Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
(1774)–Anoniem Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik– Auteursrechtvrijnevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
§1Hij, die op Gods bescherming wacht,
Wordt door den hoogsten Koning
Beveiligd in den duistren nacht,
Beschaduwd in Gods wooning:
Dies noem ik God, zoo goed als groot
Voor hun, die op Hem bouwen,
Mijn' burg, mijn toevlugt in den nood,
Den God van mijn betrouwen.
| |
§2Hij zal uit 's vogelsvangers net
U veilig doen ontkomen:
Hij is het, die uw leven redt;
Gij hebt geen pest te schroomen:
Hij zal, in lijf- en zielgevaar,
U met zijn vleuglen dekken;
Zijn waarheid u ten beukelaar,
En ter rondas verstrekken.
| |
§3De schrik des nachts doet u niet vliên,
Waarvoor de boozen beeven;
Geen pijlen hoeft gij 's daags t'ontzien,
Die hevig om u zweeven.
De pest, met welk een' snellen spoed
Zij moog' in 't duistre waaren,
Noch 't streng verderf, dat 's middags woedt,
Zal uwe ziel vervaaren.
| |
§4Gij zult, aan d'een en d'andre hand,
Tienduizenden zien vallen;
Terwijl gij, in gerusten stand,
Bewaakt blijft boven allen.
Het dreigend leed vliegt u voorbij;
Alleenlijk zien uw oogen,
Hoe schriklijk 't loon der boozen zij,
Die d' Almagt niet verhoogen.
PAUZE.
| |
§5Ick steun op God, mijn' toeverlaat;
Dies heb ik niets te vreezen.
Wie God vertrouwt, dien deert geen kwaad:
Uw tent zal veilig weezen:
Hij zal zijn engelen gebiên,
Dat z' u op weg bevrijden:
Gij zult hen, in gevaaren, zien
Voor uw behoudnis strijden.
| |
§6Zij zullen u, Gods gunstgenoot,
Naar 's Hoogsten welbehagen,
Opdat gij aan geen' steen u stoot,
Op hunne handen draagen.
Gij zult op jonge leeuwen treên,
Op giftig' adders stappen;
En, door gevaar noch vreez' bestreên,
Den leeuw en draak vertrappen.
| |
§7Dewijl zijn ziel mij teêr bemint,
Dus laat God zelf zich hooren,
Heb ik voor hem, als voor mijn' vrind,
Een heilrijk lot beschooren:
Omdat hij mijnen
| |
[Folio 54r]
| |
naam erkent,
Zal hem mijn gunst verzellen;
Ik sal hem redden uit d' ellend',
En op een hoogte stellen.
| |
§8Hij zal, in alle ramp en pijn,
Tot mij om uitkomst zuchten,
En ik gestadig bij hem zijn,
In al zijn ongenugten:
't Gevaar zal ik hem doen ontvliên;
Zijn levensdagen rekken:
'k Zal hem mijn eer en heil doen zien,
En nooit mijn hulp onttrekken.
|
|