Voorwoord
‘Ergens staan waar Casper David Friedrich hem van achter zou hebben geschilderd’ - het is één van de talloze miniparabels en aforistische notities van de Duitse schrijver Martin Walser uit Meßmers Reisen, dat in 2003 verscheen en als een ‘zelfonderzoek, een autobiografie van het bestaan’ werd gepresenteerd.
Het mooie van die ene observatie is dat je inderdaad onmiddellijk weet waar het over gaat, dat het beeld je zelfs meteen voor ogen zweeft, en dat je je als lezer daadwerkelijk precies in die positie kunt verplaatsen. Dat is dus autobiografische geschiedenis. Verbeelding, positionering, herinnering, commentaar, invitatie, verwondering.
De bijdragen in dit nummer van Biografie Bulletin begeven zich op het snijvlak van verbeelding, herinnering en getuigenis, maar ook van toe-eigening en hernieuwde verwondering. De Tweede Wereldoorlog (wij schrijven het hier nog in bovenkast, elders is de oorlog allang onderkast geworden) is nog maar bij weinigen in de eigen herinnering actueel, maar bij velen is zij in de geleende of toegeëigende herinnering terecht gekomen - en dat is terecht. Die oorlog heeft ons gevormd, dat doet hij nog steeds, hij vormt een ijkpunt in ons geweten, ook als we dat niet hardop mogen zeggen. Hoe moet je je dat ‘her-herinneren’?
Op 25 november 2010 werd aan het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie en het Goethe Instituut, in samenwerking met de International Auto/Biography Association (IABA), een congres georganiseerd over het thema ‘(Auto)biografieën en de herinneringscultuur van de Tweede Wereldoorlog’. Veertien onderzoekers reflecteerden vanuit een professioneel (academisch) perspectief op de rol van biografie en autobiografie in en na de oorlog. De neerslag van het merendeel van die presentaties treft de lezer in dit nummer aan. Er werd gekozen voor een zo breed mogelijke invalshoek. Dwars door elkaar lopen de herinneringen van en aan slachtoffers en daders, helden en landverraders.
Zo schrijft Benien van Berkel over de autobiografie van de ‘foute’ Goedewaagen, die na de oorlog in de gevangenis op verzoek van Loe de Jong zijn memoires opschreef (en daar ook voor betaald werd), en Denise Citroen over het teruggevonden dagboek van haar tante, die in Auschwitz werd vermoord en wier aantekeningen decennialang een ondergedoken bestaan leidden. Elke Weesjes reconstrueert de collectieve herinnering van kinderen van communisten - in de oorlog helden, na de oorlog halve landverraders - hoe ga je daar mee om? Jerker Spits gaat in op de controversiële autobiografieën van twee Duitse auteurs, Thomas Bernhard en Christa Wolf die de oorlog graag gebruiken, en Joke Corporaal op het werk van de schrijver Anne Wadman die in zijn autobiografie de oorlog liever verzweeg (hij was niet zo'n held, zo bleek). Een inte-