Langs den Stroom
door Victor De Meyer
(vervolg en slot)
Van korteren adem is het verhaal ‘Avondrust’
‘Geen geluid in dien avond dan het kwaken der vorschen in een poel, - men wist niet waar - het schrille, eentonig sjirpen van de krekels en, daarboven uit, soms, eens even, de gebroken klanken van een straatairken dat een schipper, ergens op den stroom, daar vóór ons in den avond, alleen en verlaten uit zijn harmonica trok. Een enkele maal was er, onverwachts, een algeheele stilte, plechtig en indrukwekkend, eene stilte waarin men, heel ver, heel in de verte, een niet te beschrijven geruisch, als 't gemurmel van de oneindigheid hoorde opkomen.’
De schrijver vertelt dat hij op dien avond in de herberg ‘'t Welvaren’ trad, een haven die de loodsen en schippers van het dorp elken avondaandeden om vóór pint en pot, met de pijp tusschen de tanden te vertellen van hunne reizen door het land.
Een oude schipper vertelde: Een rijk man van Wintham had in zijn leven de scheidspalen van zijn land verplaatst en alzoo veel grond gestolen. Na zijnen dood kwam hij als een spook terug en hij werd verlost door een dronkenlap. Alles was stil.
‘In 't zwijgen van alles - dat zwijgen dat ook als van zelve op onze monden was komen liggen - dacht ik dat het wondere, zachte leven van dezen avond in alle wezens een goede rust, een zalige kalmte, een verkwikkende goedheid moest brengen.’
Toen kwam, in twee gebogen, met een kistje op den rug, een oud joodje, trad dichter bij, tot vóór den baas en sprak:
- Jij, jij... jij zult niet lang meer leven, jij... Jij ziet er erg ziek uit... erg ziek...
Hij haastte zich toen weg.
Hij verdween in de duisternis die één werd met den grond en met de aardsche dingen, gebukt onder den last van zijn haat. In de verte steeg weer 't onbepaalde leven van den nacht op.’
‘De Giertij’ is het laatste verhaal van den bundel. Buiten huilt de wind en stort de regen als bij stroomen neder. De oude, zieke timmerman, Jef Manders, ziet het aan en vreest een overstrooming, De man was doodsbleek en ijlde.
Dien zefden avond stierf hij, heel op 't onverwacht. Het lijk lag daar, koud en stijf. ‘De stem van den storm verhief zich daarbuiten met verschrikkelijk geraas. 't Werd een schromelijk gieren en bruisen. Het huis daverde en de ruiten rammelden.’
Toen kwamen de buurvrouwen om de arme weduwe te troosten. Zij gingen bij het lijk, gingen de kamer uit. De doode bleef alleen.
Onheilspellend loeide de stroom.
Alles was geregeld voor de begrafenis; de weduwe legde zich ter ruste terwijl de buurvrouwen alles verzorgden. De meisjes van de congregratie kwamen één voor één naar den doode kijken en bleven toen aan het doodsbed bidden.
Opeens, met luiden pardaf waaide 't venster open. Dan vloog de deur der kamer open. Geweldiger joeg de wind door het huis. 't Water ruischte en bruiste door den gang. Neel, de zoon, vluchtte met het lijk van zijn vader, recht voor zich uit, in een dollen rit. En steeds kwam het water hooger, steeds heviger loeide de wind. Hij wilde naar Ruysbroeck, maar onderweg vernam hij dat heel het dorp reeds onder water stond. Toen brak de dijk door met verveerlijk geloei.
Blindelings liep Neel verder. Broezeiend schuim stond op zijn mond en groote zuchten gingen bij wijlen uit zijne borst op. In ‘De halve Maan’ zag hij licht. Hij haastte zich en vloog er binnen. Daar viel hij bewusteloos neer. Vreeselijk is het verhaal der ongelukken door de giertij veroorzaakt: Alles was vernield. Balken en huisraad vlotten op het water. De kist van den doode ook werd opgevischt en een wieg met een kindje er in.
Met booten werd het lijk van Jef Manders ter begraafplaats gebracht. De schippers vaarden heen.
De booten verwijderden zich.
De klokken galmden nog een wijl... Toen werd alles stil... De lucht kreeg weer hare geheimzinnige, strakke, booze ijdelheid.
De booten geraakten uit het zicht.
Opmerkenswaardig in dit verhaal is de vergadering der vrouwen in het doodenhuis; deze zijn bij ieder doodsbed aanwezig.
Te midden der ernstige en soms droevige verhalen, tintelt door heel dit werk nog een fijnen humor die naast het kernachtige ware en lief-realistische de bijzonderste schoonheden dezer bladzijden uitmaken.
Het boek ‘Langs den Stroom’ getuigt bij den schrijver van een diep en echt gevoel en van een alzijdige kennis der helden en hunne omgeving. De eenvoud maakt de novellen voor ieder verstaanbaar. Geen beter boek kan als prijsboekGa naar voetnoot(1) in de handen van min of meer gevorderde leerlingen dienst doen, dan dien bundel van Victor de Meyere.
Hij getuigt daarenboven van een gevoelige liefde voor zijn Vlaamschen bodem. Zijn taal is sierlijk en bevallig en bevat onvergetelijke bladzijden.
‘Langs den Stroom’ wiens verschijning een gelukkig voorval in onze Vlaamsche gewesten mocht heeten, mag zonder twijfel als de Meyere's beste worden aanzien.
Boyenhoven, 1910
Armand Roggen