De Blauwvoet. Jaargang 2
(1911)– [tijdschrift] Blauwvoet, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Neptunus en Amphitrita.Ga naar voetnoot(1)Gelukkig was Neptunus echter niet. Te midden al de schoonheid van zijn hof, voelde hij zijn droeve eenzaamheid. Verveling soms hem alleenig wandelend vond. Daar zag hij, glanzend in Phoebus straal, aan den voet van den berg Atlas, de mooie Nereïde, dochter van Doris en Neria en hij voelde in zijn ziel een zalig genoegen, hij voelde zijn hart bonzen in zijn boezem, met een vernieuwde kracht en tranen lekten over zijn wangen. Hij voelde een streelenden wellust in zijn binnenst, een wellust nooit te voren gevoeld, de liefde. Neptunus beminde Amphitrita, Cupido's vergiftigde pijl had zijn hart geraakt. Hij ging naar heur toe, maar zij vluchtte. Zijn blanke wezen, zijn bleek-groene oogen, zijn vochtigen haardos, zijn druipenden baard, zijn rozenkroon, zijn drietand trokken wel heur aandacht, maar toch vluchtte zij. Toen zond hij twee van zijn boden, twee dolfijnen, naar Amphitrita uit en zij reisden naar heur grot in den wijden Oceaan en spraken heur zachte aan: ‘O, neen, u past een godentroon. Is hier deze eenzaamheid voor u een levensmidden? Omringd van hovelingen moet u leven. O, neen, u kent de liefde niet, die harten bindt met onverbreekbare banden. De zoete genoegens van het liefdeleven, o, die moest u kennen! Het groot genot te leven met een beminden man, vol jeugd, te midden een schitterend hof, van liefdezang, dankbare tranen.‘ Amphitrita zweeg en staarde ver naar den gezichteinder vóór haar uit. ‘Een god heeft u lief, een god die de wateren gebiedt, die alles in zijn armen sluit, die Amphitrita ook wou in zijn armen prangen en drukken aan zijn liefde-brandenden boezem.’ Toen zag zij voor heur staan, als in een droom, het beeld van Neptunus, den god der zee en voor heur oogen schemerde, als in gouden glans, de godenkroon die haar wachtte. Maar hoe zou zij over deze bewegende watermassa's tot hem geraken?. En zij heeft zich neergezet op den rug van een der dolfijnen en al pratende voerden zij haar in de armen van hun meester, van Neptunus. Toen werd het huwelijk gevierd en de oudste dochter van den Oceaan, Venus, de mooiste godin was er bij met den jeugdigen Cupido, den jongen liefdegod. En Amphitrita reed met Neptunus toen samen in den parelmoeren wagen over de klotsende baren en de Nymfen en de Nereïden zongen een lofzang voor hun nieuwe godin en hun zang klonk over de golvende wateren en de sirenen staakten voor een wijl hun klagend lied en zongen mede de hymne voor Neptunus en Amphitrita. Arm. Roggen. |
|