De Bloemendaler minnezangster(ca. 1875)–Anoniem Bloemendaler minnezangster, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Minnende zamenspraak Wijze: Als 't begint Jongman. Schoon Katrijn! o beeld der beelden! O gij hebt mijn hart doorwond, Uws gelijken vindt men zelden, In de heele wereld rond; Gij zijt vol bevalligheden, En uw oogjes als kristal, Ook uw jonge frissche lede, die versieren het al te maal. Katrijn Jongman! 't zijn maar bagatellen, die gij altijd aan mij doet, Ik ben een dochter klein van gelde, Groot van staat maar weinig goed; Ik hebbe niet te roemen, Als op mijn eertje zoet van geur, Jongman! daarop moet ik roemen, Want dat staat in zijnen fleur. [pagina 39] [p. 39] Jongman. Hij mag wel spreken van gelukken, Schoon Katrijntje onbesmet, Die uw eertje eens mag plukken, En dat op het echte bed, Mogt ik eens tot uw vermaken, Geven u een kusje zoet, Op het wit van uwe kaken, Heel gerust waar mijn gemoed. Katrijn Jongman! Ik ben bereid te trouwen, Maar van mijn eer verzekert wees, Te buitengaan zal ik wel schouwen. Als de wellusten van het vleesch, Als mijn eertje is gestolen, Moet ik u vallen te voet, Het is ver genoeg gekomen, Als men de jongmans bidden moet. Jongman. Lief gij staat in mijn behagen Ik zal u kiezen voor mijn vrouw, Ik hebbe nog een vraag te vragen Om niet te kwetsen onze trouw: Ik zeg u lief zonder malitie, Maak daarin geen ongenugt. Het is een maagd van kleine conditie Die is van mij met kind bevrucht. Katrijn Wel ik zou u niet begeeren Jongman! het is u mislukt. die met een ander gaat spanceeren, En eene eerbare maagd verdrukt, [pagina 40] [p. 40] Ook gaat van u een dochter zwanger, O vervloekten ligten aard, Gaat daar heen en wacht niet langer, Opdat zij het kindje baar. Jongman Lief! ik en wil u toch niet storen Wees goedertieren, heb geduld, Wilt eens naar mijn reden hooren Want 't was meest haar eigen schuld Zij was zeer ligtelijk te vreden, En het was haar hart en zin, Hare jonge frissche leden Te besteden aan de min, Katrijn Jongman 't zijn maarvalsche streken En 't zal u niet verschoonen vrind, Gij weet zoo minnelijk te spreken, Dat gij des dochter gratie wint; Door beloften van te trouwen, Bragt gij haar in het geween. Maar 't zal u hier namaals rouwen, Wee die leidt den eersten steen. Jongman Lief! ik zal haar consenteeren, Vragen aan de maget teer, Wat zij wel zou pretendeeren, Voor 'r verliezen van haar eer; Katrijn. Jongman zwijg dan zonder falen. Gij en kunt toch ongetrouwd, Een maagd haar eer niet betalen, Met geen honderd tonnen goud. Vorige Volgende