Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
(1774)–Anoniem Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik– Auteursrechtvrijnevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
§1Prijst den naam van uwen God,
's HEEREN knechten, hier vergaêrd;
Prijst zijn' naam en wijs gebod,
Daar g' in 't voorhof staat geschaard,
En uw ampt bekleedt met eer
In het huis van onzen HEER.
| |
§2God is goed: looft Hem te saam
Met gezang en snaarenspel;
Prijst zijn' lieffelijken naam:
Want de HEER heeft Israël
Zich ten eigendom geschikt;
Iacob door zijn heil verkwikt.
| |
§3God is groot: ik weet, dat Hij
Hooger is dan alle goôn.
Onze God voert heerschappij.
Hij beheerscht van zijnen troon
Hemel, afgrond, zee en aard.
God is aller hulde waard.
| |
§4't Eind der aard werpt dampen uit
Door Gods magt, die 't al volbrengt,
En met 's donders schor geluid
Bliksemvuur en regen mengt:
God brengt winden, door een woord,
Uit zijn schatgewelven voort.
| |
§5God, die vreeslijk is en groot,
Sloeg, zijn' heilgen naam ter eer,
Alle d'eerstgeboornen dood;
Velde vee en menschen neêr:
Daar Hij teeknen van zijn kracht
Over gansch Egypten bragt.
| |
§6Hij verbaasde Faroos hof;
Sloeg de volkeren alom;
Wierp de koningen in 't stof:
Sihon, Og, en 't vorstendom
Van den trotschen Kananiet,
En den stouten Amoriet.
| |
§7Isrel kwam door 's Hoogsten hand
In 't bezit van hunnen staat:
God gaf hun gezegend land
Tot een erf aan Iakobs zaad.
HEER, uw naam en majesteit
Blijven tot in eeuwigheid.
PAUZE.
| |
§8Van geslachte tot geslacht'
Wordt, naar onzen duuren pligt,
Bij het volk uw gunst herdacht,
Wijl Gij zelf, o HEER! hen richt,
En aan hun, schoon diep in schuld,
Met berouw gedenken zult.
| |
§9D'afgoôn van het heidendom,
Goud of zilver, goôn in schijn,
Hebben lippen, maar zijn stom:
Zij, die 't werk van menschen zijn,
Daar men geenen geest in vindt,
Hebben oogen, maar zijn blind.
| |
§10Ooren ziet men aan hun hoofd,
Maar zij hooren er niet meê:
Zij, van
| |
[Folio 79v]
| |
ademtocht beroofd,
Zijn nog minder dan het vee:
Die tot hen om hulp genaakt
Worde hun gelijk gemaakt.
| |
§11Israëllers, looft al t' saam
Uwen God, den God der eer:
Loof, Aärons huis, zijn' naam:
Huis van Levi, loof den HEER:
Looft gij alle, die hem vreest,
Looft Hem met verheugden geest.
| |
§12Sion, loof met dankbre stem
God, uw' HEER, die eeuwig leeft,
En het schoon Ierusalem
Door zijn wooning luister geeft:
Loof Hem voor uw heilrijk lot;
Loof al juichend uwen God!
|
|