Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
(1774)–Anoniem Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik– Auteursrechtvrijnevens de gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik
[Folio 19v]
| |
§1Wees over 't heil der boozen niet ontstooken;
Benijd hun niet. Wat onrecht, wat geweld
De trouw verdrukk', zij blijft niet ongewrooken.
De trotsche ziet zijn weeld' een perk gesteld;
Valt af, als 't kruid, ter naauwer nood ontlooken;
Verdort, als 't gras, door 's maaijers seis geveld.
| |
§2Stel op den HEER in alles uw betrouwen;
Betracht uw' pligt; bewoon het aardrijk; leer
Uw welvaart op Gods trouw volstandig bouwen;
Verlustig uw met blijdschap in den HEER:
Dan zal hij u in liefd' en gunst aanschouwen,
U schenken, wat uw hart van Hem begeer'.
| |
§3Geen ijdle zorg doe u van 't heilspoor dwaalen;
Houd in uw' weg het oog op God gericht;
Vertrouw op Hem, en d'uitkomst zal niet faalen.
Hij zal welhaast uw recht, voor elks gezicht,
Doen daagen, als de morgenzonnestraalen,
En blinken, als het helder middaglicht.
| |
§4Zwijg Gode; wacht op 't eind van 's HEEREN wegen,
Wanneer gij hier der snooden voorspoed ziet;
En, hebben zij door list hunn' wensch verkreegen,
't Ontsteek' uw drift, noch baar' u zielverdriet:
Misgun hun dan geen' ingebeelden zegen;
Laat af van toorn, en zoek de wraake niet.
| |
§5God roeit hen uit, die 's vroomen rust verstooren;
Maar die den HEER verwachten met geduld,
Zien 't aardrijk zich ten erfbezit beschooren.
Verbeid den stond, die beider lot vervult,
En tracht dan 't zaad der boozen op te spooren,
Waarvan gij plaats noch voetstap vinden zult.
1. PAUZE.
| |
§6't Zachtmoedig volk zal eens den vollen vrede
Genieten, in de zoetste rust verblijd,
En erven d aard. Hoe ook de booz' en wreede
Op d'onschuld loer', de tanden knerss' van spijt;
Hoe listig hij op haar zijn' aanslag smeede,
De HEER belacht het wrokken van dien nijd.
| |
§7Hij ziet zijn' dag, den dag zijns oordeels, komen.
Men trekt het zwaard; men spant den boog, en mikt
Op 't zuchtend hart der onderdrukte vroomen;
Daar 's boozen raad hen wreed ter slagting schikt,
In 't stout bestaan, in 't woeden niet te toomen,
Voor dat hem God verbijstert en verschrikt.
| |
§8Gods wraak ontwaakt, en trekt de trotschen tegen.
Hun eigen zwaard ver-
| |
[Folio 20r]
| |
giet hun ziedend bloed;
Dan breekt hun boog, dan vallen z' op hun wegen;
Dan blijkt op 't klaarst, dat hier het weinig goed
Van 's Heeren volk, rechtvaardiglijk verkreegen,
Veel beter is, dan 's boozen overvloed.
| |
§9Gods magt verbreekt den arm der goddeloozen,
Terwijl zijn hand rechtvaardigen geleid;
Al treeden z' op geen' weg, bezaaid met roozen,
Zij wachten 't heil, door God hun toegezeid:
Hij kent hunn' tijd; zij zien, in spijt der boozen,
Hun erfenis bewaard in eeuwigheid.
| |
§10Geen druk beschaamt hun hoop in bange tijden;
Geen hongersnood doet hen verlegen staan;
Gods goedheid zal hen voeden en verblijden;
Maar 's HEEREN toorn de boozen nederslaan.
Als 't mestlam, dat men zag ten offer wijden,
Zal, met den rook, het heilloos rot vergaan.
2. PAUZE.
| |
§11De booze neemt, door hebzucht aangedreeven,
Met list ter leen, en legt de schuld niet af.
D'oprechte, vol ontferming, mild in't geeven,
Bezit deez' aard, als 't erf, dat God hem gaf.
Dees smaakt in rust den zegen en het leven:
De vloek vervolgt den andren tot in 't graf.
| |
§12't Alwijs bestier bevestigt 's vroomen gangen:
De hooge God keurt zijne wegen goed;
Hij zorgt voor hem, en waakt voor zijn belangen;
Hij wordt geenszins, om 't glibbren van zijn' voet,
Of om zijn' val verworpen, maar vervangen,
En ondersteund door God, die hem behoedt.
| |
§13'k Ben jong geweest, en draag' nu grijze hairen;
Maar zag nog nooit rechtvaardigen door nood
Zoo zwaar gedrukt, als of hen God liet vaaren,
Noch ook hun zaad, al bedelde 't om brood.
Hun mildheid schijnt te groeien met hun jaaren;
De zegen vloeit hun nakroost in den schoot.
| |
§14Wijk af van 't kwaad, en sta, met al uw krachten,
Het goede voor, in weldoen onvermoeid:
Woon eeuwig hier in laate nageslachten;
Want God, die 't recht, waardoor zijn Heilrijk bloeit,
Op 't hoogst bemint, bewaart hen, die 't betrachten;
Maar 't godloos zaad wordt door hem uitgeroeid.
3. PAUZE.
| |
§15Het aardrijk zij rechtvaardigen en vroomen
In erfbezit ter woon, eeuw in, eeuw uit.
D' oprechte doet een' vloed van wijsheid stroomen,
Daar hij den mond tot 's Hoogsten lof ontsluit:
Wat men-
| |
[Folio 20v]
| |
schenvrees zou ooit zijn tong betoomen?
Zij spreekt naar 't hart, daar enkel recht uit spruit.
| |
§16De wet zijns Gods is in zijn hart geschreeven,
Waardoor zijn gang van glibbren wordt bevrijd.
De booswicht loert, door haat en spijt gedreeven;
Spant strik op strik, of wapent zich ten strijd,
En staat, ontzind, rechtvaardigen naar 't leven,
Naardien hij, trotsch, hun 's Heeren gunst benijdt.
| |
§17God laat hen nooit in 's haaters wreed vermogen.
Wie hen verdoem', de HEER verdoemt hen niet.
Wacht op den HEER, en houd zijn' weg voor oogen;
Hij zal gewis, in 't wettig erfgebied
Van 't aardrijk, u op 't zegenrijkst verhoogen,
Terwijl gij 't eind der goddeloozen ziet.
| |
§18Ik heb het lot eens dwinglands waargenoomen;
Hij breidde zich verbaazend uit in 't rond,
Gelijk een boom, die, tot zijn kracht gekomen,
Op 't weeligst groent, geplant in eigen grond;
Maar 'k zocht welhaast vergeefs die plaag der vroomen:
Hij was niet meer, hoe vast hij eertijds stond.
| |
§19Let toch, en zie op vroomen en oprechten;
Want, wat men denk' van d'uitkomst hunner paên,
God kroont met vreê het einde zijner knechten;
Maar, durft men stout des Heeren wet versmaên,
Dan zal Gods wraak den berg van hoogmoed slechten,
En 't boos geslacht, ten grond toe, doen vergaan.
| |
§20Het heillot, dat rechtvaardigen verkreegen,
Vloeit af van God, hun sterkt', als d'angst hen knelt.
Hij laat, in tijd van nood, hen niet verlegen.
Des HEEREN hulp bevrijdt hen voor 't geweld
Van 't godloos rot: Hij komt hem gunstig tegen,
Die op zijn magt een vast vertrouwen stelt.
|
|