de Bibliotheek der Rijks-universiteit te Leiden (1882-1934, 4 delen) - J.F. van Someren, Pamfletten niet voorkomende in afzonderlijk gedrukte catalogi der verzamelingen in andere openbare Nederlandsche bibliotheken (1915-1922, 2 delen) - G. van Alphen, Catalogus der pamfletten van de bibliotheek der Rijks-universiteit te Groningen 1542-1853 (1944).
|
|