Biografie Bulletin. Jaargang 21
(2011)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Leven en dood van een outsider
| |
InleidingIn 1998 publiceerde Pim Fortuyn zijn memoires. Hij was pas 50 maar toch achtte hij de tijd er rijp voor. Zijn boek had hij de titel Autobiografie van een babyboomer meegegeven, en onder die titel had hij bij wijze van geuzenleus laten drukken ‘Het persoonlijke en openhartige levensverhaal van een eigenzinnige outsider die zich, tegen de stroom in, ontwikkelde tot een politicus van groot formaat’. Zoiets had Jan Cremer jaren eerder ook geflikt. Op de kaft van de eerste editie van Ik Jan Cremer stond: ‘een onverbiddelijke bestseller’. En dat was het nog geworden ook. Evenzo was outsider Fortuyn een fenomeen geworden van groot formaat. Wie herinnert zich niet de beelden van de man die vanuit zijn Bentley de journalist met opgeheven vingertje door het geopende rampje op een lijzig toontje nariep: ‘vergist u zich niet meneer, ik word de volgende ministerpresident.’ De verkiezingen kwamen, Fortuyn werd vermoord en niet veel later werd hij alsnog, maar postuum, minister-president - althans in de verbeelding van zijn aanhangers. Van een bijna tragische Don Quichot tot iemand die groter was hijzelf. Precies daarin zitten de twee vragen die ik in dit artikel centraal wil stellen en die de kern van het probleem ‘zwart schaap’ uitmaken: hoe kan een buitenstaander zijn mislukkingen transformeren tot successen, en hoe kan het dat | |
[pagina 5]
| |
een outsider in een held verandert? In dit artikel baseer ik mijn in het bijzonder op twee bronnen: Fortuyns memoires aan de ene kant, en de excellente biografie die Dick Pels in 2003 over hem schreef aan de andere. | |
Leven van mislukkingenFortuyn was geboren in Velzen als oudste zoon van een handelsvertegenwoordiger in schrijfwaren. Vader was altijd weg, maar moeder was altijd thuis, schreef hij in zijn Autobiografie. Moeder was dol op hem, ze noemde hem haar prinsje. Ze geloofde niet in God maar ging toch naar de kerk want dat hoorde zo en daar hield hij dan weer een hartgrondige hekel aan de kerk aan over, vooral aan de muffe paters en nonnen op school. Dat alles heet bij Fortuyn niettemin een ‘idyllische jeugd, bij tijd en wijle oorverdovend saai, overzichtelijk en voorspelbaar, en slechts bedorven door het verschrikkelijke katholieke lager onderwijs’.Ga naar eind1 Nee, een groot stylist zou hij nooit worden. In de jaren zestig ging hij sociologie studeren. Spannende tijden. Oproer, revolutie, mei 1968, maar dan in het klein, in de polder. De Maagdenhuisbezetting. Fortuyn speelde daarin, naar eigen zeggen, een hoofdrol. Volgens mensen die erbij betrokken waren was dat niet waar, hij hing er een beetje bij. Net als velen van zijn generatie bekeerde Fortuyn zich in die jaren tot het marxisme en flirtte hij openlijk met het communistische gedachtegoed, maar hij werd lid van de PvdA. En hij kwam er achter dat hij gay was en dat hij daardoor apart van de rest van mensen stond: hij was ‘anders’. De jaren zeventig stonden in het teken van zijn academische carrière. Fortuyn trok van Amsterdam naar Groningen en werd wetenschappelijk medewerker op het instituut voor kritische sociologie waar Ger Harmsen de scepter zwaaide. Hij schreef een proefschrift over hoe niet de Anglo-Amerikaanse maar in werkelijk een fascistische politiek van de bezettende Duitsers de grondslag vormde van de welvaartsstaat. Dat was politiek zeer incorrect om te denken. Harmsen liet hem dat proefschrift twee keer herschrijven; niet omdat hij met hem oneens was (dat was ook zo) maar vooral bij wijze van disciplinering. Maar Fortuyn was hem te slim af. Hij leverde als versie drie gewoon het manuscript van versie een weer in, en dat werd goedgekeurd. Dit alles naar zijn eigen zeggen. Zijn leermeester beschouwde hij sindsdien een ‘intellectuele terrorist’. De manier waarop Fortuyn zijn promotie beleefd heeft is de moeite waard om wat uitgebreider te citeren omdat daarin zo nadrukkelijk zijn visie naar voren komt op dat wat Fortuyns meest bepalende eigenschap of kenmerk was: de underdogpositie.Ga naar eind2 Tijdens zo'n promotie lijkt de promovendus de zwakste partij. Hij zit achter een klein tafeltje op een klein stoeltje zonder armleuningen, tegenover de promotiecommissie in toga, achter grote tafels in comfortabele leunstoelen. Toch is dat maar schijn. Ten eerste is de promovendus de grootste deskundige op het terrein van zijn proefschrift en ten tweede, minstens zo belangrijk, heeft hij het publiek mee. Het publiek kiest feilloos voor de underdog [...]’.Ga naar eind3 Rond deze tijd raakte Fortuyn vervreemd van het marxistische gedachtegoed. Hij begon het stakingsrecht te bekritiseren en de vrije markteconomie te bepleiten. Daarna | |
[pagina 6]
| |
schoof hij steeds verder op naar rechts. Van extreem links naar extreem rechts: Pels laat zien hoe die verschuiving geen radicale wijziging van standpunten in hoeft te houden wanneer de as links-recht niet als een rechte lijn wordt opgevat, maar als een hoefijzer, waarbij de uitersten elkaar naderen. Aan dit model worden politieke ideologieën gerelateerd aan de locatie van temperament en emoties, die, zo gezegd, de as doet opkrullen: hoe temperamentvoller, hoe dichter de extremen weer bij elkaar komen. En Fortuyn was zonder twijfel een temperamentvolle persoon die heftige reactie opriep. Midden jaren tachtig ging hij in psychoanalyse, in eerste instantie om met zijn gevoelens van homoseksualiteit om te gaan, maar misschien ook vanwege dat onstuimige karakter. De analyse deed hem goed, schreef hij, maar gelukkig werd hij er niet van. Helemaal gelukt lijkt de behandeling ook niet, als we tenminste af mogen gaan op wat hij daarover schreef in zijn autobiografie: ‘Het laatste deel van de weg heb ikzelf, heel alleen moeten afleggen’. Het slotakkoord, schreef hij, moest hij zelf zetten, ‘net als Freud’. De autobiografie zelf beschouwde hij als de voltooiing van die analyse. Gefrustreerd besloot Fortuyn de academische wereld aan het eind van de jaren tachtig de rug toe te keren en zijn leven een nieuwe wending te geven - hij vond zichzelf opnieuw uit. Fortuyn nam ontslag bij de universiteit en begon een bureau voor strategisch advies in politieke besluitvormingsprocessen, met de Universiteit Groningen als eerste opdrachtgever. Zijn advies (dat niet werd opgevolgd) bestond eruit op grote schaal vaste posities binnen de universiteit op te heffen en van iedere medewerker een kleine entrepreneur te maken. Een paar jaar later bedacht hij dat dat wel voor alle overheidsmedewerkers kon gelden. Maak van iedereen ondernemertjes. Ongeveer in deze tijd probeerde Fortuyn door te dringen tot het centrum van de PvdA, maar zonder succes. Den Uyl zou tegen hem hebben gezegd: ‘Jij past niet in onze partijcultuur.’ Verbitterd sprak hij sindsdien over de ‘osm-mentaliteit’ die ervoor zorgde dat hij overal werd buitengesloten. In de jaren negentig was er een korte terugkeer naar de academische wereld, toen Fortuyn aan de Erasmusuniversiteit een buitengewone hoogleraarspost in de Economie kreeg aangeboden. Aanvankelijk zag hij het als een ultieme wraak voor zijn mislukte carrière in Groningen, maar al spoedig bleek ook dit professoraat weinig succesvol. Collega's negeerden hem, ze weigerden zelfs naast hem te lopen in de corona. Toen het professoraat na vier jaar niet werd verlengd noteerde hij in zijn agenda ‘Bevrijdingsdag’. Het verhinderde hem overigens niet de professorstitel te blijven voeren, wat hem de spotnaam ‘Professor Pim’ opleverde. Roel in 't Veld, een vriend van Fortuyn, beschreef in een afscheidstoespraak hoe hij zich zijn vriend als een vogel voorstelde, hoog in de lucht, vrij en onafhankelijk. Alleen: was het daar niet een beetje eenzaam? Ja, moest Fortuyn toegeven, maar opnieuw: dat had hij nu eenmaal nodig. Fortuyn werd na zijn hoogleraarbetrekking fulltime schrijver en spreker en was is staat daarvan te leven (zijn geschatte inkomen bedroeg in die tijd 50.000 euro op jaarbasis). In zijn publicaties ging hij in op politieke en sociale vraagstukken en hij schuwde de controverse niet. In een pamflet getiteld Aan het volk van Nederland,Ga naar eind4 gemodelleerd naar het gelijknamig werk van Joan Derk | |
[pagina 7]
| |
van der Capellen tot den Pol uit 1781,Ga naar eind5 waarschuwde hij tegen het cultuurrelativisme in het algemeen, en in De islamisering van onze cultuur tegen de invloed van de islam in het bijzonder.Ga naar eind6 Zo werd Fortuyn langzaam steeds meer politicus - maar dan wel een politicus zonder partij, want geen enkele partij wilde met hem in zee. Andersom bediende hij kiezers die zich uitgesloten voelden van de politiek. Fortuyn vertegenwoordigde de ‘partij van de niet-kiezers’. Mensen in dit land hebben politici nodig die hun angsten en onzekerheden serieus nemen, schreef hij. Niet door ze te rationaliseren, maar door gewoon hardop te zeggen wat iedereen denkt. Onder dat motto werd Fortuyn ook bekend: ‘Ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg.’ De zin komt uit zijn autobiografie, minder bekend is wat daarop volgt: ‘Simpeler kan het niet, en toch gelooft men dat zelden’.Ga naar eind7 De verweesde samenleving uit 1995 ging over zijn eigen generatie, die aan verveling ten gronde ging: ze was er niet in geslaagd verantwoordelijkheid te nemen, ze had geweigerd de rol van vader op zich te nemen, en nu was de samenleving ‘verweesd’ geraakt.Ga naar eind8 Het boek eindigde met de messianistische woorden: ‘Ik ben er klaar voor - bent u dat ook? Op naar het beloofde land.’ In augustus 2001 kondigde hij aan een politieke carrière na te streven en korte tijd later ging hij een verbond aan met de enige politieke partij die voor hem openstond: de Leefbaar Nederland beweging, een groep van politieke buitenstaanders als Jan Nagel, Willem van Kooten en anderen. Fortuyn werd lijsttrekker, maar ontpopte zich al spoedig als ongeleid projectiel. Ruzies, koortsachtig overleg, nieuwe ruzies.Ga naar eind9 Na een interview in de Volkskrant, waarin hij sprak over ‘de achterlijke cultuur’ van de islam, de mogelijkheid om artikel 1 (het non-discriminatiebeginsel) uit de grondwet te schrappen, en andere provocerende ideeën, werd hij uit de partij getrapt. Vier dagen later had Fortuyn de Lijst Pim Fortuyn (LPF) opgericht. De gemeenteraadsverkiezingen lagen in het verschiet en aansluitend de landelijke verkiezingen: nothing was going to stop him now. Verkiezingspolls voorspelden een dramatische overwinning voor Fortuyn. En inderdaad, de gemeenteraadsverkiezingen van maart won hij verpletterend. Fortuyn was overnight een fenomeen geworden. De eeuwige outsider had het onmogelijke gedaan: hij was respectabel geworden. | |
De transformatie van mislukking in succesDe komeetachtige opkomst van Fortuyn in dat verkiezingsjaar 2001-2002 verbijsterde de Den Haag-watchers, niemand had het zien aankomen - zijn collega politici nog wel het minst. In de maanden eraan voorafgaand hadden ze hem zo veel mogelijk genegeerd. Ze gingen ervan uit dat hij gewoonweg teveel een buitenstaander zou zijn om serieus te hoeven nemen. De gemeenteraadsverkiezingen maakten aan die illusie een einde. Nu werd er hard gewaarschuwd voor het gevaar van extreemrechts, dat profiteerde van gevoelens van onzekerheid en angst bij de burger en werden er veelvuldig vergelijkingen getrokken met Jörg Haider en Jean Marie le Pen, soms met de nationaalsocialisten uit de jaren dertig. De strekking van de vergelijkingen hadden minder tot doel een politieke analyse te geven, als wel Fortuyn verdacht te maken. Het verst ging Marcel van Dam, die Fortuyn in een | |
[pagina 8]
| |
Pim Portuyn at your service
uitzending toebeet: ‘U bent een buitengewoon minderwaardig mens, weet u dat?’ Het tekende de groeiende aandacht in de media voor het fenomeen Fortuyn, met de uitzending uit 2001 van ‘het Zwarte Schaap’ als illustratief voorbeeld, waarin hij de rol toebedeeld kreeg van buitenstaander/moeilijke figuur/ruziezoeker. De wet van Fortuyn: Waar Pim komt, komt ruzie. Het debat na afloop van de gemeenteraadsverkiezingen laat echter zien hoe Fortuyn erin gelaagd was zijn mislukkingen in successen om te buigen. In de nacht van 6 op 7 maart 2002 mocht hij aanschuiven bij het grote verkiezingsdebat, samen met de leiders van de grote politieke partijen: Ad Melkert (PvdA), Jan Peter Balkenende (CDA), Hans Dijkstal (VVD), Paul Rosenmöller (Groen-Links) en Thom de Graaf (D'66), alhoewel zijn partij nog geen enkele zetel in de kamer had. Fortuyns optreden tijdens dat debat was een, misschien wel hét beslissende moment in zijn carrière als politicus. Terwijl de overige leiders aan tafel een dodelijk vermoeide en soms tegelijk arrogante indruk wekten, was Fortuyn op zijn best. Hij was ad rem, maakte grapjes en wist de suggestie van zijn gesprekspartners dat hij onervaren en inhoudsloos was met verve te pareren. Toen hij tijdens die uitzending weer eens te horen kreeg dat hij maar een outsider was, antwoordde hij dat hij niet uit het niets was gekomen, maar al meer dan tien jaar in het politieke veld actief was, met lezingen, optredens, columns en boeken. Voor het grote publiek, zei hij, lijkt het een doorbraak, maar in feite heb ik een solide basis in de Nederlandse samenleving. In één moeite door kondigde hij aan dat er een nieuw boek van hem zou verschijnen, 192 pagina's groot, waarin hij het hele politiek spectrum doorlichtte, een analyse gaf van wat er fout was gegaan en welke oplossingen er waren. Die mateloze pretenties lokten hoongelach aan tafel uit, waarop | |
[pagina 9]
| |
Fortuyn vroeg wat zijn gesprekspartners dan allemaal aan boeken hadden geschreven. Behalve Balkenede had toch niemand een noemenswaardige publicatie op zijn naam staan? Nee, werd er gezegd, maar in de politiek is het nu eenmaal niet gewoon is om boekjes te schrijven. Men publiceerde partijprogramma's. ‘Goed’, zei Fortuyn, ‘u de programma's, ik de boeken.’ Het ‘boekje’ verscheen kort daarop, getiteld De puinhopen van acht jaar Paars. Een genadeloze analyse van de collectieve sector en aanbevelingen voor een krachtig herstelprogramma.Ga naar eind10 Niettegenstaande de ondertitel was De puinhopen van Paars een haastig geschreven werk, bevatte het nauwelijks een onderzoek maar wel veel anekdotische voorbeelden die louter bedoeld leken om op het sentiment te spelen, niet om een serieuze analyse te geven van de vragen die er aan ten grondslag lagen. In tien korte hoofdstukjes scheerde Fortuyn langs alles wat er mis was gegaan in het land op gebied van zorg, onderwijs, veiligheid, immigratie, openbaar bestuur enzovoorts. Een reparatieplan aan het slot moest laten zien hoe het anders moest allemaal. Hoofdpunt was dat alles eenvoudiger kon worden aangepakt. Opvallend was ook de slotzin: ‘At your service’. Het was de ‘oorlogskreet’ waarmee hij zich eerder op het partijcongres van de Leefbaar-beweging had gepresenteerd, saluerend en al. Het deed een beetje camp aan, er was een vage herinnering aan het gay-personage in ‘Are you being served’, maar bovenal vond men het geforceerd. Fortuyn zei echter dat het een oprecht en welgemeend eresaluut was aan de onbegrepen burger, in wiens dienst hij zichzelf had gesteld en die hij aan zich wist te binden. En verdomd, dat lukte. Hoe was het erin geslaagd zijn mislukkingen om te buigen in een succes? Daaraan ligt, denk ik, de politiek van het marginale ten grondslag. Fortuyn was een marginaal die iemand werd juist omdat hij marginaal was. Hij was geen ‘consummate insider’, om de term van Russell Jaccoby te gebruiken (een soort fake outsider): hij was het echt. Zijn marginale positie was functioneel in het verwerven van respect, aanhang en populariteit. Zijn optreden in de media stonden steeds in dienst van dat principe. Fortuyn was aan de ene kant bewust controversieel, maar tegelijkertijd buitte hij die controverse uit door zijn rol als gemarginaliseerde te kapitaliseren. Twee voorbeelden. Luttele dagen na 9/11 riep hij op tot ‘een koude oorlog’ tegen de islam. Toen men zei dat hij zich onverantwoordelijk gedroeg beklaagde Fortuyn zich over de ‘laster’ die tegen hem was gericht.Ga naar eind11 Verder mocht hij graag klagen over de enorme hoeveelheid haatmail die hij ontving na weer een controversieel televisieoptreden, hoewel in werkelijkheid de meerderheid van berichten die hij kreeg positief van inhoud was. Fortuyn mocht dus graag de rol van duvel spelen maar vond tegelijk dat hij werd ‘gedemoniseerd’. Samen vormen die twee in feite een delicate strategie: wie kritiek uitoefent vanuit de marge is niet gebonden aan de regels van het spel, maar om gehoord te worden is het wel nodig om weerstand op te roepen. Wanneer de weerstand wegvalt en de kritiek wordt omarmd, wordt de marginaal gedwongen deel van het centrum, maar daarmee vervalt de basis van zijn bestaan. Het omgekeerde geldt ook: wie alléén maar weerstand oproept zal nooit applaus oogsten. Dus is de marginaal veroordeeld tot een ingewikkeld spel van afstoten en aantrekken | |
[pagina 10]
| |
tegelijkertijd - daarvan is zijn succes afhankelijk. Dat spel beheerste Fortuyn als geen ander. | |
Transformatie van outsider in volksheldOp zes mei 2002, negen dagen voordat de verkiezingen zouden plaatsvinden, werd Pim Fortuyn doodgeschoten door Volkert van der Graaf, een milieuactivist. Fortuyn was de eerste in ruim 400 jaar die in Nederland om zijn politieke gedachtegoed om het leven werd gebracht. Zijn voorganger was Willem van Oranje, die in 1572 was vermoord. Kort na de moord op Fortuyn laaiden de emoties hoog op - zijn begrafenis kreeg Lady Di-proporties. Bij de verkiezingen verwierf de LPF 1,6 miljoen stemmen, goed voor 26 zetels en regeringsdeelname aan het kortstondige kabinet Balkenende I - allemaal bij wijze van eerbetoon aan ‘Pim’. Fortuyn, een dandyachtige figuur, in geen enkel opzicht een ‘jongen van het volk’, was postuum een volksheld geworden, ‘een van ons’. Hoe kan dat? Ik noem twee factoren. De eerste is de politiek van het persoonlijke. Het is vaak gezegd dat Fortuyn de pervertering van het bekende gezegde ‘het persoonlijke is politiek’ belichaamde: hij was er in geslaagd zichzelf in een succesvol merk te transformeren. Zijn leven was een soort kunstwerk geworden, vergelijkbaar met dat van Andy Warhol, maar dan op het gebied van de politiek. Met gevoel voor melodrama had hij eens gezegd: ‘Ik zet alles op het spel, mijn carrière, mijn ziel, alles.’ Als geen ander begreep hij het belang van de moderne celebrity-cultuur.Ga naar eind12 Het is ironisch en tegelijk betekenisvol dat Fortuyn zichzelf graag met Kennedy vergeleek. Toen hij aankondigde de politiek in te gaan vertelde hij dat zijn moeder altijd een Kennedy-achtig beeld van hem had gehad, en dat ze bang was dat hij nog wel eens zou worden doodgeschoten.Ga naar eind13 Hij gebruikte zijn eigen ervaringen vaak als uitgangspunt om een probleem in de maatschappij aan te wijzen of te analyseren. Dat gold bijvoorbeeld voor zijn ‘politieke programma’ uit 2002, De puinhopen van Paars. Het hoofdstukje over opvoeding bestaat bijna in z'n geheel uit herinneringen aan zijn eigen jeugd, waaruit de algemene conclusie wordt getrokken dat kleine klassen van groot belang zijn. In het hoofdstuk over zorg beschrijft hij de dood van zijn moeder en koppelt daaraan het oordeel dat de zorg op een meer humane politiek moet worden geënt. Zo ging dat steeds: het persoonlijke diende als maatstaf voor het politieke. Ook in het debat gebruikte hij zijn eigen ervaring graag, en vaak stelde hij zijn identiteit als homoseksueel in het middelpunt van een argument. Toen hij eens het verwijt te horen kreeg van de islam niets af te weten antwoordde Fortuyn: ‘Heb ik wel eens met een Moslim gesproken? Meneer, ik slaap met ze!’ Het persoonlijke, zij het in de vorm van gay-outcast dan wel in de vorm van politieke outsiderdom, bleek functioneel in de schepping van de ‘mythe Fortuyn’. Het persoonlijke situeerde hem niet alleen in het middelpunt van de aandacht, het leek daardoor ook wel alsof alleen hij, als onbewogen beweger, in staat was dingen in gang te zetten en te begrijpen. In een interview van april 2002 zei hij, terwijl hij met zijn wijsvinger op tafel tikte om ieder woord dat hij sprak te onderstrepen, dat hij de discussie over de islam was begonnen, helemaal alleen, dat | |
[pagina 11]
| |
mensen nu voor het eerst over dat soort dingen durfden te praten bij het avondeten, en dat dat allemaal aan hem te danken was, aan Professor Pim, dat men behoorde te zeggen ‘Dank u wel meneer Fortuyn’, in plaats van kritiek op hem uit te oefenen.Ga naar eind14 De tweede factor die ik noem is de ‘politiek van politiek’. Het succes van Fortuyn is vaak begrepen als het benoemen van de gevoelens van vervreemding die voortkomen uit de steeds groter worden kloof tussen de burger en de politiek. Een probleem van de politiek in de 21e eeuw is, schrijft Frank Ankersmit, dat terwijl de schaal van conflicten steeds groter wordt, de betrokkenheid van de politiek bij het individu steeds kleiner wordt - het gevolg is wantrouwen.Ga naar eind15 De rebellie van Fortuyn tegen het establishment en zijn belofte om de politieke te deprofessionaliseren en toegankelijk te maken voor de ‘man op straat’ leek daarop voor velen een antwoord. Hij was bij uitstek iemand die ‘echt’ leek, die betrokken was bij de problemen in de samenleving maar die geen deel had aan de politieke orde en dat ook niet zou worden. | |
ConclusieTien jaar na dato is de schok die Fortuyn te weeg had gebracht grotendeels weggeëbd. Veel van wat hij toen zei is inmiddels niet meer omstreden. Sommige zaken zijn door gematigd rechts omarmd en sommige zelfs ook door gematigd links. Dit geldt bijvoorbeeld voor de idee dat er banden aan de immigratie moet worden gelegd. In aantal opzichten lijken we zelfs al een stapje verder te zijn gegaan: de verscherpte tegenstellingen tussen etnische groepen in Nederland lokt nauwelijks nog discussie uit over de multiculturele samenleving, die officieel ‘dood’ is verklaard, maar alleen nog maar over welke nieuwe vormen van repressie werken. Misschien is dat het natuurlijke lot van alles wat ooit als controversieel in het publieke domein terecht komt: er komt een moment van gewenning. In een opzicht echter heeft de aanwezigheid van Fortuyn toch zijn sporen achtergelaten in het politieke domein. De positie van de marginaal lijkt sinds zijn dood stevig te zijn geïnstitutionaliseerd in ons bestel. Soms lijkt het zelfs wel of er tegenwoordig beter geluisterd wordt naar de stem van degene die er niet bij hoort maar vanaf de zijlijn het recht heeft verworven mee te praten dan naar hen die de ondankbare taak hebben ‘de gevestigde orde’ te moeten representeren. |
|