[Biografie Bulletin, najaar 2009]
Woord vooraf
Dat het lezen over levens van anderen niet alleen aangenaam is, maar ook leerzaam, weten we allemaal. Dat het vertellen over je eigen leven niet alleen voordelen heeft voor het nageslacht, maar ook voor je geestelijke gezondheid, besefte de Amsterdamse wetenschapster Sara Polak, toen ze binnen en buiten de universiteit met het onderwerp te maken kreeg. Polak geeft cursussen aan de Universiteit van Amsterdam over het schrijven van levensverhalen en familiegeschiedenissen. Bovendien ontwikkelt ze samen met Tessa Gerson ‘DesTijds Levensverhalen’: een bedrijf dat in opdracht levensverhalen schrijft en cursussen levensverhalen schrijven aanbiedt. Omdat Polak zowel praktische als theoretische ervaring heeft met het vertellen van levensverhalen, vroegen wij haar voor dit nummer als gastredacteur op te treden.
In het inleidende essay, dat Polak samen met Paul Knevel schreef, wordt duidelijk dat levensverhalen niet alleen een concreet beeld van de geschiedenis geven en inzicht bieden in herinneringsprocessen, maar dat ze ook iemands identiteit kunnen bevestigen. Dat laatste is, zoals Marjolein Wolf en Anne van Delft laten zien, van belang voor mensen die nooit hebben geleerd over zichzelf te praten, of als immigrant een nieuw leven moeten opbouwen. In een interview wijst ook Dieuwertje Bogaards op het belang van het vertellen over je leven. Als voorbeeld van de manieren waarop mensen over hun leven vertellen, zijn fragmenten uit verschillende levensverhalen in dit nummer opgenomen.
Dat kennis van de theorie en praktijk van het vertellen van levensverhalen ook van belang is voor biografen, mag duidelijk zijn. Aanvullende informatie hierover geeft het artikel van Robert Sanders, die ingaat op familiegeschiedenissen als biografisch genre. In haar rubriek ‘Biografie in de praktijk’ laat Joke Linders zien hoe je als biograaf het beste kunt omgaan met autobiografische geschriften, en Bettine Siertsema en Harry Monkel vertellen over hun onderzoek naar levensverhalen van mensen die als kind tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten onderduiken of in een concentratiekamp zaten.
Verder in dit nummer, zoals gewoonlijk, aandacht voor oude en nieuwe biografieën, en voor schrijvershuizen. In ‘Zeist, Pour toi’, stelt Laurina van den Nieuwendijk een huis voor waaraan een groot aantal Nederlandse romans zijn opgedragen, en in ‘In de kritiek’ schrijft Herman Langeveld over de recensies van de biografieën van Karel Lotsy. Michiel Kempen vertelt in ‘Wie en wat’ over zijn biografie van Albert Helman, en Rob van Essen laat in ‘Biopics’ zien hoe Agnès Varda haar leven heeft gefilmd, en Anne Fontaine dat van Coco, voor ze Chanel werd.
De redactie