Biografie Bulletin. Jaargang 21
(2011)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Flavius Josephus:
| |
Een korte biografieFlavius Josephus werd, als Jozef, zoon van Matthias, geboren in het jaar 37 in Jeruzalem, de hoofdstad van de Romeinse provincie Judea. Zijn vader genoot aanzien in Jeruzalem vanwege zijn afstamming uit een oud priestergeslacht, en daarmee lag ook Jo- | |
[pagina 50]
| |
sephus' toekomst al min of meer vast: naar school in het gymnasium en de tempel en daarna zou hij kunnen kiezen tussen een politieke loopbaan en een carrière als (hoge) priester. Aanvankelijk leek alles te gaan zoals verwacht, maar op een gegeven moment nam zijn leven een onverwachte wending.Ga naar eind3 Na een opleiding in de filosofie koos Josephus voor een politieke carrière. Zijn eerste grote actie, die voor zijn doorbraak zou moeten zorgen, was een gezantschap naar Rome. Bij keizer Nero pleitte hij voor de vrijlating van een aantal hooggeplaatste Judeeërs, wat hij, dankzij een deal met Nero's vrouw Poppea, inderdaad voor elkaar kreeg. Voorlopig verzekerd van een succesvolle verdere loopbaan keerde Josephus terug naar Judea. Toen hij daar aankwam, bleek de situatie echter anders dan hij had verwacht. Enkele Judese groeperingen waren in opstand gekomen tegen de wrede acties van de Romeinse bevelhebber in Judea, Florus. Maar niet iedereen wilde zich verzetten en dat had veel onderlinge onrust tot gevolg. Een groep vooraanstaande priesters en schriftgeleerden in Jeruzalem (de Farizeeën) besloot in 66 orde op zaken te stellen en generaals uit te zenden naar de verschillende gebiedsdelen. Een van hen was Josephus. Hij werd naar Galilea gestuurd om de strijdende partijen uit elkaar te houden en op een lijn te brengen met ‘Jeruzalem’. Aanvankelijk was Josephus succesvol met zijn aanpak. Hij versterkte de belangrijkste steden met muren en verdedigingswapens en mobiliseerde strijdkrachten voor het geval de Romeinen zouden aanvallen. Het kwam zijn populariteit onder het volk ten goede, maar wekte ook jaloezie. Er werden diverse aanslagen op hem beraamd, om hem te doden of er in ieder geval voor te zorgen dat hij zich terugtrok uit Galilea. Maar Josephus liet zich niet verjagen. Toen de Romeinen kwamen, onder leiding van Titus en Vespasianus, verdedigde hij Galilea op succesvolle wijze, samen met zijn manschappen. | |
Het keerpuntMaar dan wordt het juni van het jaar 67. Josephus zit in Jotapata, een door hemzelf verstevigde stad. De Romeinen slagen er uiteindelijk in hem en zijn mannen in het nauw te brengen door de stad te omsingelen. Niemand kan erin of eruit. Wekenlang wordt er gevochten, maar uiteindelijk zit er voor de Joden in de stad niets anders op dan zich over te geven. Ervan overtuigd dat hij dat niet zal overleven, zoekt Josephus zijn toevlucht tot een van de vele grotten die Jotapata rijk is. Hij blijkt niet de enige, want er zitten nog 40 mannen uit Jotapata. Zodra de Romeinen doorhebben waar hij zit, stuurt Vespasianus een oude vriend van Josephus, Nicanor, naar de grot om hem ertoe over te halen zich over te geven. De mannen in de grot raken in paniek en willen collectief zelfmoord plegen, maar dat vindt Josephus een slecht idee. Later zal hij zeggen dat hij zich op dat moment een droom herinnerde waarvan hij de inhoud aan Vespasianus moest vertellen. Hij besluit zich toch over te geven, maar zijn medeschuilers willen hem niet laten gaan: ze eisen van hem dat hij meedoet aan de collectieve zelfmoord. Met een vlammend betoog probeert Josephus de mannen ervan te overtuigen dat zelfmoord een slecht idee is. De mannen zijn echter niet van het idee af te brengen. Om zichzelf te redden komt Josephus dan met een ingenieus plan: ze zullen niet zichzelf maar elkaar doden. Via een lotingsysteem wordt de een na de ander | |
[pagina 51]
| |
de keel doorgesneden. Josephus ontspringt op wonderbaarlijke wijze de dans. Met één ander blijft hij over, en ze besluiten allebei te kiezen voor het leven. Josephus laat zich door Nicanor de grot uit leiden en vraagt een onderhoud aan met Vespasianus, waarin hij de boodschap van zijn droom aan de bevelhebber overbrengt: hij en zijn zoon Titus zullen op korte termijn keizer van Rome worden. Aanvankelijk wordt Josephus niet serieus genomen en door de Romeinen meegevoerd als krijgsgevangene. Maar in 68 komt de voorspelling uit: Vespasianus wordt tot keizer uitgeroepen. Hij herinnert zich dan de man die hem dit voorspeld had en laat Josephus vrij. Deze is inmiddels zo ingeburgerd bij het Romeinse leger dat hij bij hen blijft. Hij krijgt een belangrijke rol als tolk en spreekbuis naar zijn landgenoten toe en poogt de Joden in de stad tot overgave te bewegen. Het mag niet baten. In het jaar 70 worden Jeruzalem en de Tempel met de grond gelijkgemaakt. Na de verwoesting gaat Josephus met Titus mee naar Rome, waar hij als vrijgelatene een toelage en een huis krijgt. De rest van zijn leven brengt hij hier door, onder andere met schrijven. Zijn bekendste werk gaat over de zojuist afgelopen oorlog: De bello judaico. Vijftien jaar later komt zijn grootste werk uit, Antiquitates judaicae. Hierin vertelt hij de geschiedenis van zijn volk, vanaf de Schepping tot aan zijn eigen tijd. Als appendix hierbij verschijnt zijn autobiografie, Vita. Omdat, zoals gezegd, zijn eigen werk vrijwel de enige bron is over het leven van Josephus, weten we niet wanneer (of zelfs waar) hij is gestorven. Zijn laatste werk, Contra Apionem, verscheen waarschijnlijk rond het jaar 96. Omdat hij het heeft over plannen voor een werk over het Jodendom, waaraan hij voor zover bekend niet meer is toegekomen, wordt algemeen aangenomen dat hij rond het jaar 100 is overleden. | |
Verrader, collaborateur, of dienaar van God?Dat Josephus niet met de anderen stierf, maar zich overgaf aan de Romeinen, werd, en wordt door sommige mensen nog steeds, gezien als een daad van verraad. Zeker het feit dat hij goed behandeld werd in zijn krijgsgevangenschap wekte argwaan. Toen het volk hoorde van de val van Jotapata, was het naar Josephus' eigen zeggen diep in rouw omdat ze dachten dat hij omgekomen was. Toen ze er echter achter kwamen dat hij nog leefde, sloeg hun verdriet om in woede: ‘Sommigen maakten hem uit voor lafaard, anderen scholden hem uit voor verrader. De hele stad kookte van woede. Josephus werd uitgemaakt voor alles wat lelijk was.’Ga naar eind4 Toen hij in een later stadium van de oorlog ook nog ging optreden als spreekbuis en vertaler van de Romeinen, was de afkeer van vooral de opstandelingen compleet. Rondlopend over de stadsmuur van Jeruzalem probeerde hij de belegerden in de stad tot overgave te manen, maar hij werd van alle kanten belaagd: ‘Terwijl Josephus zo een beroep op hen deed, reageerde men vanaf de muur veelal met honende opmerkingen en scheldwoorden. Sommigen schoten op hem.’Ga naar eind5 Bij een latere gelegenheid gooiden de opstandelingen raak: een steen kwam tegen Josephus' hoofd. ‘Hij viel ogenblikkelijk op de grond en was bewusteloos. De Joden renden onmiddellijk naar buiten in de richting van het lichaam, | |
[pagina 52]
| |
en ze zouden het zeker de stad ingesleept hebben als Caesar niet snel een reddingsploeg had gestuurd. Er vond een schermutseling plaats (...). De opstandelingen verkeerden in de veronderstelling dat ze de man op wie ze het het meest gemunt hadden gedood hadden en ze schreeuwden het uit van vreugde.’Ga naar eind6 De steen had Josephus echter niet gedood, en dagen later stond hij gewoon weer op de muur. Maar de rebellen lieten zich niet vermurwen: denkend dat zijn oproepen ‘voortkwamen uit lafheid’ toonden zij ‘niets dan spot en hoon’.Ga naar eind7
Zelf dacht Josephus heel anders over zijn overgave en de medewerking die hij aan de Romeinen verleende: hij had namelijk een goede reden voor zijn handelen. In De Joodse Oorlog schrijft hij wat er door hem heen ging op dat beslissende moment in de grot: ‘Maar terwijl Nicanor telkens weer op hem inpraatte en Josephus de dreigende houding van de vijandige meute voelde, kwam hem plotseling de herinnering aan die nachtelijke dromen voor de geest, waarin God hem de naderende rampspoed van de Joden en de lotsbestemming van de Romeinse keizers had voorspeld. (...) Hij bad in stilte tot God: “Omdat het uw wil is het volk der Joden, uw eigen kinderen, in het stof te doen buigen, omdat het lot zich volledig aan de zijde van de Romeinen heeft geschaard, en omdat u mijn geest heeft uitgekozen om de toekomst te voorzeggen, geef ik mij vrijwillig aan de Romeinen over en kies ik voor het leven; u roep ik tot getuige aan dat ik niet vertrek als een verrader, maar als uw dienaar.”’Ga naar eind8 Even verderop benadrukt hij deze gedachte, als hij vertelt hoezeer zijn grotgenoten hem bedreigen vanwege dit besluit: ‘Josephus was bang dat zij hem zouden aanvallen. Omdat hij van mening was dat hij Gods geboden verraadde wanneer hij zou sterven voordat hij zijn boodschap had doorgegeven, begon hij in deze kritieke situatie als een filosoof op hen in te praten.’Ga naar eind9 Zoals Josephus het hier opschrijft, was het voor hem een uitgemaakte zaak dat het een goddelijke opdracht was om zich over te geven. Hij zag zichzelf niet als verrader of collaborateur; verslagen worden door de Romeinen was onontkoombaar, het lot. Hij schreef dat een paar keer op in De Joodse Oorlog, onder andere in een toespraak van de hogepriester Ananus, vlak voor het uitbreken van de oorlog. Deze zegt daarin dat leven onder Romeinse overheersing helemaal niet per se nadeliger zou zijn dan onder de rebellen die nu aan de macht waren: ‘De Romeinen hebben nog nooit één voet gezet op de heilige grond die voor hen verboden terrein is. Ze hebben onze heilige wetten altijd geëerbiedigd. Ze hebben steeds een heilig ontzag getoond voor onze religie en ze hebben altijd alleen maar naar de ommuring van het Allerheiligste gekeken, van verre, op gepaste afstand. Maar figuren die in dit land geboren zijn en onder onze wetten zijn grootgebracht en zich Joden noemen, lopen zomaar het Allerheiligste in en uit terwijl hun handen nog warm zijn van het bloed van hun volksgenoten. (...) Om het scherp te formuleren: men zou weleens tot de slotsom kunnen komen dat het de Romeinen waren die onze wetten hoog houden en dat die lieden daarginds onze ware vijanden zijn.’Ga naar eind10 | |
[pagina 53]
| |
De boodschap die Josephus met De Joodse oorlog wilde brengen, was kortweg: God wilde de Joden straffen voor hun onderlinge twisten, en hij gebruikte de Romeinen als instrument om dit te doen. Dit blijkt ook uit de inhoud van de lange toespraken die hij zichzelf toedichtte en waarin hij zijn landgenoten opriep zichzelf en de stad en tempel over te geven. Josephus laat zijn lezers zien dat voor hem het hoofddoel van zijn overgave en coöperatie was om volk en land te redden. De ondergang was onafwendbaar, zo riep hij hen toe: ‘het heeft geen zin je nog verder te verzetten. God wil het zo - leg de wapens neer en voorkom op die manier dat alles verwoest wordt.’ Om zijn oprechtheid te benadrukken, beschreef hij ook hoezeer het hem allemaal aangreep: ‘Zo sprak Josephus onder geweeklaag en in tranen, totdat zijn stem het van het snikken begaf.’Ga naar eind11 | |
Gerechtigheid?Het is bekend dat Josephus als verrader werd gezien, en we hebben nu ook gezien waarom dat zo was.Ga naar eind12 Maar was het ook terecht? Die vraag heeft geen eenduidig antwoord en blijft voer voor discussie. Mede daarom wordt ook vaak op middelbare scholen en bij jongerenverenigingen in Israël de ‘Zaak Josephus’ gebruikt bij wijze van retorische oefening. In oktober 1992 was er zelfs een Israëlische tv-show waarin een rechtszaak tegen Josephus werd opgevoerd. Hij werd daarin overigens vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Wat serieuzer waren de zaken die halverwege de twintigste eeuw gevoerd werden. In 1937 vond een neprechtszaak plaats in Antwerpen, gevoerd door de later befaamde AmerikaanseFlavius Josephus
advocaat en kunstverzamelaar Harry Troczyner. De verdediger, Shalev Ginosar, een studievriend van Troczyner die later een beroemde Israëlische jurist zou worden, kon niet voorkomen dat Josephus schuldig bevonden werd aan verraad. In 1941 ging een stel Frans-Joodse Zionisten de uitdaging opnieuw aan. Aanklaagster was dit keer Ariane Knout, een bekende verzetsstrijdster. Haar vurige pleidooi zorgde ervoor dat Josephus postuum ter dood veroordeeld werd vanwege collaboratie en verraad van de Israëlische zaak.Ga naar eind13 Toch loopt het niet altijd op een veroordeling uit. Waarom niet? Een veel gehoord argument is dat Josephus niet collaboreerde in de zin dat hij militaire geheimen prijsgaf of strategische informatie. Hij had het beste voor met zijn volk en wilde het behoeden voor een ramp. Veel volken hadden al het onderspit gedolven tegenover de Romeinen, dus verlies was zo goed als zeker. Dit argument sluit aan bij iets wat Josephus zelf schrijft in een speech van de Joodse koning Agrippa II: ‘Nu dan, zijn jullie rijker dan de Galliërs, sterker dan de Germanen, intelligenter dan de Grieken en talrijker dan alle volkeren op de wereld? Wat is het dan dat jullie het vertrouwen geeft om tegen de Romeinen in opstand te komen?’Ga naar eind14 In de Israëlische krant Haaretz verscheen in januari 2010 een artikel van Shlomo | |
[pagina 54]
| |
Avineri, hoogleraar Politicologie in Jeruzalem.Ga naar eind15 Naar aanleiding van een nieuwe Hebreeuwse vertaling van De Joodse Oorlog memoreerde hij de rechtszaak die zijn vereniging ooit hield onder de titel ‘Verrader of held?’. Josephus werd door hen vrijgesproken met als argument dat de schade die het Joodse volk had ondervonden als gevolg van zijn keuzes minder was dan al het goede dat hij het volk uiteindelijk gebracht heeft met zijn geschiedschrijving.
Bij lezingen die ik door het land heen gegeven heb, is me opgevallen dat ook veel niet-Joodse mensen over Josephus praten in termen van verrader, overloper en collaborateur. Vaak zijn het mensen die zelf een oorlog hebben meegemaakt, die zijn overgave omstreden vinden en zijn medewerking niet zien als een poging de stad en Tempel te behoeden voor vernieling. Zijn daden raken een gevoelige snaar en doen terugdenken aan gebeurtenissen van lang of minder lang geleden. Soms wordt ook mij gevraagd wat ik ervan vind. Maar dat is een vraag waarop ik als historica en auteur geen antwoord kan geven. Hoor en wederhoor is onmogelijk; we hebben immers alleen Josephus' eigen woorden, en die waren bedoeld om zich in de ogen van zijn lezers te rechtvaardigen. Heeft hij inderdaad geen strategische informatie prijsgegeven aan de Romeinen? Wat ging er werkelijk door zijn hoofd op de momenten dat hij zijn volksgenoten toesprak? Waren verlies en verwoesting echt onafwendbaar? De vraag of Josephus een verrader of een held was, is mijns inziens niet te beantwoorden. Wat ik wel weet is dat hij zich onsterfelijk heeft gemaakt met zijn werk. Dankzij zijn boeken hebben we een schat aan informatie over de geschiedenis van het Jodendom en over het leven en de positie van Joden in de eeuwen rond het begin van onze jaartelling. Verrader of held - zijn naam zal blijven klinken. |
|