[Biografie Bulletin, zomer 2010]
Woord vooraf
Brieven, dagboeken, autobiografieën en memoires horen tot het gereedschap van de biograaf. Hoewel er biografen zijn die het zonder egodocumenten moeten stellen, valt niet te ontkennen dat uitspraken van de gebiografeerde over zichzelf van groot belang zijn voor een levensbeschrijving. De vraag is hoe je die moet interpreteren. In brieven stemt een schrijver niet alleen gevoelens en oordelen maar ook feiten af op de ontvanger. Autobiografieën en memoires worden altijd na de beschreven gebeurtenissen op schrift gesteld, met alle gevolgen van dien. Bovendien zijn ze vaak bedoeld voor een groot lezerspubliek. Dat is anders met dagboeken, zoals Philippe Lejeune, een van de belangrijkste theoretici op het gebied van egodocumenten, stelt. Dagboeken gaan immers over alles wat de auteur recent heeft meegemaakt. Brengt de chroniqueur achteraf veranderingen in de tekst aan, dan verandert het dagboek in een autobiografie. Toch vragen ook dagboeken om interpretatie. Sommige dagboeken dienen als biechtvader, andere ter zelfonderzoek. Meestal worden ze geschreven met een imaginaire lezer in gedachte - denk aan de aanhef ‘lief dagboek’ - en bijna altijd is het bijhouden ervan ook een poging de dood te overwinnen, zoals Timothy Ashplant laat zien in zijn recensie van Lejeunes On Diary. Egodocumenten staan centraal in dit bulletin, met speciale aandacht voor het dagboek. Alpita de Jong vertelt over het ontstaan van het Archivio dei diari di Pieve Santo Stefano, een van de oudste dagboeken-collecties in Europa. Jan van Asch hield een journaal bij van zijn lezing van een dagboek. Bettine Siertsema bespreekt drie dagboeken uit de Tweede Wereldoorlog, en in ‘De vertaling van katvis’ laat Clare Brant zien dat een beschrijving van leven in water andere eisen stelt dan die van leven op aarde. Ook in de recensies wordt aandacht besteed aan gepubliceerde dagboeken en autobiografieën. Mariëtte Baarda bespreekt
De dood heeft mij een aanzoek gedaan van Kristien Hemmerechts, en Eva Gerrits Plattegrond van een jeugd van Wanda Reisel. Paul van der Steen gaat in op de schaamteloze memoires van de historicus Pieter Geyl, en Liesbeth Greeven behandelt in haar recensie van Béatrix en Constantijn. De briefwisseling tussen Béatrix de Cusance en Constantijn Huygens 1652-1662 de vraag hoe we brieven uit het verleden moeten interpreteren. In een interview met Micha Wertheim ten slotte komt het vertellen van levensverhalen in het openbaar aan bod.
Natuurlijk komt in dit nummer niet alleen het ik als onderwerp aan de orde. De discussie over vorm en inhoud van de biografie - vast onderdeel van Biografie Bulletin - is te vinden in artikelen over Anthonis de Roovere, Josepha Mendels, de kritiek over de biografie van Gerard Reve, een interview met de biografe van Marinus van der Goes van Naters en in ‘Biografie in de praktijk’, de rubriek van Joke Linders.
De redactie