Een brief voor de Leden van onzen Oud-Leerlingenbond
Waarde Vrienden,
Gij vraagt mij een artikel te schrijven, en ik zend U een brief.
Waarom? Iedereen schrijft, dagbladartikels en postkaarten, maar brieven heel zelden.
Laat mij toe U mijne meening te laten kennen over de hoedanigheden, die Vlaamsche bijdragen bestemd voor het groot publiek moeten vereenigen.
Wat eerst en vooral dient vermeden te worden is: slordigheid; ik ging haast schrijven: Vlaamsche slordigheid.
Wie ooit een dag in de ‘keuken’ van een Vlaamsch blad of tijdschrift heeft doorgebracht zal verbaasd opgekeken hebben bij den berg van slordig gekrabbel ter opname bestemd.
Ik ken Vlaamsche vrienden, die met hun Zondagspen Fransche proza zullen schrijven, maar hunne Nederlandsche epistels krabbelen, alsof het Vlaamsch slechts de taal der heeren van Hoogstraeten was.
Niemand zou durven beweren dat de Fransch-Belgische pers in het algemeen door hare zuiverheid van stijl uitmunt.
Men zou hier van de Belgen mogen getuigen ‘klein volk, groote slordigheid’, al zou die machtspreuk ook op onze noorderburen niet toepasselijk zijn.
Wie Fransche, Duitsche of Hollandsche uitgaven ter hand neemt wordt dadelijk getroffen door de groote zorg, die alles kenteekent.
Stellig zijn er uitzonderingen, maar bij ons is het een algemeene regel dat men meestal elk papier waarop iets gedrukt staat met een gevoel van wrevel moet nagaan.
De typographische slordigheid is dikwijls een gevolg van nalatig geschrijf.
En dan, vrienden, het geschrift! Meer dan vijf jaren had ik noodig om leesbaar te kunnen schrijven na het verlaten der atheneum-banken.
Op de lagere school was het ‘écriture belge’; later werd het ‘écriture anglaise’. Er waren stelsels genoeg, wat niet belet dat ik nooit zes schoolkameraden had, die leesbaar konden schrijven.
‘Maar alle groote mannen hebben een slecht geschrift’ wordt er misschien wel ingebracht. Jonge vrienden, dan wensch ik u allen van harte een slecht, afschuwelijk geschrift, maar het beste middel om een groot man te worden is wellicht daaraan niet te denken en - al ware het slechts voorloopig - zoo goed mogelijk te schrijven.
Ik heb nooit begrepen wat deze beeldspraak kon wettigen: ‘Gekrulde haren, gekrulde zinnen’ Zij komt mij slechts te binnen, doordien ik denk dat een goed geschift geen gekrulde letters vergt.
En moest gij mij vragen: ‘Maar wat verstaat gij door dat goed geschrift, waarover gij zoo droogstoppelachtig zeurt?’ dan zou ik antwoorden: ‘Wanneer men duidelijk schrijft en niet slordig is, dan schrijft men goed.’
Maar ik voel dat mijn stokpaard versleten geraakt.
De oud-leerlingenbond waaraan ik dezen brief zend, heeft magisters gehad in ‘School 14’ De Blauwvoet wil vliegen, en de Brusselaar schrijft alsof hij nooit de Anspachlaan had verlaten om onzen geliefden vogel geschapen in een droom, boven de onstuimige Noordzee te hooren krijschen.
Vrienden, ik bekijk de schoon geteekende titelplaat van uw ‘vrijzinnig letterkundig orgaan’. Die zee is woest als een strijder, die kampt. Het schuim der baren is als een groote reeks witte vederbossen van strijdlustige krijgers.
Waarom hebt gij dat orgaan in het leven geroepen waarom die titelplaat en de verzen van Rodenbach?
Gij wilt tot uw volk leeren spreken en laten klinken in het orkest, dat met machtigen aandrang onze herwording en ons leven breed-schallend verkondigt, uw eigen ‘nieuw geluid.’
Dat is goed en edel.
Wij hebben nog steeds geen mannen genoeg, die een flinke voorbereiding genoten om die taak te volbrengen.
Tegenover leugens en laster, onwetendheid en vooroordeelen, die het alzijdig Vlaamsche leven nog steeds onderdrukken, studeert en scherpt de pen!
Hebt den wil iets te zeggen, dat waar is en treft, overtuigt en bezielt.
Er is steeds en overal geene ‘Letter-kunde’ noodig, maar wel helderheid in de gedachten en vast beleid in de daad.
Al onze beste krachten moeten wij eensgezind wijden aan den strijd voor de Vlaamsche hoogeschool.
Soms voel ik mij teleurgesteld door de dwaalbegrippen, die zelfs nog bij Vlaamschgezinden over het hoogeschoolvraagstuk bestaan.
Nogmaals worde het woord herhaald: studeert. Vereenigt alle beweegreden, hebt den wil alles te ordenen en het verlangen elk misverstand uit te roeien.
Over de Vlaamsche hoogeschool mogen geen... (het oude woord komt terug) slordige dagbladartikels verschijnen of verwarde argumenten vooruitgezet worden.
Elk misverstand wordt tegen ons uitgebaat, Door alle kleinzielige middelen zullen ploerten en Vlaamschhaters ons trachten te verdeelen.
Door studie, onderling vertrouwen en plichtsgevoel zijn wij onoverwinnelijk.
Ziedaar een weg, die voor u allen breed open ligt, en vooral, ja vooral, leert nooit de werkelijkheid wegcijferen.
Onlangs zond u een beroemde Hollandsche dichter een brief. Hem antwoorden, dat ligt niet in mijne bedoeling.
Maar wat ik wel getuigen durf is dat wij, Vlamingen, die aan al de hoedanigheden der Nederlandsche kultuur willen deelachtig worden, dat verlangen ook zullen bevredigen door het naleven der oude geuzenspreuk: ‘Help u zelf’
De Vlaamsche beweging is een strijd voor werkelijkheid, en niet voor hersenschimmen.
Prachtig was het Vlaamsch romantisme, maar het behoort reeds grootendeels tot de geschiedenis.
Wij zullen alle rechten veroveren die ons toekomen en het ware thans meer dan ooit ongepast gedachten van nationale verbrokkeling te laten ingang vinden.
De Belgische eenheid moet steunen op recht en gelijkheid.
Wie kan nog een enkel oogenblik twijfelen dat die blijde tijden in aantocht zijn, nu overal het bewustzijn der Vlamingen wakker geworden is.
Met die woorden van vertrouwen sluit ik dezen vriendenbrief.
J. Hoste Jr