Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
(1774)–Anoniem Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik– Auteursrechtvrijnevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
§1Mijn hart, vervuld met heilbespiegelingen,
Zal 't schoonste lied van eenen Koning zingen;
Terwijl de Geest mijn gladde tonge drijft,
Is z' als de pen van een', die vaardig schrijft.
Beminlijk Vorst, uw schoonheid, hoog te looven,
Gaat al het schoon der menschen ver te boven;
Genaê is op uw lippen uitgestort,
Des G' eeuwiglijk van God gezegend wordt.
| |
§2Gord, gord, o Held! uw zwaard aan uwe zijde,
Uw blinkend zwaard, zoo scherp gewet ten strijde;
Vertoon uw' glans, vertoon uw majesteit;
Rijd zegerijk in uwe heerlijkheid
Op 't zuivre woord der waarheid; rijd voorspoedig,
En heersch alom rechtvaardig en zachtmoedig;
Uw rechtehand zal 't godlijk rijk behoên,
En in den
| |
[Folio 25v]
| |
krijg geduchte daaden doen.
| |
§3Uw pijlen, fel van uwen boog gedreeven,
Zijn scherp, en doen geheele volken beeven;
Zij vellen neêr wat uw vermogen tart,
En dringen diep in 's vijands wreevlig hart.
Gij zult, o God! in eeuwigheid bekleeden
Den vasten troon van uw gerechtigheden:
De rijksstaf, dien uw hooge majesteit
In 't Godsrijk zwaait, heerscht met rechtmaatigheid.
| |
§4O God! uw God heeft mild U overgooten
Met vreugdezalf, meer dan uw meêgenooten,
Omdat uw ziel de goddeloosheid haat,
En 't recht bemint. Uw vorstlijk rijksgewaad,
U toegevoerd uit elpenbeenen hoven,
Vol eedlen geur, doet elk uw hoogheid looven;
Hoe ruikt de myrrh' en kassie wijd en zijd,
En d'aloë, wier geur uw ziel verblijdt!
PAUZE.
| |
§5Men ziet U blij, in staatelijke reien,
Door dochtren zelfs van koningen geleien:
De Koningin staat aan uw rechtehand
ln 't fijnste goud van Ofirs mijnrijk land.
O Dochter! hoor, en zie, en neig uw ooren;
Verlaat, vergeet, wat ooit u kon bekooren,
Uws vaders huis, uw volk, en wat voorheen
U dierbaar en beminnenswaardig scheen.
| |
§6Dan zal de Vorst van al uw schoon getuigen;
Hij is uw Heer, dies moet g' u voor Hem buigen:
'k Zie Tyrus dan, die rijke weereldstad,
U hulde doen, en offren schat op schat.
De Koningstelg, die Hij zijn Bruid wil noemen,
Is meest om haar inwendig schoon te roemen;
't Borduursel is, naar vorstelijken staat,
Van louter goud gewerkt in 't praalgewaad.
| |
§7Straks leidt men haar in staatsij, uit haar wooning,
In kleeding, rijk gestikt, tot haaren Koning:
Zoo treedt zij voort met al den maagdenstoet,
Die haar verzelt, U vrolijk te gemoet.
Zij zullen blij, geleid met lofgezangen,
De vreugde voên, die afstraalt van haar wangen,
Tot zij, daar elk gewaagt van haaren lof,
Ter bruiloft treên in 't koninglijke hof.
| |
§8In plaats van uw doorlucht' en vroome vaadren,
Zult Gij eerlang uw zoonen zien vergaadren,
En stellen hen door uw geduchte hand,
Al 't aardrijk door, in vorstelijken stand.
Ik zal uw' naam bij elk geslacht doen kennen;
Van kind tot kind zal 't zich aan U gewennen:
Zoo rolt uw lof op 't ruime weereldrond,
In eeuwigheid, uit aller volkren mond.
|
|