De Blauwvoet. Jaargang 1
(1910-1911)– [tijdschrift] Blauwvoet, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
[Nummer 7] | |
Rond ‘Een Schandaal’Karel van den Oever heeft niet enkel in zijn persoon een welsprekend verdediger gevonden, maar ook in de godin Fides en den Heer X..... advocaat. Elk lid van dit splinternieuwe, in de letterkundige wereld warme-belangstelling-inboezemend triumviraat, heeft zijn arbeidsveld op een verschillende plaatst uitgekozen om ten strijde te trekken tegen de striemende veropenbaring van den geheimzinnigen Holmes. De keurige schrijver der frissche Kempische Vertelsels heeft een vruchtbaren bodem ontdekt in een voortdurend onzinnigheden uitbrakend, alomgeminacht oortjesblad, Fides de godin der trouwe in een dorpsburgemeester-statig-optredend dagblad en eindelijk de Heer advocaat, zooals het schijnt, in den Tempel der Gerechtigheid, aan de rozenvoetjes der roerlooze, geblinddoekte Themis. Wat de drie knappe leden van het ijverige verbond nu verrichten is allerdroevigst: Fides tracht zijne ‘minne’ aan het voornaamste tijdschrift van Jong-Vlaanderen te betoogen en.... mislukt; Karel van den Oever spandt alle vruchtelooze pogingen in, de bloedvlekken van het sleuteltje af te wrijven.... en oogst denzelfden uitslag in als Blauwbaard 's gade; ten slotte schrijft onverschrokken de Heer X... advocaat zooals ieder weet, ter opsporing van Holmes'naam brief op brief en.... blijft niettegenstaande het heldhaftig optreden aanhoudend naar het vurig-verlangde Eurêka-snakken. Laten we nu, daar Fides het eerst den vinger opsteekt, de verpersoonlijking der onverbreekbare vriendschap, even aan het woord: Vlaamsche Arbeid het tijdschrift der Jongste letterkunde in Vlaanderen, staat velen in den weg. Nu vraag ik me af of een tijdschrift - laat Vlaamsche Arbeid dan nog het voornaamste van Jong-Vlaanderen wezen, anderen kunnen natuurlijk tot geen wedijver aanleiding geven - waarvan ieder lid des opstelraad de macht in handen heeft, door een woordje aanbeveling, het ingezondene proza of de verzen te doen aanvaarden, wanneer deze van een vriendelijk, aandringend woordje vergezeld gaan, wel iemand tot hinderpaal kan dienen, vooral wanneer in zulkdanige maandboekjes de opstelraad slechts in schijn bestaat en geen enkel lid zich de moeite getroost het opgestuurde met onverdeelde aandacht te onderzoeken Deze wreede zweepslag brengt niet enkel Karel van den Oever toe, welke openbaar weeklaagt, zoo weinig tijd over te hebben om zich met beoordeeling, inzage of doorpluizing van letterkundigen arbeid, onledig te houden, - daar hij ‘heeldere dagen niet-nalatig dichters als Vondel, Hooft, Breero, Luyken, schrijvers als Potgieter, Bilderdijk, Hugo, Scott en Shakespeare studeert, verder zich bezighoudt met het visionnair doorgronden der Historie van Antwerpen en de heele XVIe eeuw en als uitkomst hierop naar gelegenheid van den tijd Historieele Inbeeldingen met last en moeite neerschrijft...’ - maar ook de fideele Fides, voldaan uitkraaiendalsof hij een meesterschot lijk Tel deed: ‘De bijdrage werd niet gestuurd naar de redactie van het tijdschrift-de streek zou niet gelukt hebben maar met een bijgaand vriendelijk en aandringend schrijven naar een der red[ac]teurs’.... Een onnoozele, magere uitvlucht inderdaad, welke voldoende bewijst dat de opstelraad - wel niet de muffe stadsstraten den rug toekeert om een lekker reisje te ondernemen en de regelmatige verschijning van hun orgaan een poosje op te schorschen - zich opgeruimd en kommerloos overgeeft aan het zalige ‘dolce far niënte’ in plaats van trouw, nauwgezet en gewetensvol de moeilijke plichten te volbrengen, welke aan het bestuur van een maandschrift verbonden zijn. Verder kalt Fides in zijn handig-opgestelde apologia: ‘Nu werd van die ploertenstreek een schandaal gemaakt in een nietig blaadje, dat alle maanden eens opduikt, de eenige armzalige tribuun waar de overal afgedankte of weggeschopte ploerten nog iets te zeggen hebben’. Waarlijk de trouwe Fides lelt juist: De Blauwvoet duikt iedere maand slechts éénmaal op; het is een nietig blaadje, een armzalige tribuun, indien beide uitdrukkingen zinverwanten zijn van ‘klein’ maar dat afgedankte of weggeschopte ploerten er den schepter voeren is een grove, laffe aantijging, die enkel uit een in adderspog gedoopte pen kan vloeien. Echter met afgedankt en weggeschopt heeft dat onbekend heerschap ons weten te treffen, omdat lage leugens een mensch altoos pijn berokkenen, maar wat ploerten aangaat..... Ba!...... Berlaymont slingerde wel het onbeschofte woord geuzen in 't aangezicht der driehonderd verbondenen. Nochtans éene waarheid, en die moet gezegd worden, bevatte Fides schrijvelarij: ‘Dat was nu eens slim uitgedacht, er zou gelachen worden’. En inderdaad nooit verwekte een ontdekking van den was-bleeken vernuftigen Sherlock-Holmes zooveel lol, zooveel uitgelatenheid, zooveel vroolijkheid. Heel Vlaanderen door, waar het kleine, nietige blaadje, het armzalige diep-geminacht tribuuntje stillekens opdook werd er gelachen, luid gelachen, wild gelachen, hartstochelijk gelachen. Alleen de statige geestelijkheid, enkele ernstige tolbeambten, een klein aantal gewichtige staatsbedienden en de vroede Heer advocaat bogen het verstandige hoofd, knipten zedig de oogjes dicht, blikten zeemzoetig zielewaarts en mummelden heel zachtekens, bijna onbewust...... het pijnlijke ‘Mea Culpa’. Toen wies in het snel-bonsende hart van Mijnheer X..... die toenemende strooming, dat brandend, verslindend verlangen om zoo bliksemsnel mogelijk Archimedes spreekwoordelijk geworden uitroep te kunnen slaken, doch daar onverpoosd het driftig hartstochtelijk haken naar Holmes' naam meer en meer in zijn hijgende borstkas zwol..... kunnen we iederen dag indien Mijnheer X 's zucht naar opheldering, naar loutere waarheid niet voldaan wordt, vol spanning de gebeurtenis verbeiden, waarvan de betrokkene personen ons onwillekeurig zullen doen droomen aan den rechtgeaarden Alceste, den sonnetist Oronthe en den onbekenden verdediger.Ga naar voetnoot(1) En wien nu de schuld van al die aardige, tot gezond lachen dwingende grappige gebeurtenissen? Op een zeer schilderachtige wijze zegt het de held van al dit gedoe, de fijne penkunstenaar van Marnix Avondmaal zelf: Er zit ongedierte op den rug der Vlaamsche Muze! GUIDO ROSEN |
|