Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
(1774)–Anoniem Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik– Auteursrechtvrijnevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
Stem 77. | |
§1Neig, o HEER! uw gunstig' ooren,
Om mij in mijn' angst te hooren:
| |
[Folio 50r]
| |
'k Ben ellendig, diep in nood,
Gansch van heul en hulp ontbloot.
Hoed mijn ziel, Gij zijt almagtig,
En ik ben uw gunst deelagtig:
O mijn God, die mij aanschouwt!
Red uw' knecht, die U vertrouwt.
| |
§2Wie toch is, als Gij, weldaadig?
Wees mij dan, o HEER! genadig;
Want mijn roepen en geklag
Klimt tot U, den ganschen dag;
Wil de ziel uws knechts verblijden,
Ondersteun hem in zijn lijden,
Want ik hef mijn hart en oog,
Trouwe God, tot U omhoog.
| |
§3HEER, door goedheid aangedreeven
Zijt Gij mild in 't schuld vergeeven:
Wie U aanroept in den nood
Vindt uw gunst oneindig groot:
HEER, neem mijn gebed ter ooren;
Wil naar mijne smeeking hooren;
Merk, naar uw goedgunstigheên,
Op de stem van mijn gebeên.
| |
§4'k Ben gewoon, in bange dagen,
Mijn benaauwdheid U te klaagen;
Gij toch, die d' ellenden ziet,
Hoort mij, en verstoot mij niet:
Heer, wat goôn de heidnen roemen,
Niemand is bij U te noemen;
Daaden, als uw groote daên
Treft men nergens elders aan.
PAUZE.
| |
§5Al de heidnen, door uw handen
Voortgebragt in alle landen,
Zullen tot U komen, Heer,
Bukken voor uw aanschijn neêr,
En uw' naam ter eere leeven;
Gij zijt groot en hoog verheven;
Gij doet duizend wonderheên;
Gij zijt God, ja Gij alleen.
| |
§6Leer mij naar uw' wil te handlen,
'k Zal dan in uw waarheid wandlen;
Neig mijn hart, en voeg het saam
Tot de vreez' van uwen naam.
Heer, mijn God, ik zal U looven,
Heffen 't gansche hart naar boven;
'k Zal uw' naam en majesteit
Eeren tot in eeuwigheid.
| |
§7Want uw goedheid, hoogst gereezen,
Hebt Gij dikwijls mij beweezen,
En mijn ziel, hoe zeer verdrukt,
Uit het diepst van 't graf gerukt.
O mijn God! de trotsaarts spannen
Boos te samen met tijrannen,
Tot mijn' dood en zielsverdriet;
Zij ontzien uw hoogheid niet.
| |
§8Maar Gij, Heer, Gij zijt langmoedig,
Zeer barmhartig, overvloedig
In genaê, die ons behoedt,
Groot van waarheid, eindloos goed.
Wend U tot mijn ziel genadig;
Sterk uw' knecht, en geef weldaadig
Ondersteuning aan den zoon
Uwer dienstmaagd, van den troon.
| |
§9Doe een teeken mij ten goede,
Dat mijn haaters in hun woede
Moogen
| |
[Folio 50v]
| |
zien, hoe, tot hunn' spijt,
Gij mij troost, en mij bevrijdt.
|
|