Den blijden-wegh tot Bethleem voor de Christelijcke jonckheyt
(1645)–Anoniem Blijden-weg tot Bethleem voor de Christelijcke jonckheyt– Auteursrechtvrijvermeerdert met vele nieuwe leysenen, lof-sanghen ende gheestelijcke liedekens
[pagina 193]
| |
Op de wijse: Van de Gillamette.
VErheft u gheeste
Met my, o reyne jeucht,
Tot den foreeste
Des hemels vol met vreught.
Print in u memory,
De schoone hemels glory,
Die ghy met een corte victory
Hier vercrijghen meught.
Hoog inden throone
Sit daer Godts majesteyt,
Dry in persoone,
En een in Godlijckheyt:
Wie kan uyt spreken
De schoonheydt onbesweken;
Nerghens by kan worden gheleken
D'hooghe Triniteyt.
D'Maeghdeken reyne
Maria triumphant,
Sit hoogh alleyne
Aen haers Soons t'rechterhandt:
| |
[pagina 194]
| |
Schoon uyt-ghelesen,
Als een lely ghepresen,
Die comt uyt den doorne gheresen
En bloeyt seer playsant.
De Seraphijnen
Die vlieghen om den throon,
Met Cherubijnen
En duysent Enghelen schoon:
Singhen aendachtigh
Met stemmen evendrachtigh:
Heyligh Godt, heyligh en crachtigh
Heyligh eeuwigh schoon;
Daer zijn Propheten:
d'Apostelen zijn daer
Treffelijck gheseten,
Als s'wereldts rechters claer
Sonder verdrieten
De wereldt sy verlieten,
En al wat sy mochten ghenieten
En volghden Godt naer.
De Martelaren
Ghepurpert met hun bloet
Comen met scharen
Het Lammeken in't ghemoet,
Vry van hun banden,
Sy draghen in hun handen
Palmen groen tot des vyants schanden
Vol met vruchten soet.
Soo veel Doctoren,
En Bisschoppen bekent,
| |
[pagina 195]
| |
En Consessoren
In deughden ongheschent,
Gaen hen vertoonen
Verciert met goude croonen:
Soo comt Godt hunne wercken loonen
Eeuwigh sonder ent.
Reyne Ionghvrouwen
Draeghen een roosen Krans,
Men mach s'aenschouwen
In een sneeuw witten glans,
Volghden de ganghen
Van t'Lam Godts met verlanghen,
Niemant singhen vrolijcker sanghen
Als sy aen den dans.
In dese stacy,
Daermen siet Godts aen-schijn,
Sal tribulacy
Met druck vergheten zijn.
Niemandt sal claghen
Dat hy yet moet verdraghen
Maer men sal daer nachten en daghen
Met Godt vrolijck zijn.
Prince met couragie
Strijdt nu vrolijck onverveert.
Lijdt ghy quellagie
Oft dat ghy yet begheert.
Strijdt sonder schromen
'T sal u hier namaels vromen,
Want soo grooten vreught te becomen
Is wel strijdens weerdt.
|
|