Den blijden-wegh tot Bethleem voor de Christelijcke jonckheyt
(1645)–Anoniem Blijden-weg tot Bethleem voor de Christelijcke jonckheyt– Auteursrechtvrijvermeerdert met vele nieuwe leysenen, lof-sanghen ende gheestelijcke liedekens
Op de vvijse: In't gheselschap Ruyse-muysen.
VVIlt o mensch u nu verblijden,
Siet hier nu de gulde tijden,
| |
[pagina 48]
| |
Gratie, overvloedicheyt
Ons soo langhen tijdt voorseyt:
Want de sond' wort wech ghenomen,
Den verlosser, is ghecomen:
Tot versoeningh ons nu dient,
Godt is gheworden een cleyn kint.
Die op't hoy heeft comen beven,
Hier in dit ellendich leven
Ligghend' in een vuylen stal,
Die is Schepper, vanden al.
En van smert comt bitter schreyen
Die de herten comt verbreyen
Comt hier ligghen ondert stof.
Die ons nu opent s'hemels hof.
't Kint in doecxkens is ghewonden,
Sijn teer armkens vast ghebonden,
Die oock sullen eens met pijn
Aen een Cruys gheslaghen sijn:
Op dat wy eens sijn ontbonden,
En ontslaghen van ons sonden,
En becomen hoogste goet,
Door het vergieten van sijn blot.
Lof sy u Heer der Heeren!
Die ons soo vroech hier comt leeren,
Inde stal, is alle deucht,
Die alleen ons hert verheucht:
Door u gratie, wilt ons stercken,
Dat wy stadich hier bemercken,
Op dat wy naer desen tijt
Met u eens eeuwigh sijn verblijt.
|
|