Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
(1774)–Anoniem Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik– Auteursrechtvrijnevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
§1Genaê, o God, genaê, hoor mijn gebed;
Verschoon mij toch naar uw barmhartigheden;
Delg uit mijn schuld, vergeef mijn overtreeden;
Uw goedheid wordt noch paal noch perk gezet.
Ai! wasch mij wel van ongerechtigheid:
Mijn schuld is zwaar, ik heb uw wet geschonden;
Zie mijn berouw, hoor, hoe een boetling pleit,
En reinig mij van al mijn vuile zonden.
| |
[Folio 28v]
| |
§2Want ik gevoel de grootheid van mijn kwaad;
Mijn zonde zie 'k mij steeds voor oogen zweeven:
'k Heb tegen U, ja U alleen, misdreeven;
Uw' wil en wet, hoe heilig, stout versmaad.
Ik heb gedaan, dat kwaad was in uw oog;
Dies ben ik, Heer, uw gramschap dubbel waardig:
'k Erken mijn schuld, die U tot straf bewoog;
Uw doen is rein, uw vonnis gansch rechtvaardig.
| |
§3't Is niet alleen dit kwaad, dat roept om straf;
Neen, 'k ben in ongerechtigheid gebooren;
Mijn zonde maakt mij 't voorwerp van uw' tooren,
Reeds van het uur van mijn ontfangnis af.
Zie, Gij hebt lust tot waarheid in 't gemoed;
Gij, Heer, die weet al wat ik heb misdreeven;
Gij, die mijn' geest met wijsheid hadt gevoed,
En in mijn ziel uw godlijk licht gegeeven.
| |
§4Ontzondig mij met yzop, en mijn ziel,
Nu gansch melaatsch, zal rein zijn en geneezen:
Wasch mij geheel, zoo zal ik witter weezen
Dan sneeuw, die versch op 't aardrijk nederviel.
Ai! geef mij weêr gewenschte zielevreugd;
Laat uit uw' mond mij stof tot blijdschap hooren;
Zoo wordt op nieuw 't verbrijzeld hart verheugd,
En in mijn' geest de waare rust herbooren.
PAUZE.
| |
§5Verberg uw oog van mijn bedreeven kwaad,
Waardoor mijn ziel gevoelt de diepste wonden:
Delg, delg toch uit mijn schuld en al mijn zonden,
En spreek mij vrij van mijne gruweldaad.
Herschep mijn hart, en reinig Gij, o Heer!
Die vuile bron van al mijn wanbedrijven;
Vernieuw in mij een' vasten geest, en leer
Mij aan uw' dienst oprecht verbonden blijven.
| |
§6Verwerp mij van uw aangezicht toch niet:
Ai! laat van mij uw' heilgen Geest niet scheiden;
Die kan alleen op 't rechte spoor mij leiden.
Bestier mijn' gang, daar Gij mijn zwakheid ziet.
Geef mijn gemoed, dat nu angstvallig vreest,
De blijdschap weer; doe op uw heil mij hoopen;
Laat mij, gesterkt door eenen eedlen geest,
Volvaardig 't pad van uw geboden loopen.
| |
§7Dan zal ik elk, die 't heilspoor bijster is,
Vrijmoedig al uw rechte wegen leeren;
De zondaar zal zich dan tot U bekeeren,
En scheppen moed uit mijn behoudenis.
O God! Gij God mijns heils, vergeef mijn schuld,
Mijn bloed-
| |
[Folio 29r]
| |
schuld toch, hoe billijk ook te doemen;
Dan zal mijn mond, met zangstof weêr vervuld,
Uw heilig recht, gepaard met goedheid, roemen.
| |
§8Heer, open Gij mijn lippen door uw kracht,
Zoo zal mijn mond uw' lof gestaâg vermelden;
Geen offer kan voor mijne zonden gelden;
Behaagd' U dat, straks wierd het U geslagt.
Indien Gij lust in brandend' offren hadt,
Dan wierd het vuur door mij gewis ontstooken;
Ik spaarde dan noch zorg, noch vlijt, noch schat,
Maar zou 't altaar van offervee doen rooken.
| |
§9Gods offers zijn een gansch verbrooken geest,
Door schuldbesef getroffen en verslagen:
Dit offer kan uw heilig oog behaagen;
't Is nooit, o God! van U veracht geweest.
Doe Sion wel, laat om mijn' zwaaren val
Uw goedheid niet van zijne burgren wijken;
Bouw Salem op, laat nooit zijn' muur en wal,
Door uwe straf, voor 's vijands magt bezwijken.
| |
§10Dan vindt Gij in onz' offeranden lust,
Waarmeê wij U, naar 't heilig recht, vereeren:
Dan zal 't altaar de varren gansch verteeren;
Dan wordt het vuur daarop nooit uitgebluscht.
|
|