Den blijden-wegh tot Bethleem voor de Christelijcke jonckheyt
(1645)–Anoniem Blijden-weg tot Bethleem voor de Christelijcke jonckheyt– Auteursrechtvrijvermeerdert met vele nieuwe leysenen, lof-sanghen ende gheestelijcke liedekens
Op de wijse: Dict moy cher alidor.
O Soeten bruydegom
Wanneer sal toch eens om
Verloopen sijn den tijt die soo langh toeft
Want ick en heb gheen rust
Voor dat ghy gans uytblust
Mijn suyver hert en lust
Vyt desen Kercker wist.
V liefde noch veel meer
Moet vlammen tot mijn eer
En voeght u gans naer mijnen wil en wet
Want hoe meer ghy hier strijdt
Soo sult ghy oock jolijt
Hier naer hebben tot strijt
Van't swereldts quaet benijt.
Ey wanneer sal't dan sijn
Dat ick sal sonder pijn,
V hemels wesen eens aenschouwen puer,
Wanneer sal u gheniet
Mijn lijden doen te niet,
En slissen mijn verdriet
d'Welck my op aerdt gheschiet.
Al schenck ick u wat hert
| |
[pagina 103]
| |
Den Kelck vol bitter smert,
En stel u noch verbeydingh in u brandt,
Denckt dan op mijnder doot
Die ick verscheurden bloot,
Heb voor de wereldt snoot
Gheleden in doots noot.
Wilt dan o soeten naem
Maecken mijn hert bequaem,
Om wel te strijden teghens werelts quaet,
Want mijn hert dorst soo seer
Naer u, o schoonsten Heer,
En brant noch meer en meer
Als ick my tot u keer.
|
|