[Vervolg ‘Over “Vergeten Liedjes” van P.C. Boutens’]
Daar daalt langs wolken uit den hoogen toren
Van naakte voetjes luidelooze tred:
Leden omsluierd overgloren
Innige mystieke zielezangen:
Weet ook gij dat stille diepe huis?
Achter breede blinde poort
Kruisen eindelooze gangen en portalen
Waar men tijdelooze tijden kan verdwalen
Tusschen echo's die men klaar vermoedt en nimmer hoort,
Er zijn plotselinge helle kaaimuur op de maanbeglansde zee?
Groote gevoelens, geuit in losse, zacht-vloeiende rythmus,
: Altijds staat de wereld bleek
' k Weet, de woorden die ik spreek
(uit ‘Liefde Avondlied.’)
Geen ster van God zoo vast en klaar
in Hemels heir, in Hemels heir:
Geen ding op aard zoo diep en waar
Waar ik mijn oogen keer!....
(uit: ‘Zij zijn het die zich zelf niet weten.)
of in breede, zwaar ruischende golvingen:
En elken nieuwen morgen in het nieuwe licht
Rijs ik op sterker vleugelen, Moeder, weg uit uw gezicht:
Al ziel en vogel die zijn moeheid dicht aan uw hart verslaat,
Die stijgt en zingt het naast bij God met iedren dageraad....
stemmen dit boek tot eene vertrouwe schoonheid van zangerigheid.
Bijna ieder gedicht is een harmonisch geheel van klank en rythmus, van rein innerlijk gevoel en heerlijke schildering.
Daarom zal ieder hoog voelend mensch dit boek willen lezen en herlezen, omdat het spreekt tot het edelste wat de ziel in zich heeft.
Het is een edelsteen, van flonkerend kleurenspel, in de kroon onzer moderne Poëzie.
J.D.