De Blauwvoet. Jaargang 2
(1911)– [tijdschrift] Blauwvoet, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Geboorte van VenusGa naar voetnoot(1)‘Ik ben geboren uit zonnegloren
En een zucht van de ziedende zee.’
‘Iris’
(J. Perk)
In jeugdige Lentegetij! De aarde in frisschen tooi! Heel de natuur in herwording! En bloem en blad, in groen en geel van schoonheid en pracht. Zefier, hij de jonge god, zweefde boven de ontwakende wouden en aanschouwde het nieuwe leven vol bewondering. En onder zijn frisschen adem, het jonge loover trilde als van genot en al de bloemen schuddebolden van louter jolig genoegen. Het morgenrood kleurde, in den ontwakenden dag, de kimme en stak prachtig af tegen het blauwe azuur van den serenenhemel. Licht zwevend en fluisterend zoete, vaarde Zefier naar de zeekust henen. Toen, alsof voelde zij dat er iets grootsch ging gebeuren, rilde heel de aarde van innig genot, door de lucht waarde iets als een zucht, een diepe zucht van blijheid en de zee, den effen spiegel, kwam in beweging, schuimend en ziedend als een eindelooze kolk. Midden al die blankheid en frischte en aangenam genoegen steeg zacht uit de wateren omhoog, Venus. Hoe schoon, de teedere maagd! Zachtjes op haar golven wiegt haar de zee tot opeens in gouden gloor staat Venus daar. De zon, de dagvorstin, omhult met haar eersten straal dit beeld van jeugd en schoonheid en de lichte golfjes neuriën een lied, een lied van bewondering, De mooie godheid, dochter van de zee en van het blanke schuim der wateren, heft weifelend het hoofd en opent traag de oogen. Blauw als het oneindig azuur van den hemeltrans, die oogen, aan het zonnelicht nog niet gewend en kijkend om zich henen. Een zucht stijgt uit haar blanken boezem naar haar mond. Haar lippen splijten open en de zucht, een zucht van vreugde is 't eerste wat er aan ontsnapt: - ‘Waar ben ik? Van waar die zuivere wellust? Hoe zoet die lucht! hoe sereen die dag! Wat is dat alles mooi in die natuur! Wat voel ik in mijn hart, dat kloppend gaat hier in mijn boezem, voor zoete warmtegloed?’ Toen keek zij naar heur popelend hart en keek toen naar heur heele mooie lijf en zag heur naaktheid aan, bewonderend, lachend, beschaamd, werd rood, daar zoo te staan en meende met beide handen al die schatten aan 't gezicht te ontrekken, maar dat kon zij niet. En Zefier heeft met een kleed van dampen, een wolkenvacht, heur naakten rijkdom omhuld en haar opgeheven, hij de jonge god en haar op een zeeschelp, een parelmoeren zetel, blank als heur eigen blankheid, neergezet en heeft het bootje zacht gestuwd. met zijn eigen wellustigen adem naar het eiland Cyprus. Daar heeft hij haar van haar stede gelicht en gaf haar aan de Uren, de dochters van Jupiter en Themis, over, die werden met haar opvoeding gelast. De Uren, allen zusters, en dochters van één goddelijken vader en één goddelijke moeder, zijn oneindig verschillend van aard en uitzicht. Zij hebben allen vleugelen, maar zijn niet allen even snel in de vlucht. O, het Uur der verwachting, hoe lang, hoe pijnlijk, een heele eeuw! En het Uur der vreugde, der jolige uitgelatenheid hoe vliegt het snel voorbij! En het Uur van kommer en leedwezen hoe slijt het om in bittere klachten; hoe kruipt het voort zijn slakkengang in stenen en zuchten! Maar dan komt het Uur van herdenken aan genoten vermaken en stilt voor een pooze de bitterheid van hem die lijdt en berouwt en verlengt met koelende druppelen, zijn heete tranen. Toen, zoowel als nu, werd niets zonder hen gedaan. Bij alles waren zij aanwezig, maar toen Venus werd geboren, lieten zij de wereld varen, zooals hij varen kon en varen wilde om voor haar opvoeding te zorgen.
Arm. Roggen. |
|